Geen geraas of getier
(1974)–Thea Doelwijt– Auteursrechtelijk beschermdVerhalen, gedichten, liedjes na de emancipatie vóór de tweede wereldoorlog
[pagina 37]
| |||||||
Jacq. SamuelsJacques Salomon Samuels werd geboren op 19 september 1859 te Paramaribo; hij stierf 17 maart 1939. Hij was onderwijzer in Berlijn in de Para, later koopman te Paramaribo. In het jaar 1904 verschenen zijn schetsen in ‘De Surinamer’. Ook schreef hij voor het weekblad ‘De Periskoop’, dat voor het eerst op 31 oktober 1924 uitkwam en een aantal jaren (tot 1929) ‘des zaterdags in den namiddag’ met zeer interessante artikelen en verhalen verscheen. Pas in 1946 worden de verhalen van Jacq. Samuels gebundeld onder de titel: ‘Schetsen en typen uit Suriname’. Op het titelblad staat: St. Rafael boekhandel Paramaribo - Suriname serie 7 - Lectuur 1; achterop: gedrukt bij J.H. Oliviera, Saramaccastraat 47, Paramaribo. Er is een korte inleiding van de redactieleden M.F. Abbenhuis, M.R. Chambon en M.J. Vermeulen, die het manuscript ontvingen van de dochter, mej. B.E. Samuels. In een kort voorwoord zegt Ph. Samson onder meer: ‘De schrijver heeft met een benijdenswaardige humor zijn stof aan het publiek voorgezet en zij die oude gebruiken en toestanden willen leren kennen, vinden in dit werkje interessante bijzonderheden. De beschreven toestanden voeren ons terug naar het laatste kwart van de vorige eeuw.’ In één van zijn schetsen noemt Samuels zich een vertegenwoordiger van het blanke ras, een bakra. In deze tijd zou hij zich zeker een Surinamer noemen. Hij laat je land en volk proeven zoals alleen maar een Surinamer dat kan, al is en blijft hij (op de vergelijking met Europa gericht) kind van zijn tijd. Dit blijkt vooral in de - overigens zeer levendige - verhalen ‘Een inlands bal’ en ‘Minerva’. Een openbaring zijn ‘Samie als economist’ en ‘Foké, het eerste in het bijzonder, omdat het visionair kan worden genoemd. | |||||||
Een inlands balGa naar voetnoot*Het dansgezelschap ‘Prospérité’ verjaart. Deze wereldgebeurtenis moet gevierd worden en hoe kan zulk een viering anders geschieden dan door een bal! Het benedenhuis La A No......, bijna uitsluitend voor het houden van psalm- of danspartijen, wordt intijds besproken en gehuurd à f. 10, -. Reeds ettelijke dagen vóór de feestviering is men druk in de weer om toebereidselen te maken, opdat het feest zo glansrijk mogelijk zal worden. Men zorgt voor de versiering, de verlich- | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
ting, het toilet, de verversingen, voor alles! De met zoveel verlangen tegemoet geziene avond is eindelijk daar. Het publiek heeft van verschillende zijden kennis gekregen van het grote bal. Voor de deur bevindt zich reeds heel vroeg een talrijke schaar kijkers, hoewel er feitelijk nog niets te zien valt. De deuren en vensters zijn gesloten. Wij krijgen de indruk dat het huis onbewoond is, maar bij nader toezien ontwaren wij licht tussen de reten der vensters en deuren. Neem eens vóór het bal een kijkje in de zaal. Ga door de achterdeur mee binnen, gerust! Rondom langs de wanden staan stoelen, die getuigen dat zij verschillende eigenaars hebben. Tussen twee spiegels vlak tegenover de grote of hoofd-deur hangt een groot transparant met de naam van het gezelschap, nu door vergissing van de kunstenaar herschapen in ‘Prospeté’. Daaronder zitten reeds de muzikanten. 1e. De algemeen bekende Baas Koep met zijn klarinet, waarvan drie der kleppen kapot zijn en die onder gewone omstandigheden een gemengde toon zou voortbrengen die niet in de muziek bekend is. Nu evenwel zijn door stevige stukjes kurk de openingen door de breuk der kleppen ontstaan, toegestopt, en de f kruis, a mol en c naturel zijn veroordeeld om bij de grote reeks van mogelijke en onmogelijke tonen, die Baas Koep uit zijn instrument halen kan, afwezig te zijn en te blijven! 2e. Pikin Ba, de zoon of pleegzoon van de grote Maestro, aan wie de behandeling van de triangel is toevertrouwd. 3e. Dandan van Sa Afi, een ware virtuoos op de trom. 4e. Ba Edi, de plaatsvervanger van Ba Karoe, de neef van Baas Koep, die hedenavond absent moest zijn, omdat hij, schutter zijnde en de grote exercitie niet mee gedaan hebbende omdat hij geen schone witte broek had, hedenavond de wacht moest betrekken uit vrees voor een boete. Ba Edi dus met zijn Turkse trom. Deze Ba Edi, op het tabel ingeschreven als Eduard Zacharias Klokbeen, smidsleerling, Luthers, 19 jaar, en op de lijn van geboorteplaats een lange streep, alsof hij nergens geboren is, heeft geen ander opmerkelijk kenmerk dan een sika aan zijn linkerteen, waarmee hij de maat aangeeft, en die naar gelang van meer of minder gejeuk de oorzaak is van de al of niet versnelling der tempo's, maar waaraan -ik bedoel de tempo's- de klarinet zich niet stoort. De Turkse trom speelt een hoofdrol, want wat is een bal zonder | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
