Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
(1937)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Dat achtiende capittel is vanden vier voirbaersten heydensche cardinaelduechden ghenoemt justicia etc.4Die heydensche phylosophus Aristotiles, meester der natuer-5liker const, scrivet in den boeck van duechden, dat daer sijn 6 vier cardinaelduechden ende sijn aldus ghenoemt: Justicia, 7 prudencia, fortitudo, temperancia, dat is: rechtveerdicheit, | |
[pagina 88]
| |
8 Ga naar margenoot8-17wijsheit, starcheit, maticheit ende hiet <en> daer om cardi-9naelduechden, want geliken als een doer wendet in carte der 10 henghelenGa naar voetnoot9, daer si in hanghet, also wert alle des menschen 11 duechdlic leven is desen vier duechden ghewendet ende regiert. 12 Doer dese duechden wert die mensche in sinen wercken ghe-13leertGa naar voetnoot12 ende yeghen die boesheit ghewapent. Hi wert ghewapent 14 in sinen voerspoet mit maticheit, in wederspoet mit starcheit. 15 Sijn leven wart aldus ghescict: wijsheit in verkiesen, starc-16heit in doghen, <maticheit in ghebruken>, rechtvaerdicheit 17 Ga naar margenoot17-31in deylen. Dese hieten oec burgher-duechden, want si burghers 18 leven scicken, cyeren, houden, vorderenGa naar voetnoot18, meeren ende eren. 19 Si hieten oec menschelike duechden, want si mit menscheliken 20 arbeide werden zuerlick ghewonnen ende niet <in> ghestortGa naar voetnoot20 21 als die godlike duechden, Si hieten oec ghewoenlikeGa naar voetnoot21 duech-22den, want si niet mit énen werke mer mit veel ghewoenten 23 ghecreghen werden. Si hieten oec heren-duechdenGa naar voetnoot23, want die | |
[pagina 89]
| |
24 menschelike eerbaricheit in desen duechden hoer meer proeftGa naar voetnoot24, 25 als die ynnicheit der heiligen meer hoer oefent inden godliken 26 duechden voirgheseit. Si hieten oec purgierende duechden, 27 want si in kyve staenGa naar voetnoot27 yeghen ondoecht ende quaetheit ende 28 die verdriven ende verwynnen. Sie hieten oec die be- [18 c] 29 -leefde versochteGa naar voetnoot28 duechden, want die ziel wart daer mede ghe-30recht in haren craften in al haren leven. 31Ga naar margenoot31-35Die eerste cardinael duecht is prudencia dat hiet beleefdeGa naar voetnoot31 32 wijsheit. Macrobius seit: Tot groter wijsheit hoort, dat een 33 alle dat <hi> denket of doet of wil heeft, dat hi dat rechte 34 ende stuer na der hoochster reden reghel, nader eren Gods, 35 na ghescreven recht ende na ouder gheloveliker bevindingeGa naar voetnoot35. 36 Ga naar margenoot36-39Vigecius spreect vander richter recht: Niemant en is onder 37 die ghemeente des volcs, dien en boert ende behoeftich is 38 meer guets te weten ende te connen dan den vorsten ende 39 Ga naar margenoot39-40heren des lants. Ende doe seker wast een salighe gulden werelt, 40 Ga naar margenoot40doe die werelt-coninghen begonden wijs te werden. Daer om 41 seit Salomon in den boeck der wijsheit: Doer mi regnieren 42 die coninghen ende die <steden> warden bi mi besetGa naar voetnoot42. Ende 43 daer-om plaghen hier voermaels die heren meesters bi hem te | |
[pagina 90]
| |
