basisgegevens
gestandaardiseerde naam kamer:
De Nardusbloem
spelwijze in bron(nen):
De nardusbloem [1555]
varianten:
zinspreuk:
Met gantscher herte [1555]
gebruikte code:
GOE1
patroonheilige:
H. Maria Magdalena [1539]
vroegste bronvermelding:
1494
gedoopt:
geografisch-politieke situering van de kamer
plaats:
Goes
(stad/dorp/vrijheid):
district:
gewest:
Zeeland
korte geschiedenis
Goes kende in 1550 drie schuttersgilden, dertien religieuze broederschappen (waaronder een gilde van de Zoete Naam Jezus), en elf ambachtsgilden (De Klerk 1991, 86). In 1476 was er in Goes 'zeker prijs te winnen', waarvan in de Bergse stadsrekeningen melding wordt gemaakt. Het is onzeker of de Bergse kamer daar aanwezig was (zie Caland, 78) Rond 1481 organiseerden Goese rederijkers ofwel schutters een wedstrijd, waaraan in elk geval de rederijkerskamer De Roos uit Leuven deelnam, die te Goes een prijs won.
Van het publieke optreden van de Nardusbloem Met gantscher herte, met als patroonsheilige Maria Magdalena, is het volgende met zekerheid bekend. In 1494/95 kwamen 'de ghesellen van retorijck van die stede van Goes' in Axel 'batementen' ter gelegenheid van de processie. Volgens Kesteloo waren de Goese rederijkers in 1502 te Middelburg, ze ontvingen er wijn voor hun optreden. In 1518 waren de Middelburgse rederijkers te Goes, waar ze een prijs wonnen, waarschijnlijk op een wedstrijd van de Goese kamer. In mei 1549 speelde deze op de Middelburgse kamer een spel van zinne.
In 1539 vermeldt het rekeningboek van het voetbogengilde ‘die camer van Magdalena’. Uit een ordonnantie van 1550 blijkt dat de kamer de regie van processies zoals de jaarlijkse Ommegangsdag (op of rond 15 augustus) in handen had. Tijdens de omgang beelden de verschillende corporaties allerlei scenes uit waarvoor de processie op bepaalde plaatsen halt hield (De Klerk 1991, 84). De Nardusbloem ontving in 1563 een nieuwe ordonnantie, waarvan in 1577 een afschrift werd gemaakt. Blijkens het reglement uit 1563 had de kamer een kapel, gewijd aan Maria Magdalena in de Magdalenakerk. Kamerleden waren volgens hetzelfde reglement verplicht de dodenmis voor een kamerbroeder bij te wonen (boete 2 groten) en het requiem na Magdalenadag (boete 8 groten). De ordonnantie van 1563 was vermoedelijk het gevolg van een conflict binnenskamers dat door interventie van het stadsbestuur werd opgelost, daarbij verliet een deel van de leden mogelijk de kamer, of werden ze daartoe gedwongen. De kamer klaagde in 1563 immers dat bij een afname van het aantal leden de onkosten niet waren gedaald [Dekker 2002].
Het is mogelijk dat de Nardusbloem tussen 1560-1578 op een rederijkerswedstrijd in het Zeeuwse Kapelle aanwezig was (Dibbets, 1989).
Vanaf 1581 ontving de kamer 2 pond jaarlijks van de stadsregering. Vanaf 1589 werd dat 4 pond. In 1597 voerden de Goese rederijkers ter gelegenheid van de verovering van Grol een spel op. De Nardusbloem was in 1620 te Mechelen. Tien jaar later werd ze, op beider verzoek, samengevoegd met de andere Goese kamer, de Edele Castanienbloem (in 1595 voor het eerst vermeld). De kamer ging verder onder de naam De Nardusbloem en bleef nog geruime tijd actief. Ze was in 1641 op een wedstrijd te Vlissingen, in 1684 te Bleiswijk en in 1685 te Schipluiden.