dit instrument? Trouwens straks zult ge ze horen, Ba Edi zal er op hameren als een bezetene, en gij zult drie gevolgtrekkingen kunnen maken:
Het is intussen acht uur geworden, en als het schot gehoord wordt, gaan als bij toverslag deuren en vensters open en een zee van licht uit de lampen, door dansers en danseressen bijeengebracht, stroomt over de straat. Tegelijkertijd speelt het muziekkorps zijn introductielied. Dit stuk, bij zulke gelegenheden steeds hetzelfde, kan door geen componist op noten worden gebracht, maar wordt toch door het wachtend publiek met gejuich begroet. Dit stuk is een voorbeeld van kunst, want al de tonen waarover een klarinet beschikken kan - minus die uit de drie kapotte kleppen - worden in een gevarieerde mengeling uitgehaald; en het kan evengoed dienst doen voor een fanfare, een galop of een dodenmars! Nadat gedurende een kwartier Baas Koep zijn gezicht de vorm heeft doen aannemen van een gevulde doedelzak, en zijn volgelingen geslagen en gehamerd hebben - steeds voor de lege zaal - wordt anderhalve minuut rust genomen. Eerst daarna begint het tweede stuk en daarmee het bal. Want nu komen de heren en dames, die zich ergens in de buurt verzameld hadden, met statigheid door de voordeur in de zaal. De dansers beseffen, dat het stuk nu door Baas Koep onder handen genomen een mars is, want in statige optocht gaat het in lange rij door de zaal, elke dame gearmd, begeleid door haar cavalier. Een goede gelegenheid om de danslustigen waar te nemen. Laat mij ze u voorstellen. Hier hebt ge achtereenvolgens: Ba Berti, Ba Joesoe, Ba Jan en zo nog een dertiental Ba's uit deze wereld van gentlemen, sportsmen en dandies. Ze zijn respectievelijk slagersknecht, koetsier, gouddelver. Zie, die lange daar is zelfs politieagent en heeft, voor hedenavond verlof hebbende, zijn gewone plunje door een ander vervangen. Die heren zijn onberispelijk gekleed in het zwart. De anders ongeschoeide voeten - de politieman uitgezonderd - zijn nu in keurig gelakte Sebastopols en de door werken vereelte handen in witte of Havannakleurige handschoenen gestoken of liever gewrongen. | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
De dames zal ik u niet voorstellen, omdat ik er mij met het voorstellen niet zo spoedig van kan afmaken als ik met de heren gedaan heb. Zij zijn zusters, kennissen of liefjes van de heren dansers. Heb ik, van de heren sprekend, de kleding onberispelijk genoemd, van de dames weet ik niet welke uitdrukking te gebruiken. Ik zeg dus kortweg: ze zijn door een ringetje te halen. De inlandse dracht van stijve rok en dito jak, die haar gestalte, welke er uitziet als een I, omzet in een F, is nu vervangen door de Europese. De gouden ketting met de muntjes om de hals is verdwenen om plaats te maken voor een zijden lintje met medaillon. Het haar is naar Europese wijze opgemaakt en opgehouden door kammen en schitterende spelden. De voeten zijn gestoken in fijne witte schoentjes en de armen gedekt met glacéhandschoenen met veertien knopen. Natuurlijke rozen in het haar en op de laag uitgesneden keurs. In het kort: zij zijn uitgedost als Europese dames van smaak voor een bal! Als men de zwarte kleur en de te dikwijls herhaalde buigingen wegdenkt, zou men zich kunnen voorstellen met mensen van de grote wereld te doen te hebben, want ook in toon, afgepastheid van beweging - deftigheid - doen zij voor hun hooggeplaatste witte broeders en zusters niet onder! Nadat de rondedans (mars) om en bij een kwartier heeft geduurd - een kwartier waarin wij ons verwonderen, dat het vel van de trom en de wang of de longen van Baas Koep niet barsten - wordt dadelijk overgegaan tot de eerste wals. In Europa behoort het dansen tot de opvoeding - wordt dus geleerd - en toch dansen de meeste Europeanen slecht of in het geheel niet! Deze mensen van wie de meesten zelfs geen school hebben gehad, voeren hier een dansje uit, zó net, zó bevallig, dat zelfs een Europese dansmeester er trots op kon zijn. Na de eerste wals worden door bedienden in inlandse dracht - ook kennissen van de dansenden - verversingen rondgedeeld, nu bestaande uit een kop thee en een beschuitje. De wijze hoe het kopje gehanteerd en de snoeplipjes worden opgezet om het vocht op te slurpen, de coquette bewegingen enzovoort enzovoorts mogen de lachlust van de Europeaan opwekken, maar toont duidelijk aan, dat het volk gevoel heeft voor beschaving Trouwens, daar is, geloof ik, nooit aan getwijfeld! Nadat de kopjes - de meeste half leeg - zijn weggedragen, doet zich een donderende stem horen: ‘Praas de kadrier!’ Die | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
