Tafel van den kersten ghelove. Deel 3A en 3B: Somerstuc
(1938)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Dat. XXXV. capittel vanden vierden sacrament der heiligher kercken als vander penitencien, daermen die sonden doer pleecht te vergheven ende te beteren, - hier verstaen [125a] wiGa naar voetnoot4 guede penitencie ende valsche, - ende van rou, biecht ende boet.7Ga naar margenoot7-245Die penitencie was dat salichste ende dat beste cleinoet, dat 8 God onse heer opter aerden liet na sijnre doot. Want doe die 9 menschen alle daghe menichvoudeliken sondichden, wat mocht 10 ymmer beter wesen dan die sonden bijt leven moghen te bete-11Ga naar margenoot11-21ren, welke beteringhe is genoemt penitencie! Daer Ambro-12sius of seit, datsi doetGa naar voetnoot12 die gheleden quade sonden bescreien 13 ende behoetGa naar voetnoot13 al dat te bescreien staet, nemmermeer weder te 14 doen. Ysidorus seit, dat penitencie is properliken een pini-15gher of een bodelGa naar voetnoot15 der misdadigher menschen. Men plach in 16 allen tiden der werelt die quaetheden te wreken ende te bete-17ren, mer dat en was ghien penitencie. Mar daer een sondich | |
[pagina 439]
| |
18 mensche mit eyghen vrien wille begrijpt in sinen moetGa naar voetnoot18 te be-19teren dat hi heeft misdaen ende voort meerGa naar voetnoot19 te hoeden ende te 20 scuwen dat misdadich is, na ghesetteGa naar voetnoot20, wijs ende met der heili-21gher kercken, dats dat sacrament der penitencien. Gregorius 22 seit, dat penitencie is ghelijc der medicinen, want ghelijc dat-23men inder archedyen somwijl die wonden snidet, somwijl mit 24 pocien, dats mit dranc, [125b] die quade humoren verdrijft, 25 somwijl mit gueden cruden die leden starct, also snidet ons of 26 die penitencie dat quade vleische onaerdigherGa naar voetnoot26 lusten ende 27 verdrijft die quade humoren waerliker minnen ende voedt ons 28 mit heilighen kersten werken. 29Ga naar margenoot29-45Die lerars in theologien scriven van menigherhande peniten-30cien. Als van valscher penitencie ende die is, als een noch dat 31 selve doet, dat hi mit penitencie betert. Dair is een bedwon-32ghenGa naar voetnoot31 penitencie, als een begrepenGa naar voetnoot32 is in sinen sonden, die hi 33 ymmer na bedwanghe moet beteren. <Daer is een te late pe-34nitencie>, als die sonden den mensche ghelaten heeftGa naar voetnoot34 ende 35 hi niet meer sondighen en mach. Dair is een mistroostighe 36 penitencie, als een sonder getruwen stervet ende niet en hoept 37 op sijn ontfermherticheit ende op die ghenade Gods, als Judas 38 dede. Daer is een ghewarigheGa naar voetnoot38 penitencie, die heilich is ende 39 verdientlick, als een mit oetmoedicheden van Gode ghenaden 40 bidt ende ghetrouwet sijn ontfermherticheden te vercrighen. 41 Sinte Barnaert seit, datsi verwinnet den onverwinliken | |
[pagina 440]
| |
42 <rechter>, si neemt mit ghewelt dat vuerighe zwaert des 43 oordels uut sinen monde ende werptet neder inder aerden ghe-44Ga naar margenoot46-60leschtGa naar voetnoot43, ende maect den grymmighen rechter een guedertieren 45 vader. 