Vanaf 2 oktober 1645 voerde de kerkeraad weliswaar geregeld censuur uit, maar het zou nog enkele jaren duren voor ook de overheid haar houding wijzigde. In 1663 diende de kamer een rekest in waarop de raad zeer onwelwillend reageerde. In 1679 werd de Nardusbloem verboden (is er een verband met de politieke situatie na 1672?), ze diende haar gildeboek en alle kostbaarheden op het stadhuis in te leveren. De raad kwam echter in 1681 alweer op dit besluit terug. Ondanks kerkelijk protest ondernam de overheid daarna geen actie meer tegen de kamer, die waarschijnlijk kort na 1685 ophield te bestaan.
De Goese kamers onderhielden contacten met de schuttersgilden. Tot 1626 kwam de Nardusbloem in het Zusterhuis samen, maar in dat jaar verhuisden ze naar het gebouw van het Sebastiaangilde waar een gevelsteen met het blazoen te vinden (is/was?). Het is onbekend wanneer de kamer voor het eerst Nardusbloem werd genoemd en een zinspreuk aannam. De tekst van het reglement uit 1563 is een eerste bekende vermelding. Alleen de vermelding in het acrostichon op het overlijden van Mathijs van der Straeten, onder een drieluik uit 1555, is ouder. Dat wil echter niet zeggen dat de kamer niet eerder al blazoen en zinspreuk voerde.
Meertens 1943 vraagt zich af of de dichter Pieter Lenaerts van der Goes misschien een Goese rederijker was. Hij publiceerde in 1602 een bundel minneliederen: 'Een nieu liedt-boeck, genaemt den Druyven-tros der amoureusheyt' (UB Amsterdam). Veel meer bewijs dan enkele verwijzingen naar Goes als plaats van herkomst en de achternaam Lenaerts die ook te Goes voorkwam geeft Meertens niet. Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat hij van Goes afkomstig was woonde hij er ten tijde van de publicatie niet langer. Hij droeg weliswaar zijn bundel op 'aen de eerbare jeugt van der Goes' maar hieruit blijkt niet dat hij lid was van een van de Goese kamers.
In 1685 nog te Delft. Daarna verdwenen.
documenten
reglementen:
1563 in afschrift van 1577. In KB Den Haag 78 C66. Afgedrukt bij Schotel. Afschrift van Jacob Verzou, Ick God betrou, Verzou. Zangmeester [Dekker 2002, 491]. Waarschijnlijk was in 1577 Hieronimus Mathijsz van der Straten prins of deken. Het afschrift bevat zijn wapen, met de spreuk van de kamer en zijn zinspreuk In tijts Van der Straten. Hij was schepen sinds 1570 en burgemeester sinds 1580.
ledenlijsten:
rekeningen:
Rekeningboek kamer beginnend in 1570. Verblijfplaats onbekend. Vraag is of het nog bestaat. Niet in Goes, Middelburg. Misschien nog op Rijksarchief in Den Haag? Of in archief van Meertens?
Is dit misschien het betreffende exemplaar?
St. Magdalenagilde: GA Goes, RAZE, inv. nr. 1742, f.11r., 1558 april 3. Schuldbekentenis van mr. Hugo Boy aan de Marie Magdalenameesters ten behoeve van het Magdaleenegilde.
inventarissen:
processtukken:
GAG, RAZE, nr. 1742, f.25. In 1559 namen de dekens van notaris Cornelis Jans Melsz, het bed van zijn kinderen, een deken en een nachttabaard in beslag, omdat hij schulden bij het gilde had.
rekwesten:
rentetitels:
correspondentie:
literaire productie:
Rekeningboek Sint-severiusgilde, 1547-1619, voor de tekst van dit refrein zie Dresselhuis.Het gedicht is opgenomen aan het eind van het gildeboek, nu gedeeltelijk onleesbaar, en in de marge staat waarschijnlijk [met gan]ser herten. Daaronder: In tjaer duijsent xv hondert ende lxxviij daechs nae sinte michiel was dat wij soude gaen souden. Nijet sonder arbeijt het scheijden deert. Desen boeck behoort toe het wevers gilde vander goes.die desen boeck vint eer zij verloren is, die mach geven dat zij geboren es.