stem is van de barbier, die om zijn Frans de erkende balletmeester van het gezelschap is, en nu op zijn wijze kennis geeft dat men plaats moet nemen voor de quadrille. De heren bieden onder diepe buigingen aan de dames de arm en men vormt een vierkant met vier heren en vier dames op elke zijde. De muziek begint, oorverdovend wel is waar, maar daarboven is toch duidelijk de stem van de barbier hoorbaar, achtereenvolgens op het juiste ogenblik van de uitvoering der passen galmend: ‘A praas! - Baransjé! - Avansjé! - Rattoerné! - Sjees a sjé - Gowé! - Kriekamokadame allée! - Allée toesoer!’ Ik voor mij heb de overtuiging, dat het balletgeven voor de vorm erbij is, want hoewel het commando onbegrijpelijk is, toch worden de verschillende figuren der quadrille met een juistheid uitgevoerd, die werkelijk bewonderenswaardig is. Na de quadrille wordt een kleine pauze genomen, waarin de voorzitter van het gezelschap afrekening moet houden met de muzikant. Want Baas Koep kent zijn klanten, en hij heeft meermalen vroeger ondervonden dat na aankoop van likeur en koek er de volgende dag niet veel voor de muzikanten overbleef. Hij heeft dus maatregelen getroffen en laat zich geregeld na de eerste quadrille uitbetalen. Bij deze afrekening komt het nu ook tot een kleine woordenwisseling, omdat men uit het muzikantenloon een halve gulden had genomen tot aankoop van een pak kaarsen om de vloer glad te krijgen. Maar één der Ba's diept uit zijn vestzakje de kleinigheid op, en de zaak wordt aller tot tevredenheid geregeld! Baas Koep steekt zijn geld op, om eerst de volgende dag repartitie onder zijn helpers te houden. Op zijn commando hernemen de muzikanten hun plaatsen. In geregelde volgorde komen de walsen, polka's en mazurka's aan de beurt en tegen middernacht eindigt de eerste afdeling met een galop en een lange rust van wel een half uur. In dat half uur maakt men gebruik van een boterham, meestal in gezelschap van een glas bier of wijn. Het dansen wordt dan hervat tot vier, vijf of zes uur in de morgen. Tegen twaalf à één uur trekken de meeste kijkers af om rust te gunnen aan hun moede voeten en de volgende dag door de stad te kunnen lopen met de tijding: ‘Prospeté mooi dans gisteravond.’ Ook wij trekken nu af, maar wensen nog de buren bij het afscheid nemen van het bal toe: ‘Aangename nachtrust.’
(De Surinamer 1904) | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
Minerva
| |||||||
[pagina 43]
| |||||||
Dear Sirs and Gals, Als we de omgeving van de man in aanmerking nemen, dan is de brief werkelijk een meesterstuk! Ik heb deze brief alleen neergeschreven, opdat men zou kunnen begrijpen, wat nu volgen zal. ‘Die anderen hebben hun lever gegeten.’ Ziedaar, lezer, de sleutel die de geheime deur ontsluiten moet. Ja, ‘ze’ hadden hun lever gegeten! ‘Minerva’ - ik bedoel het dansgezelschap van die naam - was woedend over het succes van ‘Prospérité’. De lof, ‘Prospérité’ toegezwaaid, was als een dolksteek ‘Minerva’ in het hart gedrongen. De lof aan ‘Prospérité’ werd door de leden van ‘Minerva’ beschouwd als een blaam, een vernedering voor ‘Minerva’. De roem van ‘Prospérité’ wierp een schaduw op ‘Minerva’, en die schaduw moest verwijderd, de hoon gewroken worden! Men denke niet, dat ‘Minerva’, niets te doen hebbende met ‘Prospérité’, niet kon getroffen worden door de glans van ‘Prospérité’. Men bedenke, dat men hier met onontwikkelden te doen heeft. Gebeurt het onder meer beschaafden zelfs niet, dat de roem door één verworven, door een ander met lede ogen wordt aangezien, en als een in-de-schaduwstelling wordt beschouwd? Wat er van zij, reeds voor de eerste maanavond, volgend op de bewuste ‘Prospéritè’-dans, werden de leden van ‘Minerva’ bij elkaar geroepen en ze zijn allen tegenwoordig met uitzondering van Ba Kobes, die aan de smederij werkt en niet gemist kan worden, omdat een cylinder wordt geboord. De overige vijftien herenleden zijn dus met de zestien damesleden bij de voorzitter op | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
een erf aan de Hogestraat, zittende op stoelen, banken en kisten, om te beraadslagen hoe de aangedane hoon gewroken en ‘Prospérité’ in de schaduw zal gesteld worden. Ik zal in de Hollandse taal trachten weer te geven, wat op die vergadering in het Neger-Engels is verhandeld. De voorzitter - een schoenmakersleerling - de vergadering overziende opent de bijeenkomst met de uitroep: ‘Houdt allen je mond, want ik spreek!’ De man is een geboren volksleider, want werkelijk, een doodse stilte volgt en hij gaat theatraal voort: ‘Zij hebben het gedaan! Om ons de voet dwars te zetten? Maar wij zullen er niet in berusten en hen verpletteren!’ Met een victorieuze houding, die Napoleon niet kwaad zou gestaan hebben ná Wagram, neemt hij zijn plaats op een blomvat weer in. Zonder enige overgang neemt Bessy - in de wandeling Soekroe Dosi genaamd - het woord en laat een reeks scheldwoorden op het hoofd van de leden van ‘Prospérité’ regenen, die ik wèl doe niet in de notulen op te nemen. Trouwens, er worden geen notulen gemaakt, en het verhandelde wordt aan het onthoudingsvermogen der leden toevertrouwd. Er is ook geen secretaris, en de voorzitter deelt het gezag met twee commissarissen, die mede-chefs zijn, de een bij de verlichting en de ander bij de afdeling verversing en muziek. Reglementboekjes zijn er evenmin. Het gezelschap heeft maar één grondwettelijk artikel: ‘Voor de 10e van elke maand moet de contributie betaald zijn, of men houdt op lid te wezen.’ Alle andere artikelen, inhoudende boeten enzovoort, zijn aan het despotisch gezag van de voorzitter overgelaten. Nadat Bessy om en bij tien minuten aan het woord is geweest, en Sa Dika, Ba Kimoe en Sa Bekka ieder op zijn of haar beurt de leden van ‘Prospérité’ bespottelijk hebben voorgesteld, door ‘a gersi wan no. 7 nanai, di weri koto - en jesi tanapoe leki awojodia - a di dansi leki wan sekrepatoe’, is de voorzitter nu genoodzaakt om de vloeken en verwensingen uit dertig kelen tegen te houden door een herhaald, nu donderend: ‘Houdt je mond!’ De vergaderden - nu opgewonden - volgen het bevel niet dadelijk op, maar na een nieuwe stemverheffing, die de hele buurt zou wakker geschrikt hebben als het al ‘slaaptijd’ was, met de bedreiging van ‘50 cents boete’ en ‘de negerpoort uitgeschopt’ komt er enige kalmte in de gemoederen. ‘Wie heeft wat te zeggen?’ doet de voorzitter zich horen, en dertig stemmen in koor doen de lucht trillen met ‘mi’. | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
De voorzitter, half wanhopig omdat zijn volgelingen nog zo weinig bekend zijn met parlementaire vormen, besluit in zichzelf de vergadering niet meer aan het woord te doen komen, en alle voorstellen en besluiten van ‘z'n eigen’ te doen uitgaan. Met een sprong, die elke kunstenaar uit een paardenspel hem mocht benijden, staat hij op zijn blomvat en na een, nu half verzoekend ‘houdt toch je mond’, waaraan wordt gevolg gegeven, stelt hij voor... een snowbal! Hoe zal ik het toneel beschrijven, dat op dit voorstel volgt. De Gordiaanse knoop was doorgehakt, de steen der wijzen was ontdekt, en elk op zijn of haar wijze gaf lucht aan de nu reeds veel verlichte boezem! Monden kwamen tot aan de oren van het lachen, vlakke handen werden op knieën geslagen, bovenlippen deden vergeefse pogingen om over de neus te komen, handen werden gewreven en geslagen, als om voor te stellen hoe de oude volken vuur maakten met twee houtjes, voeten kregen dezelfde beweging als dansmeestersGa naar voetnoot*, waarvan het touw aan één langer is dan aan het andere, zodat het ene been opkomt, terwijl het andere neergaat, schouders werden opgetrokken, zodat niets van het hoofd te zien kwam, a-a-a's en ho-ho-ho's werden gehoord die verbazing, vreugde of zelfs verrukking moesten te kennen geven - in het kort: ieder gaf te kennen, dat het voorstel ingang had gevonden, en men verblijdde zich nu reeds met de nederlaag van ‘Prospérité’ en de zege van ‘Minerva’. De voorzitter, zijn mensen kennend, of geheel buiten zichzelf geraakt door de grote bijval van het voorstel, geeft wel een half uur aan de vergadering om tot bedaren te komen. Eerst daarna brengt hij de zaken verder in het reine. Na enige vragen: ‘Hoeveel lampen had Prospérité?’ en ‘Hoeveel van dit of dat?’, opdat men alles in grotere hoeveelheid zou kunnen aanschaffen, en op welke vragen dadelijk van verschillende zijden antwoord volgt, beklimt nu de voorzitter weer zijn vat en zegt: ‘Denkt er aan, dat de roem van ons gezelschap op het spel staat en dat mijn glorie als jullie voorzitter in jullie handen is gesteld! 't Blijft bepaald: alles wit. Broek wit, jas wit, schoenen en kousen wit, japon wit, alles aan je lichaam wit! Hebben jullie verstaan?’ Een ‘ja’ uit dertig wijdgeopende monden volgt daarop. ‘Dan moet ik jullie nog zeggen, dat alles in het diepste geheim | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
moet geschieden, opdat “ze” ons geen hak zetten. Zaterdagavond over drie weken is de uitvoering! We moeten de wereld verrassen! We zullen geen repetitie meer houden, maar allen moeten in het geheim de danspassen bestuderen. Ba Kimoe zal ballet geven. Ik zal voor de muziek zorgen. Deze zaterdag de helft en de volgende week de andere helft betalen!’ En na van deze tamelijk ver uit elkaar lopende zaken kennis gegeven te hebben, eindigt hij met: ‘Ga jullie nou, en... geheim!’ Hij springt van zijn vat en begint de ‘zitplaatsen’ te versjouwen, terwijl de vergadering opgetogen uiteen gaat.