44 Ga naar margenoot44-113hebben, die hem pleghen te leren ende te stueren. Die voirsoech-45te wijsheitGa naar voetnoot44 staet in drie deel ende hieten aldus als Tulius seit: 46 Intelligencia, providencia, memoria, dat is: verstandicheit, 47 voirsichticheit ende ghehuechnisse. Dat eerste deel vander 48 wijsheit is Intelligencia, dat hiet verstandicheit. Daer siet des 49 mans moet mede over en doer, dat hem ieghenwoerdich is. 50 Eerst dat al sijn leven vol sorghen is. Also seide een coninc tot 51 sijnre cronen: du bist vol eren ende sorghen. Voort dat der 52 luden smekenGa naar voetnoot52 vol drocheit is. Also seide Alexander: ghi segt, 53 ic bin Gods soon, mer mijn wonden segghen mi, dat ic bin eens 54 [18 d] menschen soon. Voort dat die werelt vol ijdelheit is. 55 Also seide die coninck Xerses: ic bin een heer van veel <as-56kenGa naar voetnoot55>, want al dit volc dat ghi hier siet, is over hondert iaren 57 niet. - Dat ander deel vander wijsheit is providencia, dat hiet 58 voorsichticheit. Daer siet des heren moet mede over ende doer 59 alle dat hem comen mach, als hoe hi sijn volc wel regiert en-60de sijn oorloghe voordachtelicGa naar voetnoot60 voor. Want Crescentius seit: 61 Een menichte van volck, qualiken regiert, is als een heervaert, 62 daer die een den anderen den rugghe ghekeert heeft. Daer-om 63 plaghen te wesen ridderen, die sulc over dusent, sulc over 64 hondert, sulc over vijftich gheset waren. Ende also hadde 65 wijslic David die coninc sijn heer ghescicket, doe si te stride 66 voeren; so wel gheordiniert quamen si ghelijc als één man. 67 Voirt so sel een man wesen voirdachtich, als hoe hi enen sali-68ghen sterfdach ghewinnen mach. Dat is, seit Plato, die hooch- | |
[pagina 91]
| |
69 ste philosophia: voirhuechnisGa naar voetnoot69 des doots, wantsi verbindet des 70 mans moet, dat hi alle tijt niet toe ghiericheit, hoverdicheit 71 Ga naar margenoot71ende onsuverheit uut en vlietGa naar voetnoot71. Moyses seit: Ach, of mijns 72 Heren Gods volck dochten, verstonden ende smaecten ende 73 hoer leste voirsaghen, si en souden dus niet sondighen. Om 74 desen wille plechtmen die ghecroenden keyser te vragen, waer 75 of dat hi wil sijn doot-screynGa naar voetnoot75 hebben ghemaect. Voort so sel 76 een man wesen voordachtich ende voorsichtichGa naar voetnoot76 Gods recht 77 over sijn wercke, dat hi loon ontfanghen moet na sinen ver-78Ga naar margenoot78dienste. Paulus seit: Wi moeten noch al presentiert werdenGa naar voetnoot78 79 voor die vierscaer Cristi, die [19 a] rechten sal over levende 80 ende dode ende alsulck loon ontfaen, als hi in sinen lichaem 81 Ga naar margenoot81-86wercke heeft ghedaen. Aldus was te moede Dyonisio den tyran-82no, doemen hem smekede ende prijsde sijn moghende staet, 83 rike guet, blide leven, ende seiden si, hi waer salic voorGa naar voetnoot83 alle 84 man. Doe antwoorde hi ende seide: Mer mi duncket dat ic 85 alle tijt hoer die gruwelike stemme der basunen Gods; staet 86 op, ghi dode, ende coemt ten oordel! Dat derde deel vander 87 wijsheit is: memoria, dat hiet ghehuechnisse. Daer siet des 88 heren moet mede over ende wederhaeltGa naar voetnoot88 tot sinen sinne die 89 dinghen, die gheleden sijn, als alle sijn ghedachte, sijn woor-90de, sijn werke, gedaen of versuumt. Of aldus sal hem een 91 man laten hoeghen, wat sinne, raet, behendichede sijn gevon-92den om die tijt des levens toe te brenghenGa naar voetnoot92. Aldus hoechde 93 Nabugodonosor den raet Gods op sijnre bekeringe ende dede | |
[pagina 92]
| |