KB Den Haag 78 C66. Bevat ook enkele gedichten, van rond 1577.
Werk in uitgaven van wedstrijden:
De schadt-kiste der Philosophen, Mechelen, 1621.
Vlissings-redens-lust-hof, Vlissinge, 1642.
Apollus-lust-hof, Delft, 1684.
Apollus-Helicon, Delft, 1685.
historische nota's:
andere nota's:
Rekest kamer 1663 KB Den Haag 78 C 66.
GA Goes, kleine notulen raad, 10 mei 1581, 26 maart 1587/9, 5 oktober 1592, 5 oktober 1597, 28 december 1626, 10 januari 1627, 14 december 1630, 24 juli 1679.
GA Goes, notulen raad, 14 november 1630.
GA Goes, notulen kerkeraad, 1679, 2 januari 1682.
Stadsrekeningen Bergen op Zoom 1475/6.
Kesteloo III, 96. 1518 en 1549.
Acta classis, vanaf 2 oktober 1645 geregeld censuur over rederijkers.
Catalogus Bibliotheca Heringana 1841, no.94. Manuscript over de Goese kamer. Zit bijgevoegd in de ordonnantie KB Den Haag.
Kamerwapen in gebouw van de schutterij van St.Sebastiaan, verdwenen. [museum Goes?]
Zie GA Goes, Archieven van de gilden, 171-172.
Zie GA Goes, Archieven van de gilden, 154-156.
Zie ook GA Goes, G57 transcriptie van de uitgaven van de kerkmeesters 1580-1630.
RAZE Goes. GA Goes.
RAZ Middelburg, Handschriftenverzameling inv.33.1, no.1058, aantekeningen betreffende de gilden te Goes en omtrent het verhandelde op verschillende synoden, met alfab.index. Veel over rederijkers. Om. enkele citaten uit ordonnanties, en synodevergaderingen.
Zie archief van het voetbogengilde 1539
Ad. 128. Korte aantekening overgenomen uit het boek van Kramm, lemma Frans en Gillis Mostart. Kramm deelt mee dat het werk in de familietraditie bekend was als van Gillis Mostart.
GA Goes, handschriftenverzameling, no. 168. Geschiedkundige aantekeningen betreffende de rederijkers en de schuttersgilden te Goes, in het bijzonder betreffende de schuttersschilderijen, verzameld door dr. J. en mr. J.G. ab Utrecht Dresselhuis. 1853, 1854. Daarin: [geel aantekenboekje] Het handboog bezat ondermeer: Een portret van dijkgraaf Boone met kreupeldicht en 3 ruiten van retorika. Het portret van Boone was blijkbaar zeer oud. Te Goes in het Museum? Groot aantekenschrift: gedeelte over rederijkers. [in bezit]
Gemeentearchief Axel, stadsrekeningen augustus 1494 - augustus 1495, 137: [met dank aan A.L. van Bruaene]
'Item ghepresenteert den ghezellen vander Retorycke vander stede vander Goes, die hier quamen up den dach van onser processye bamenten int gheheele x. kannen Rijnschs wijns. Maken vj l. xv s.p.'
Mogelijk bezat het gilde tussen 1531 en 1537 een pand 'de Nardusblomme' aan de Maarstraat of de Korte Vorst. GAG, RAZE nr. 1744, f.66vo en 1745, f.55vo. [Dekker 2002] En tussen 1543 en 1552 een huis 'de Nardusblomme' in de Wijngaardstraat, zie GAG RAZE, nr. 1746, f.89vo en nr. 1748, f.56vo.
verantwoording
broncitaten:
literatuur:
Meertens 1943.
Ab Utrecht Dresselhuis 1855.
Romer en Van Oosterzee 1844
Vaderlandsch Museum 1859/60.
De Klerk 1991, 83-93.
Piccardt 1846.
Kesteloo, 'De stadsrekeningen', 364.
Van Bueren 1999.
Schotel 1872.
Dekker 2002, 486-493.
naar bibliografie