De avond van het bal is daar. Het is zeven uur. Heel in het geheim hadden de twee-en-dertig samenzweerders - Ba Kobes was de nacht van de vergadering opgewacht, en in het geheim betrokken - aan broers, zusters en kennissen van de toekomstige victorie van ‘Minerva’ kennis gegeven, en het gevolg ervan is... een opeenhoping van volk van het danshuis af tot aan de overzijde van de straat! Acht uur. Het schot... Deuren en vensters open, ouder gewoonte. Terwijl het introductielied gespeeld wordt en het volk voor de deur juicht, zal ik van de gelegenheid gebruik maken om u op het verschil tussen ‘Prospérité’ en ‘Minerva’ te wijzen. Bij ‘Prospérité’ was - ongezien haast - maar één politieman voor de deur. Nu twee. (Een diender kostte bij zulke gelegenheden, meen ik, f. 1,50). Bij ‘Prospérité’ zeven lampen. Nu veertien... zodat de hitte haast ondragelijk is. Bij ‘Prospérité’ was maar één bord met de naam van het gezelschap. Nu staat ‘Minerva’ waar ‘Prospérité’ stond, en bovendien een ander bord als binnen, aan de voordeur, met - behalve de genoemde verlichting - vier brandende kaarsen! Bij ‘Prospérité’ twee spiegels en drie-en-dertig stoelen. Hedenavond zien wij vier spiegels aan de wanden en minstens een vijftigtal stoelen in de rondte. De muzikanten zijn bijna dezelfde; de toen afwezige paukslager is in plaats van zijn vervanger, terwijl de toen dienstdoende als reserve achter de trom staat - waarschijnlijk om een handje te helpen als de tegenwoordige ‘voorhamerman’ afgebeuld zal zijn. Ook treffen wij bij de troep nog een individu aan, dat vroeger niet was gezien: een bruin-zwart ventje van hoogstens tien jaar, dat alleraardigst een soort blaasinstrument bespeelt, bestaande uit twee stukjes kalebas, waartussen een boomblad is gelegd, en | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
welk instrument het geluid heeft of geeft van een dwarsfluit. Heeft ‘Minerva’ wat de zaal en de muziek aangaat verre het overwicht op ‘Prospérité’, wij raken teleurgesteld als wij de kamer binnengaan waar de verversingen geborgen zijn. Was ‘Prospérité’ goed voorzien, hier kan ik u niets anders tonen dan: een halve stoop jenever voor de muzikanten, twee flessen leditere (goedkope rum) voor de heren, drie flessen likeur voor de dames en voor vijfenzeventig cents breakmouth (goedkope harde koek van meel en suiker) voor de dansenden. ‘Minerva’ heeft het er dus op toegelegd om alleen het oog der wereld te verblinden. Dat kunnen we nog zien, doordien zij instede van één, twee pakjes kaarsen voor de vloer heeft gebruikt. De vloer is tot dusver het enige dat aan een snowbal doet denken. Als het tweede lied begint en de leden binnengaan, ontwaren wij dadelijk dat wij niet te doen hebben met de goed geordende troep, vroeger beschouwd. De heren zwaaien met de armen, en de stemmigheid ontbreekt. Zij hebben het voorkomen niet van bescheiden dansers die hun kunst aan het publiek laten zien, maar blik en gebaar schijnt, als het ware, het publiek toe te roepen: ‘Aanschouw de overwinnaars!’ En toch... ze zien er alles behalve als overwinnaars uit, of ze moesten pas uit een hevige strijd zijn gekomen. Aanschouw: allen zijn ze in het wit gekleed, dat is waar, maar... hoe! Die een hier heeft de lange witte rok aan, die zijn oom gebruikt als hij bij hoge feestdagen ter kerke gaat, en die nog niet is gewassen voor de volgende dienst. Die daar - hij is schilder - heeft zijn zwarte Blücherboots wit geverfd, en het voetbekleedsel ziet er alles behalve ‘snowballig’ uit. Die lange, dikke in de achterhoede heeft een oude no. 13½ boord op een spiksplinternieuw hemd no. 16, zodat het halssieraad of de halsbekleding - naar men het noemen wil - meer het voorkomen heeft van een halsband bij een buldog. Enzovoort! Ik weerhoud mij de dames de revue te laten passeren, want werkelijk men zou mij van oneerbiedigheid jegens de vrouwelijke kunne gaan beschuldigen. Dit wil ik toch zeggen: niet schitterend. Een en ander trouwens is niet te verwonderen. De leden van ‘Prospérité’ zijn allen mannen, die hun vol loon waard zijn, terwijl die van ‘Minerva’ voor het merendeel nog leerlingen in dit of dat vak zijn, met een verdienste van vijfentwintig of vijftig of hoog- | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
stens vijfenzeventig cents per dag. De wals! Was het niet om de uittartende houding der dansenden, die met een soort armbeweging gepaard gaat, er zou niets op aan te merken vallen, want werkelijk - wat de passen aangaat - zeer goed. De kleine rust! In stede van verversing een opeenhoping van de heren en een gesprek vol mimiek, waaruit duidelijk op te maken valt: ‘We hebben ze overtroffen!’ De quadrille! Hemel! Daar heeft men niet aan gedacht: een der heren ontbreekt! Dat had ik reeds opgemerkt, toen een dame was blijven zitten bij de wals. Op het commando van Ba Kimoe nemen de heren en dames hun plaatsen in, en eerst nu ontdekt men... een dame zonder heer! Tevergeefs tracht de voorzitter het paar tegenover de ‘heerloze’ dame over te halen om de quadrille niet mee te maken, maar... gelukkig, er wordt uitkomst gevonden doordien de reservepaukslager, in zijn boezeroen, op vererend verzoek de open plaats inneemt. Men kan van mij eisen, dat ik de afwezigheid van de ene danser verklaar, en dus zeg ik: Ba Klaas, een arme jongen met pas veertig cents per dag - waaruit hij als brave zoon de huur van het huisje door zijn moeder bewoond, moest betalen - had maar één witte broek, die zijn tijd had gehad. Bij het aantrekken had die broek door een grote opening in het achterdeel kennis gegeven van onwil om op een bal te wezen. Waarschijnlijk komt Ba Klaas ‘later’, als het hem gelukt van een vriend of maag een witte broek ter leen te krijgen. Het ‘avansjééé!’ weerklinkt eindelijk. De acht aan het hoofdeinde der zaal marcheren de acht aan het andere einde tegemoet. Maar door het ‘te veel’ geraspte kaars op de vloer, door de hitte glibberig geworden, glijdt de voorzitter uit... en ligt languit op zijn rug! Binnen... stomme ontzetting! Buiten? Het gejuich van het volk! Boven die honderden stemmen, duidelijk het sarrend gelach van de barbier. De gevallen voorzitter herkent die stem! Hij springt woedend op, en al lopende naar de voordeur trekt hij zijn jas uit. Zonder enige parlementairen een klap! De barbier, bijgestaan door twee hem vergezellende vrienden, | |||||||
[pagina 49]
| |||||||
zijn nu bezig de aanvaller te ‘verslinden’. Hulpgeschrei! Hulptroepen uit de danszaal! Tussenkomst van de kijkers! Geschreeuw! Gefluit van de politie! Brigadier met vier man! President en de barbier naar de spekkamer! Baas Koep naar huis, brommende dat hij zijn geld kwijt is, en zijn avond is verknoeid! De dames door de achterdeur steelswijze weg! Het huis door de eigenaar gesloten... ‘Minerva’ heeft nooit weer gedanst! | |||||||
Samie als economistIn Brits Guyana, ik geloof zelfs over al de Brits-Westindische bezittingen, wordt de Brits-Indische emigrant, al heet hij ook Rham-Si-Dan-Ben-Mohamed, kortweg gedoopt, d.i. genoemd met de naam van ‘Samie’. Er zijn dus in de Brits-Westindische bezittingen meer Samie's dan Johnsons, Wilsons en alle soorten van Sons in Engeland, Schotland en Ierland! Feitelijk zijn er evenveel Samie's als er Koelies zijn, want op enkele uitzonderingen na, vertegenwoordigt een Koelie een Samie! Die naam is naar ons overgewaaid, en de vroeger algemene naam van ‘Koelie’ of ‘Koelieman’ maakt hoe langer hoe meer plaats voor de meer populaire ‘Samie’. Lodewijk XIV zei eens: ‘De Staat ben ik!’ Ik zeg: ‘De economist is Samie!’ Ik durf beweren, dat Samie als minister van Financiën in een paar jaar de staatsschuld tot nihil brengen zou - maar ook, dat indien hij een cursus kon oprichten voor ‘praktische economie’, de doctoren in die wetenschap veel meer ervan zouden weten dan nu alleen door hun theorie. Het leven van alle Koelies te beschrijven is mijn bedoeling niet, en zou haast een onmogelijkheid zijn. Maar alle Koelies komen met elkander overeen op het punt ‘economie’ en bij de beschrijving van één, kan die beschrijving - mogelijk met een kleine wijziging - op allen worden toegepast. Voor het ogenblik roep ik uw aandacht in voor Samie, mijn karreman. Met nog 462 anderen kwam Samie omstreeks twaalf jaar geleden hier aan. Ik meen, dat hij geboortig is van Calcutta, maar het doet er eigenlijk niets toe. Bij zijn aankomst in de kolonie bestond zijn ganse rijkdom uit de lapjes vuil katoen, die hij om het hoofd en de lendenen gewon- | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
den had, en... een zeertje aan zijn linkervoet. Bij het aan wal stappen had hij wel een bundel in de hand: een deken, waarop hij sliep. Maar deze was zo vuil en gerafeld, dat men wellicht voor minder dan een halve gulden niemand zou vinden, om ze naar de rivier te brengen. Zij kan dus feitelijk niet onder de ‘bezittingen’ genoemd worden, maar moet integendeel op de debetzijde worden geboekt. Het grootboek van Samie dus opmakende, vinden wij aan de ene zijde: zijn plunje en een linkervoets zeer, en aan de andere zijde: de te maken onkosten voor het weggooien van zijn deken. Samie kon dit zelf niet doen, want hij werd dadelijk naar het hospitaal vervoerd. Of hij dadelijk een bewijs heeft geleverd voor zijn economische beginselen door de deken op straat te laten vallen, zodat hij het weggooiloon uitspaarde, dan wel of ze door of vanwege het hospitaal is weggegooid geworden, weet ik niet. Zoveel is zeker, dat na drie weken in het hospitaal gelegen te hebben, Samie naar plantage werd gezonden - zonder deken. Het werken op de cacaoplantage ging hem in den beginne niet vlug af, maar in een betrekkelijk korte tijd werd Samie met het werk vertrouwd, en dikwijls maakte hij 1½ taak per dag, en zag hij zich op het einde der week 5, 6 en weleens 7 gulden uitbetaald worden. Hoe het mogelijk is, dat men met een gemiddeld inkomen van f. 6, - in de week, waaruit kost, verlichting enz. enz. moet betaald worden, nog wat kan overhouden, mag iemand anders begrijpen - ik niet. Maar zeker is het, dat op zekere dag mijn Samie na een bezoek aan de stad naar plantage terugkeerde met ‘iets’ zorgvuldig in zijn gordel - en met een pakje in de hand. Dat ‘iets’ was een spaarbankboek, en het pakje in de hand hield in: een paar schoenen no. 12. Een paar weken daarna had Samie wederom een paar guldens bespaard en nu begon zijn loopbaan als financier! Aan om geld verlegen Creolen en anderen werd 2, 3 gulden geleend met een wekelijkse rente van 1 kwartje. De gekochte schoenen werden verhuurd à 1 kwartje per vol etmaal. En... ze hadden altijd huurders, want elke voet kon er in - zodat in een korte tijd de inkoopsprijs der schoenen weder in handen van Samie was, die de zaak uitbreidde door een ander paar aan te kopen, maar nu in gezelschap van een paar gestreepte katoenen sokken, dat gratis werd meegegeven aan hem, die 50 cents vooruit betaalde voor twee etmalen. | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