94 Ga naar margenoot94uutkundighen in allen landen ende seide: Wonderlic is die 95 Ga naar margenoot95raet Gods over ons. Voort so sel men ghehuegen der wiser 96 leer, sprake ende woorde ende die sijn opghescreven tot onser 97 Ga naar margenoot97leer, als Paulus seit. Aldus dede Salomon inden boec van pro-98verbien ende leerde sinen soon woorden, die hi niet soude 99 vergheten, mer als een lanteern of spieghel voor hem setten, 100 op-dat hi in alle sijn paden werde ghestuert ende gheleit. Voort 101 so selmen ghehueghen der ouder wercken ende leven, want 102 menich man is in sijnre tijt niet veel gheacht, dair hem een 103 Ga naar margenoot103ander na sijnre doot an sinen werken veel na rechtGa naar voetnoot103. Aldus 104 dede Assuerus, die coninc; des nachts, doe hi niet slapen en 105 mocht, liet in hem lesen der coningen historien ende vant 106 [19 b] daer in sulke saken, waer bi dat die ioden bleven be-107houden an leven, dat Mardocheus hadde ghedaen ende ghe-108Ga naar margenoot108-113worven. Dit sijn die wercken der wijsheit. Goet ende quaet 109 connen ondersceiden, op-dat hi niet en werde bedroghen, God 110 ende sin ewe connen leren, op-dat hi die wech Gods moge 111 vinden. Last, laghen ende hinder connen verhoeden, op-dat hi 112 daer niet scadelic in en valle. Sijn staet salichlic te verwarenGa naar voetnoot112, 113 op-dat hi een ander beter leven mach hopen ende verdienen. 114Die ander cardinael deucht is Justicia, dat hiet rechtverdi-115cheit ende is alre overscoonste duecht. Daerom seiden die poë-116Ga naar margenoot116ten, datsi had een gulden aensicht. Averroys seit: Dair 117 die rechtvaerdicheit gheroeftGa naar voetnoot117 is, daer sijn die conincriken 118 moortkuul. Hier-om seit Salomon in sinen proverbien, dat die 119 eer des conincs minnet dat recht, want als sijn vader David | |
[pagina 93]
| |
120 Ga naar margenoot120-124seit: so is recht ende rechtveerdicheit der vierscaer tapeteGa naar voetnoot120 121 ende des conincs ommecleet, waerheit ende ontfermherticheit 122 sijn sijn raetslude ende besitters, ghehoorsamheit ende hulp-123samheitGa naar voetnoot122 sijn sijn ghewarige bode ende musselgierenGa naar voetnoot123. Doe die 124 riken ende vierscaren plaghen dus op gerecht te staenGa naar voetnoot124, doe 125 deedmen lof den gueden, wrake den quaden, doe wort die 126 ghemeen oerbaer ghesocht, die heerstraten ghevryet, die heren 127 gheeert ende dat lant gheoorbaertGa naar voetnoot127; doe stonden die papen 128 in heilicheden, die vrouwen in scamelheden, die mannen in 129 Ga naar margenoot129-185vromicheden. Dese rechtvaerdicheit staet in drien stucken, die 130 sijn, als Macrobins seit, sanum consilium, clemens remedium, 131 gratum beneficium, dat beduut: gueden raet, ghenadelikeGa naar voetnoot131 132 boetGa naar voetnoot132, bequaem [19 c] weldaet. Dese drie doen die wechscale 133 der rechtveerdicheit ghelijc houden sonder uutslachGa naar voetnoot133. Dat eerste 134 deel der rechtveerdicheit is sanum consilium, dat hiet wisen 135 raet, die comt van Gode, alsmen begheert in sinen naem mit 136 omme-vraghenGa naar voetnoot136. Mit rade behilt David sijn lijf ende sijn rijc, 137 mit rade verloes Absolon dat hi begrepenGa naar voetnoot137 hadde. Augustus 138 die keyser seit: Raet is yeghen zuycte des lichaems, die ons 139 quellen, raet is yeghen onse vianden, wil wi en ondervinden. 140 Die Roemer braken mit rade mueren ende mit guedertieren- | |
[pagina 94]
| |
141 heit beclommen si der mannen herten, want nu mit yser, nu 142 mit salve hebben die aernsten die wonden bestaenGa naar voetnoot142, nu mit 143 machte, nu mit duechden hebben die heren voermaels hoer 144 vianden wederstaen. Dat ander deel der rechtveerdicheit is 145 clemens remedium, dat is genadige boet. Seneca scrijft totten 146 keyser Neronem: Dat den vorste doet ontsien is wrake, mer 147 dat hem doet minnen is ghenade. Wat heer die wil, dat hem 148 sijn volc lief hebbe, die regier mit eenre lammer hant; dat 149 heeft die onghetemde barbaren bedwonghen ende ghemorwet, 150 dat heeft die oghen der lude in des heren aensicht ghebonden. 