46Die lerars segghen, dat een yghelic mensche bereet rassche 47 [125c] ende snel ende willich wesen sal ter penitencien om 48 drie saken wil. Die eerste is, want ons God lang heeft ghebei-49denGa naar voetnoot48, niet langhe alleen, mer oec seer duldelic. Als hi doer den 50 propheet claechde: Ic beide minen wijngaert, dat hi druven 51 soude brenghen ende hi wan water-rancken. Die ander sake is, 52 want ons God tot groten, salighen dinghen heeft vercoren en-53de gheroepen. Als hi self seit: Ic sal dijn grote weldighe loen 54 wesen. Hier om buert ons te haesten, opdatwi mitten dwasen 55 ioncfrouwen niet buten en warden besloten. Die derde reden 56 is, op-dat wi van onsen vianden niet en werden ghelet noch 57 gehindert: eerst mit ghewelt, als Pharao dede den kinderen 58 van Ysrahel; of mit bedriechnis, alsmen den beer bestrict 59 mitten honich; of mit ghewoenten daer in bliven, als die moer-60man in sinen swarten velle, hoe veel dat men oec wascht. 61Ga naar margenoot61-80Drie merckelike punten heb ic vander penitencien ghele- | |
[pagina 441]
| |
62sen, die ic ymmer ghedacht te scriven. Dat eerst is, dat die 63 wijl dat een mensche leeft, so sal hi in penitencien staen ende 64 dat in tweerhande manier. Eerst dat hi van binnen altijt heb-65be een mishaghen der sonden mit een wille ende meningen 66 die niet meer te doen ende leet is, dat hi der ye heeft gedaen. 67 Dit is een inwendige peniten- [125d] cie, die seer salich is. 68 Die ander manier is, dat <een mensche> die wijl dat hi heeft 69 tijt ende dat hi leeft, sal gonnenGa naar voetnoot69, dat hi ymmer des daechs 70 yet guets doe van innichedenGa naar voetnoot70 of penitencien, daer hi op hopen 71 mach, dat hem God sijn sonden wil vergheven ende dat ewi-72ghe leven verlenen. Dat ander punt is, dat gheen meerre leet 73 noch rouwe en mach wesen dan droefnisse van sonden inder 74 penitencien te hebben, ende daer-om is si soe craftich, want 75 daer een mensche sijn sonden van binnen laect ende lachtertGa naar voetnoot75, 76 dat is een pijn, die inder reden staet ende die en wert nym-77mermeer ghesaet, noch vol getroostet, wantsi nemmermeer 78 einde en neemt. Mer al ander leet, die die sinnen des lichaems 79 bevanghen, moghen ymmer gheeyndet werden of mit enighen 80 troost of boet ghesatet werden. Dat derde punt is, dat ghienGa naar voetnoot80-86 81 sonden soe groot, so lelick, so menichvoudich en moghen we-82sen, si en werden inder penitencien vergheven. Want waer dat 83 niet, soe scheen of onse quaetheit die guetheit Gods mochte 84 verwinnen, dat ic so veel sonden doen mocht, datse mi God 85 niet en mochte vergheven; oec an mi selve en macht niet ghe-86breken, ic en mach berouwe hebben, want ic machtich bin 87 minen eyghen <vrienGa naar voetnoot87> wil totten sonden of [126a] totter 88 duecht te keren. Oec so en cant ander penitencien niet ghe-89breken, wantsi uuter passien ons Heren guet gewaerdichGa naar voetnoot89 is, 90 dat doir hoor die sonden moghen werden vergheven. | |
[pagina 442]
| |
91Ga naar margenoot91-118Dit scriftGa naar voetnoot91 wijst uut vele sticken, die die ghewarige peniten-92cie pleghen te hinderen. Dat eerste is: wemoedicheit enighe 93 duecht te bestaen, recht als een scuwe paert, dat voor een 94 schim vliet. Dat ander is: scaemte te biechten. Datsi hem 95 niet en scameden voor Gode te doen, dat scamen si hem voer 96 enen mensche te segghen. Dat derde is: dat hem voer die scar-97pe penitencie scroemt: hoe soude ic vasten, want ic teder bin, 98 hoe soude ic aelmissen gheven, want ic behoeftich bin, hoe 99 soude ic mijn ghebet spreken, want ic cranc van herten 100 bin! Dat vierde is: ghenoecht inden sonden, als aldus: ic 101 moet spelen ende ic moet lachen, sal ic die werlt behaghen; 102 ic moet in minnarschap leven, sal ic minen boel behouden! 