Zo ging hij voort cent bij cent over te leggen, en toen de vijf jaren - zijn contracttijd - verlopen waren, was Samie een spaarbankboekje rijk, dat met kapitaal en rente f. 1042,34 vertegenwoordigde. Verder mocht Samie het zijne noemen: f. 4,62 aan los geld, 3 paren scheefgetrapte schoenen no. 12, 2 van gaten voorziene paren sokken, 1 houwer en 1 vuursteengeweer, door hem in pandbeslag gehouden voor f. 1, - plus 7 weken rente à 10 cents. De plunje om hoofd en lendenen tel ik niet mee, om de zijde van Samie's debet blank te houden. Van een landgenoot, die repatrieerde omdat hij genoeg gegaard had, kocht nu Samie een stuk land bij Charlesburg, benevens een koe met kalf. Van dat ogenblik af worden de verschillende bijbaantjes zoveel, dat zij bijna niet te volgen zijn. Hij koos zich nu ook een levensgezellin, die één van hart en één van zin, de zaken dreef als Samie van huis was. Door de vereniging werden de zaken nog meer uitgebreid, want Samie liet de onkosten voor onderhoud zijner vrouw door haarzelf uitwinnen. 's Morgens vroeg werden bonen, kolen, melk en eieren, soms ook vruchten, ter markt gebracht. Iets later werden Indische koeken en gebak gemaakt en verkocht. Te allen tijde was kerosine-olie te koop en waren schoenen te huur! En toen, trots deze verscheidene baantjes en bijbaantjes, Samie nog tijd over had, kocht hij zich een ezel en trapwagen en werd karreman. Met dit baantje kwam er een verandering in de kleding van Samie. De verandering van kleding geschiedde niet uit voorliefde voor de Europese dracht maar uit economie: voor een kleine dienst bij mij bewezen, kreeg hij een oude stoffen broek, waarvan het deel, voor de stoel bestemd, door langdurig gebruik doorzichtig was geworden. Plus een zwarte rok, die, geloof ik, gevonden was bij de nalatenschap van mijn grootvader, en minstens behoorde tot een tijdperk, toen koningin Victoria nog werd aangesproken met de titel van ‘Koninklijke Hoogheid’. Samie aanvaardde mijn geschenk en verrijkte de garderobe van zijn wederhelft met het door hem afgelegd Indische plunje. Hij toonde zich dadelijk een man van smaak; hij begreep dat een rok niet door de week kon gedragen worden bij zijn ezelskar! De beide panden werden heel voorzichtig afgeknipt, zodat zijn bovenkleding het aanzien kreeg van een tuniek à la Marie Antoinette. | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
Dat Samie een economist was, blijkt nog hieruit, dat de afgeknipte rokspanden niet werden weggegooid. Een ervan werd in zijn tuin bij de bonen geplaatst om dienst te doen voor vogelverschrikker; de ander zag ik in zijn huis als wandversiersel! Samie begrijpt zijn belangen volkomen: nooit ranselt hij zijn ezel, en hij kan van zijn beest door zachtheid veel meer gedaan krijgen dan een ander door ruw geweld. Samie is nederig, vriendelijk en gewillig. Als hij een vrachtje heeft gehad, is hij altijd willig een handje te helpen bij op- of afladen, zodat ook menig fooitje, behalve zijn loon, hem in de zak vloeit. Door de week is Samie werkman, maar des zondags na markttijd is hij vaak gentleman, zelfs een pronker! Want men kan hem op de rustdag zien met zijn tuniek à la Marie Antoinette, maar nu van voren toegeknoopt, en ontdaan van het stof der straten en van de moddervlekken door de wielen van zijn voertuig daarop geslingerd. In zijn schoongemaakte tuniek dan, en in gezelschap van Blücherboots en gestreepte sokken aan de voeten, en - o weelde! - in de hand een zwart katoenen parasol, groot genoeg om vader Noach met zijn ganse familie eronder te bergen. Die kleine ijdelheid en die weelde is hem te vergeven, want hij heeft door de week zwaar gewerkt, hetgeen trouwens zijn wandeling naar de spaarbank met een bundeltje, op donderdag, bewijst. Als het zo voortgaat, wordt Samie nog een vermogend man! Wij mogen hem niet benijden, want hij wordt rijk door eigen kracht en arbeid en door... economie. | |||||||
FokéIk weet niet precies door wie, maar gezegd is 't: ‘Wijs mij een vrouw aan die niet nieuwsgierig is, en ik zal u er één aantonen, die niet babbelziek is.’ Kijkt mij niet zo verwoed aan, dames, ik heb het niet gezegd. Gelooft mij! Als ik de zegsman kende, ik zou mij tegenover hem stellen, ik zou u verdedigen. Ik zou hem erop wijzen, dat mijn grootmoeder, overgrootmoeder en betovergrootmoeder ook tot het vrouwelijk geslacht behoren gerekend te worden, en dat zij niet nieuwsgierig zijn; ook, dat zij naar niets vragen, ja, zelfs de mond nooit open doen! Maar dat is het niet, wat ik zeggen wou. Ik wou mij ook wat aangewezen hebben. Gelukkig dat het niet over een vrouw handelt, anders, dames, had ik mij mogelijk weer uw ontevredenheid op de hals gehaald! Wijs mij een Chinees aan, die niet flegmatiek is, en ik zal u er | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