151 David creech mit guedertierenheit dat rijc van Ysrahel. Ende 152 Ga naar margenoot152hi seide: Mijn ouderdoom is in riker ontfermherticheit. Aldus 153 dede die coninck Alexander, die den verwonnen coninc Dario, 154 doe hi voor hem lach op sijn knyen, hief op ende gaf hem 155 sinen crone op sijn hoofde ende deden bi hem sitten ende 156 seide: men sel den verwonnen sparen, den wederspannigen 157 Ga naar margenoot157bestriden. Salomon seit: Waerheit in minen halsen, gueder-158tierenheit [19 d] in mijnre tonghen. Dat derde deel der recht-159veerdicheit is: gratum beneficium, dat hiet bequaem weldaet. 160 Ga naar margenoot160Virgilius seit: Eens heren hant is scafferGa naar voetnoot160 Gods, want alle guede 161 des lants sijn in des heren scat besloten. Daer-om so boert 162 hem noot, gunst, verdienst ende eer te verghelden ende dat 163 is dat hoechste ende salichste, dat die werelt binnen heeft 164 ende gheliket GoodsGa naar voetnoot164 ghewoente ende wise: alre meest te ghe-165ven ende niet te behoeven noch yemants te begheren, als die 166 Ga naar margenoot166-171heren pleghen. Aldus dede Tytus die keiser, die niement en 167 liet droevich van sinen aensicht gaen, noch onghecundichtGa naar voetnoot167 van 168 sijnre bede; badt men van hem een penninc, hi gaf een scat 169 ende seide: Ic gheve als mi toe boert, ende nimmer en bracht 170 hi dach toe, hi en hadde gegheven grote dinghen. Ende daer-171om so waren hem alle sijn ridderen willichGa naar voetnoot171 ende onderdaen. | |
[pagina 95]
| |
172Ga naar margenoot172Dit sijn die wercken der rechtveerdicheit: een ijghelick te 173 gheven dat sijn is ende dat hem toe hoort: sinen oversten 174 ghehoorsamheit; sinen even-ghelijc raed ende hulp; sinen 175 legher hoede tijtlijc van leer ende stueringheGa naar voetnoot174; den gueden 176 prijs ende loon voor sijn weldaet; den misdader oordel, pijn, 177 ende wraeck; ende alle tijt den bedroefden ende ellendighen 178 troost ende ghenade; Gode, alre dinghen heer, wesen onder-179daen; die waerheit onder hem te sueken; die rechtveerdicheit 180 te begheren ende tot hogher croen hoor vonnis te vervolghenGa naar voetnoot180; 181 jeghen sijnre eyghen reden niet te doen; sijn ewe te volghen 182 ende die te beleven ende werck van guedertierenheit an allen 183 Ga naar margenoot183-185menschen te bewisen. Om rechtveerdicheit te liden ter doot 184 toe, werwet gelove [20 a] mit GodeGa naar voetnoot184, vercrighet des hi begheert, 185 ende wart daer voor ewelic verheven ende blivet salich. 186Die <derde> cardinael duecht is fortitudo, dat hiet starc-187Ga naar margenoot187-191heit. Dat is eens vrooms mans moet, daer sijn edel gheest hem 188 verheft gheen noot te ontsien, eerlike dinghen vromelic te 189 bestaenGa naar voetnoot189 ende dat daer op vallet, stantaftelic te doghen, voor-190spoet ende wederspoet eens moets te draghen ende niet te 191 Ga naar margenoot191-195ontsien dan dat lelic ende onduechdlic is. Dese dogelikeGa naar voetnoot191 starc-192heit hoert toe den edelen mannen ende ridderen, die sellen 193 sijn groter dinghen begerer, cleynre sake ende snode<r> on- | |
[pagina 96]
| |