103 Dat vijfte is: hoep langhe te leven, als aldus: Ick bin ionc, 104 God sal mi sparen, als ic riper werde, so sal ic mi beteren; 105 ic en sal, of God wil, niet cortGa naar voetnoot105 sterven, want mijn ouders pla-106ghen lang te leven. Dat seste is: anxt weder in sonden te val-107len, als aldus: Ic heb mi eens ghebiecht ende ic sondichde 108 [126b] weder, ende eer ic mijn penitencie mochte doen, so 109 viel ic weder in sonden; ic en vinde ghien beteringe. Dat 110 sevende is: exempel van enen anderen te nemen, als aldus: 111 die wise man doet dit, die heilige man, die misdede dat, dat 112 guede wijf is oec berucht, ic sie, dat wi alte samen sonden 113 doen. Dat achtende is: mistroost Gods ghenade te crighen, 114 als aldus: is dat waer, dat ons die predikers segghen, wie 115 mach dan behouden bliven? Is God also wraeckachtich, als-116men scrijft, wie mach ymmermeer sijn sonden beteren? Ic wilt 117 laten heen op die riem drivenGa naar voetnoot117, ic en heb mar een siel te 118 verliesen. | |
[pagina 443]
| |
119Ga naar margenoot119-133Die boete, die an dese voirscreven scade teghen horenGa naar voetnoot119, sijn 120 corte te vernemen. Als teghen wemoedicheit die duecht te be-121staen, sal hi op-nemenGa naar voetnoot121 wat guets te versoeken; teghens scaemt 122 te biechten sal hi nemen die bate, die vander biechte coemt, 123 als dat meeste deel der penitencien; teghen scromen der pe-124nitencien sal hi nemen exempel, dat menich teder mensche 125 scarpe penitencien heeft ghedaen; teghen genoecht inden sonden 126 sal hi nemen die swaer pijn der hellen; teghen hoep langhe te 127 leven sal hi nemen die corte, onseker tijt des levens; teghen sor-128ghe weder in sonden te vallen, sal hi nemen [126c] troost, dat 129 hem God daer voir bescherme; tegen exempel, dat ander luden 130 sondighen, sal hi weder nemen exempel, dat hem so menich 131 mensch betert; teghen mistroost op die rechtveerdicheit Gods, 132 sal hi nemen hoep ende toeverlaet op die grondelose ontferm-133herticheit Gods, dat hi om der sonden wil is gestorven. 134Ga naar margenoot134-143Die wercken ende oirbair, die die penitencie voortbrengt, 135 sijn veel. Si verlost die mensch vanden sonden, si setten weder | |
[pagina 444]
| |
136 inder gemeenscap der heiligher kercken, si versoent hem mit 137 onsen Heer Ihesu Cristo, si begaeft hem mit gheesteliken 138 gueden, si doet hem den duvel missaken, si brenct hem uten 139 banden der verdoemenisse, si maect hem een kint des ewichs 140 levens, si doet hem op dat hemelsche paradijs, si verblijt die 141 enghelen in hemelrijck, si maect den misdadighen rechtvaer-142dich, si weder haelt die verleden tijtGa naar voetnoot142, si is een peregrijn-broe-143der totter stat des ewijchs levens ende een ruterGa naar voetnoot143 opter hellen. 144Ga naar margenoot144-147Dit is die prise, die ander penitencien uut den heihghen 145 monde is gheseit. Si is een boet daer in behouden werden dieGa naar voetnoot145-147 146 in die grote kolcke der eerster ontscout werden verdroncken 147 als inden erfsonden; si is een brugghe, die over dat meer deser 148 werlt gaet ende leit an die haven der poorten [126d] des 149 ewichs levens; si is een slot ende een casteel ende een toe-150vlucht ende onthoutGa naar voetnoot150 alle denghenen, die vanden sonden ver-151wonnen werden: si is een tynne ende voorburch, daer guet mit 152 scutte uut te stormen is teghen alle becoringhe ende anvechten 153 des bosen gheests ende den sonden; si is een sael, wijt ende | |
