[1]
Er was eens een oude schrijfster, die heel lang in Suriname had gewoond.
Daar had zij een heleboel verhalen geschreven en liedjes en toneelstukken.
En toen?
Op een dag kwam zij terug in Suriname en riep:
‘Hé, jullie daar, jullie kinderen van Suriname, willen jullie iets voor mij doen?’
De meisjes en jongens zeiden: ‘Oké, als het niet te moeilijk is.
Wat wilt u dat wij doen?’
‘Mij opvolgen.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Ik denk,’ zei de oude schrijfster, ‘nee, ik denk niet, ik weet dat jullie ook schrijver kunnen worden.’
De kinderen wilden het wel proberen.
‘Hoe moet het?’
‘Luister,’ zei de oude schrijfster, ‘als ik begin, dan gaan jullie door.’
‘Zo makkelijk?’
‘Zuiver! Zo gemakkelijk.
Ik begin met een versje.’