Archief voor kerkelijke en wereldsche geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht. Deel 5
(1846)–Johannes Jacobus Dodt– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
heeft, soo diep was, dat de soldaten tot de enkelegen in de kley lagen. Wy porren syn Excell. alle dagen, om Rees aen te tasten, maer maekt groote swaricheyt, het leger daer te brengen, vermits de diepe wegen. De brugge, die te Neerelten gelegen heeft, wert alhier dicht beneden aen de stadt over den Ryn geslagen, in meyninge, het volck daerover te doen marcheren, om de andere Kleefsche steden, als Gennip, Goch, Cranenbureh ende Cleeff in te nemen; wy meynen, indien de wynt goet blyft, dat de punten cunnen opcoomen, de brugge van dage sal gereet syn. Den vyant heeft denselven dach als ons leger hier is gecoomen den ganschen nacht in wapenen geweest, in meyninge, dat wy haer souden coomen besoucken. Daer ist gisteren avont noch geen volck in Rees gewest, hoewel sy een paep by den marquis gesonden hadden, om volck in te nemen; die voor antwoort gekregen heeft, dat de voorsz. marquis, overmits syn Excell. leger hieromtrent lach, geen compagnien conde missen. Soe ick dan tegenwoordich niet anders en hebbe, bevele ick UE. inde bescherminge van Godt almachtich. Vuyt het (leger) voor Emmerick, den 9 Sept., 1614. UE. goede vrundt, Borre van Amerongen. Opschr.: Aen myn heer, myn heere Ledenberch, secretaris der heeren staten 's lants v. Utrecht.
Ra. 1 Sept. 1614. |
|