[pagina 445]
| |
154 groot, daer in die sacramenten sijn als spijs der sielen in op 155 gerechtet werdenGa naar voetnoot155; si is een pryeel ende een rosen-gaerde, daer 156 veel cruden gheesteliker duechden in wassen; si is een kelre, 157 die menighen sueten dranc der dorstigher sielen schenct, als 158 sijn tranen van berouwe, tranen van mededoghen, tranen van 159 verlangen des ewichs levens. 160Ga naar margenoot160-190Dat eerste deel der penitencien hiet Contricio, dat beduut 161 waer berouwe. Ysidorus seit, dat berouwe beduut een herten-162brekerGa naar voetnoot161 of een hertenwriver, recht als men edele crude stampt 163 in enen visel. Des menschen herte, alst inden sonden is ver-164hert, so isset alte hertGa naar voetnoot164, wantet vorden dreighen Gods niet en 165 wijct ende mitten smeken Gods ende mit sijnre gaven niet en 166 bughet ende van sijnre gheescelen ende vandinghenGa naar voetnoot166 verhardet. 167 Aldus was dat hert coninc Pharaonis verhardet, wantet van 168 alle den teykenen nye ghemorwet en wardt. Maer [127a] want 169 die Gods ghenade haer sinct in des sondaers gronde, dat die 170 wille haer bekeerre van opset der sonden ende houtGa naar voetnoot170 des men-171schen leden van vervolch quader wercken, soe beghint dat hert 172 inwendich druck ende liden van beganghen sonden te crighen | |
[pagina 446]
| |
173 mit lachterenGa naar voetnoot173 sijns ouden levens. Ende dat is properliken waer 174 berouwe. In welken berouwe God onse heer verghift die scout 175 ende die onwaerdeGa naar voetnoot175, die hi op hem heeft verdient, ende wandelt 176 die ewige pijn der hellen in tijtliker pinen der penitencien 177 ende des vegheviers. Dit berouwe mochte oec wel in des men-178schen herte also comen ende groot werden, dat hem God pijn 179 ende scout vergave. 180Die meysters inder godheit segghen, dat ondersceit is tusschenGa naar voetnoot180-190 181 rouwe ende berouwe. Rouw is wel vanden sonden, als een is 182 voir die pijnGa naar voetnoot182 vervaert, die hi mit sinen sonden heeft verdient. 183 Mer noch en meent hi sijn sonden niet te laten, ende dan 184 schijnt wel, dat die ghenade Gods in hem noch niet en is. Mer 185 berouwe is een druck of leet, willichliken voor die sonden op-186genomen, mit guet opset te biechten ende te beteren. Mer dat 187 is waer, dat rouwe wel berouwe mach werden, als die ghenade 188 mede toevalt den bedroefden herten, dat hi dan van rechter 189 minnen opter duecht die sonden [127b] wil laten ende eweli-190ken wil lachteren ende laken. 191Ga naar margenoot191-199Die biechte, seite sinte Augustijn, is een heilighe doere, doir 192 welc die verburghen siect op hope van ghenade wert opghe-193daen. Welc biechte sal wesen simpel, slecht, oetmoedich, puyr, | |
[pagina 447]
| |