één voorstellen, die niet laconiek is. Maar laat ons niet afdwalen. Laat ons dit huisje binnentreden en kennismaken met dit in ons land gevormde type. Foké - vriend - is bij de gehele buurt bekend onder die naam, hoewel hij bij zijn landgenoten anders te boek staat. Zijn doopnaam - als hij gedoopt was - luidt: Ching-Fong-Sin, Pok-Si-Pau of anders, maar zeker wordt zijn naam verkregen door een koppelteken tussen drie of vier in verschillende talen bekende tussenwerpsels. Treedt de winkel van Foké binnen. De inventaris is spoedig gemaakt: een toonbankje, dat het vertrek in tweeën scheidt. Voorin, bij of onder het venstertje, op de vloer een hoop houtskool, waarop een kaaskist die dienst doet voor maat bij de verkoop van het artikel. Daarnaast enige stukken suikerriet, versneden in stukjes van om en bij 20 cm, die à 1 cent per stuk gerealiseerd worden; enige langere stukken, die op hun beurt wachten om over te gaan in stukjes van voornoemde afmeting; en een houwer, waarmee de kunstbewerking geschiedt. Aan de wand enige bossen bacoves in drie stadiums: rijp, halfrijp en groen, en een afgedragen castoren hoed. Op de toonbank twee trommels met glazen front, inhoudende pindanoten, en op een der trommels het deksel van een schoensmeerblik, dat bij de pinda's dezelfde dienst doet als de kaaskist bij de kolen. Verder nog: een blikken lampje, dat 's avonds het bedienen der klanten moet verlichten. Achter de toonbank een houten brits, gedekt met een Chinese mat, waarop een altijd brandende lamp, benodigd bij het opiumschuiven, de opiumpijp en een potje het oosterse kruid bevattende. Naast de brits een houten tafeltje met een of twee gorden, een theepot en een kommetje, en enige vierkant versneden stukjes stropapier, die gebruikt worden om de te verkopen pindanoten af te leveren. Voeg bij dit alles een oude katoenen parapluie, die weinig gebruikt wordt - daar Foké altijd van 's morgens zes tot 's avonds negen hier te vinden is - en gij hebt kennisgemaakt met de winkel, tevens slaap- en woonvertrek van Foké, de zoon van het Hemelse Rijk. Even eenvoudig als zijn huisraad is, is ook zijn kleding: een wijde, blauw linnen broek en dito kabaai. Zijn blote voeten steekt hij in Chinese slippers, als hij niet op zijn rustbed ligt. | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
De persoon van Foké te beschrijven is een onmogelijkheid. De verschillende hoogten en laagten, die bij andere mensen, trots de kleding, zijn waar te nemen, mist Foké geheel. Hij heeft ze nooit gehad of hij heeft ze verloren! Zoveel is zeker, dat hij nu het best kan worden vergeleken bij een enigszins afgeplatte Rijnwijnfles, aan de onderkant voorzien van twee spillebenen, en op de hals een Chinese kop met een staart. Foké is altijd op zijn rustbed te vinden, dat dienst doet voor bed, stoel, tafel en wie weet wat nog al meer. Hij ligt altijd met de pijp in de mond, en neemt eerst een zittende houding aan als iemand binnenkomt, en hij staat eerst dan op, als hij overtuigd is dat de bezoeker een van zijn artikelen wil afnemen. Langzaam in zijn bewegingen stopt hij de voeten in de muilen, bedient de klant even afgemeten, om daarna op zijn bed te stappen, tot een andere klant hem noodzaakt de bovengenoemde manoeuvre weer uit te voeren. Eten doet Foké weinig. Het schijnt dat het gebruik van opium zijn maag ontoegankelijk maakt voor het dikwijls opnemen van voedsel. Een kopje thee nu en dan schijnt reeds voldoende te zijn om hem in het leven te houden, hoewel het moet erkend worden, dat hij met de dag een weinig indroogt. Foké heeft dus, behalve het kostbare verdovingsmiddel - dat weinig invloed op hem uitoefent - niet veel nodig. Toch blijft het een wonder, dat, terwijl de grote kooplieden met hun gevulde winkels met duizenden en duizenden artikelen, terwijl de kooplieden klagen over de slechte tijden, men nooit een klacht hoort van Foké, van Foké met zijn winkel van nog geen vijf gulden waarde! Vijf gulden, vertegenwoordigd door slechts vier artikelen: kool, bacoves, pinda en suikerriet. Toch schijnt hij goede zaken te doen, want zijn dikwijls vrij hoge huishuur betaalt hij op tijd, en het blikken doosje is altijd wèl voorzien, en daar blijft altijd nog wat in als hij bij het krieken uitgaat om nieuwe waren in te slaan. Men vergeve mij, dat ik het blikken doosje niet bij de inventaris heb opgenomen: Foké houdt het voor ieders oog verborgen, en het was ook mij ontsnapt! Tegen zes uur in de morgen is de winkel altijd open en hij blijft dat geregeld tot negen uur 's avonds. Met het invallen van de avond begint zijn handel in pindanoten eerst recht: kinderen, klein en groot, lopen aan om voor één of meer centjes noten te kopen, en zij noodzaken Foké niet meer op zijn bed te klimmen, maar bij de blikken een afwachtende houding aan te nemen. Met klokslag negen worden de deuren en vensters gesloten. Wat | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
hij na die tijd doet, kan ik u niet zeggen. Heeft hij hier of daar vrouw en kinderen? Gaat hij beweging gunnen aan zijn lichaam, dat door het lange liggen stram moet geworden zijn? Of wil hij, zonder gestoord te worden, nog een laatste pijp schuiven? Ik weet het niet! Op mij maakt het de indruk dat hij gaat slapen en onder die indruk zeg ik: Soïmo Foké. | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
|