194 trouwe, wairachtich, open, besceiden, gheheel, willich, scamelGa naar voetnoot194, 195 snel, bereit vol te doen, heimelic, hem selven sculdich kent 196 ende screyelijc voortbrengt. Alsulke biecht quitet die siel van-197der vierscaer, bedect die sonden, wervet verbiddersGa naar voetnoot197, breect die 198 vanghenisse der hellen, wijst inden wech des paradijs ende ver-199dient dat ewighe leven. 200Ga naar margenoot200-208Die leerars segghen, dat hier voormaels ghenoech was, dat 201 een mensche biechtede teghen God alleen in sijnre herten, als 202 David dede. Mer nu salmen enen mensche biechten, want God 203 mensch gheworden is, ende want God den priesteren die machte 204 te ontbinden bevolen heeft, ende want hi moet also wel mitter 205 heiligher kercken soenen als mit Gode. Die decretael seit: 206 men sal biechten als een in node is van sinen live; of als eenGa naar voetnoot206 207 stonde ende stede heeft, want dat hem die biechter ontbreken 208 mach; of als hi ten heiligen sacrament gaen wil; ende son- | |
[pagina 448]
| |
209Ga naar margenoot209-214derlinghe eens des iaers. Voort so sal hi biechten sijn eyghen 210 priester, dats die paeus of die ghene, die van privilegien van 211 [127c] hem ghesent warden biecht te horen, als predicaers 212 ende minrebroeders of die bisscop ende sijn penitenciaer of 213 sinen perrochipaep ende sinen capellaen. Wiemen biechte van 214 Ga naar margenoot214-222desen sesse priesteren is vol ghedaen. Dat eens ghebiecht is 215 machmen weder biechten, <ist> dat die priester niet volle 216 macht noch wijsheit en hadde, of dat hi niet claerliken sijn 217 biecht vol uut en seide, <of dat hi sine penitenci niet en 218 dedeGa naar voetnoot217 noch buten zonden en dede,> of dat hi ghien scaemteGa naar voetnoot218 219 in sijn biechte en hadde. Ende wel ist ghedaen, generael biech-220te dicke te spreken, want die sonden inder biechten veel ver-221gheven werden, ende wantmen grootliken bi God daer in ver-222dient. 223Ga naar margenoot223-229Dat zeghelGa naar voetnoot223 der biechten gaet boven alle seker slot, want die 224 priester die sonden niet en weet als een mensche, mer als God. 225 Ende want God die sonden after rugghe geworpen ende ver-226gheten heeft ende en wilse nimmermeer meer te voorschijn 227 laten comen, aldus coemtet toe, dat die priester min moet | |
[pagina 449]
| |
228 weten vanden menschen, dan dat hi niet en weet, want daer 229 mocht hi na vraghen, na horen, na gissen. 230Ga naar margenoot230-247Dat voldoen onser sonden is wel ondersceit, als mit vasten, 231 beden, ende aelmissen ghevenGa naar voetnoot231. Dit sijn alleen die drie we-232ghen, die alle papen, leken, heren, ionc ende out, [127d] 233 wijs, dwaes, wijf, man moeten ghaen. Sondighen wi inden 234 lichaem, so sullen wi vasten, disciplinenGa naar voetnoot234 nemen, peregrimaed-235sen doen. Sondighen wi in onser herten, so sellen wi beden 236 ende gheestelike oeffeninghe doen. Sondighen wi an onsen 237 guede of an enen mensche, so sellen wi aelmissen gheven ende 238 ander wercken doen van ontfermherticheden. Willen wi teghen 239 Gode voldoen mit beteringhe, soe sellen wi vasten; willen wi 240 ons lossen ende quiten, so sellen wi aelmissen gheven; willen 241 wi verghiffenisse begheren, so sellen wi God anbidden. Willen 242 wi ghenade vercrighen, so sellen wi aelmissen gheven, willen 243 wi verghifnisse der pinen hebben, so sellen wi vasten, willen 244 wi behoedinghe van sonden verwerven, so sellen wi bedinghe | |
[pagina 450]
| |
245 spreken. Aldus ist waer al openbaer, dat mit vasten, beden, ael-246missen gheven comen ten ewighen leven alle menschen schaer; 247 God helpe ons aldaerGa naar voetnoot245-247. Amen. |
|