194 waerdighe<r> dinghenGa naar voetnoot193 versmader, swaer arbeit ende langhe 195 pijn dogherGa naar voetnoot195, suetelic ende ordenierlic alre dinghen aen-196Ga naar margenoot196-200vangher. Seneca seit, dat starcheit is die hoecheit sijnre natu-197ren te beclymmenGa naar voetnoot196, sijn siel vanden lichaem niet bezwaert te 198 warden, den eerliken doot niet te ontsien, van passien sijnre 199 herten niet beroert noch beweecht te werden, niet connen 200 noch willen toornich te werden, - ende sluut die reden aldus: 201 dat is wel die starcste man, die sijn eyghen moet bedwinghen 202 Ga naar margenoot202can. Salomon seit, dat dat meer is dan burghe ende sloten te 203 Ga naar margenoot203-206beclymmen ende te stormen. Dese duechdelikeGa naar voetnoot203 starcheit heeft 204 drie deel dair si of te samen besteit. Als Tulius seit sijn dese: 205 magnificencia, fiducia, paciencia, dat beduut: grootdadicheit, 206 gans ghetrouwen,Ga naar voetnoot206 duldich doghen. Dese drie stucken setten te 207 samen enen vromen ridder in alre spitse, an sijnre beider zij-208den rechter ende luchter. Dat eerste deel deser duechdeliker 209 Ga naar margenoot209-211[20 b] starcheit is magnificencia, dat hiet grootdadicheit en-210de dat is in bestaen ende aenvanck groter swaerre dinghen mit 211 widen ruum sijns moetsGa naar voetnoot211 ende dat heeft menich man ghedaen 212 ende veronwaerdeGa naar voetnoot212 verwonnen te wesen, of sijns rechts ende 213 vrijet beroeft te wesen, of die die waerheit woude ende dorst 214 vrilic lijen, of die hem ieghen sinen starcker dorste coenlic set- | |
[pagina 97]
| |
215 Ga naar margenoot215tenGa naar voetnoot214. Aldus seide David: Doet manlick ende iu herte werde ghe-216Ga naar margenoot216-218starcket, alle die hopen inden Heer. Dat ander deel deser 217 starcheit is fiducia, dat hiet gans ghetrouwen. Ende dat is in 218 een veronwaerden cleynre saken, an beter guede hem te keren 219 Ga naar margenoot219mit groten hope die te vervolghen ende te ghelenghenGa naar voetnoot219. Want 220 David seit: Neyghe di vanden quade ende doe dat guede, woen 221 int lant ende du sels opghevoet werden in sijnre rijcdoem. 222 Ga naar margenoot222Sijn soon Salomon seit: Heer, du hebste mijn hoep geweest 223 van mijnre moeder borsten, van mijnre kintscheit haer, dat 224 ic te manne worden bin, ende in mijn ouderdoem en wil mi 225 Ga naar margenoot225-227niet verlaten. Dat derde deel deser duecht is patiencia, dat 226 hiet duldicheit of ghedoechsam<heit>Ga naar voetnoot226 ende die is in verdra-227ghen lidens ende leets mit langhe verbeiden ende ghesciet al-228dus, als een man verdraecht smalike lasterlike hoenspraecGa naar voetnoot228, of 229 liden groteGa naar voetnoot229 zwaerre pijn an sinen lichaem, of als hi sinen ver-230wonnen viant spaert ende veel quijt laet. Dese duldicheit is die 231 starcheit der martelaren, die niet en claechden noch en mur-232mureerden, sonder mit enen zwighenden herte <ende> wil-233lighenGa naar voetnoot232 moet helden op hope een betersGa naar voetnoot233 <levens> haer ziel 234 Ga naar margenoot234in duldicheden, als die seven [20 c] Machabeen, die voor 235 oghen hoerre moeder teffens worden ghedoot. Dit sijn die 236 wercken der starcheit: van deser werelt onsaeldeGa naar voetnoot236 nie van moe-237Ga naar margenoot237de verslaghen te werden, als Paulus, daer hi seit: Ic vermach 238 Ga naar margenoot238-252alle dinc inden ghenen die mi starct; in allen wercken Gode | |
[pagina 98]
| |
239 voer aen te roepen ende hulp van hem te begheren, also dede 240 Moyses; doe hi sijn handen ophief, so verwon Ysrahel den 241 coninc Amelech; in allen noden ende vrese inder craft Cristi 242 ende inder heilighen ghenade meer te vechten dan mit wapen, 243 also verwan Sampson die heyden Philistijn mit een ezels-244kinneback; - in allen saken, die men wil bestaen, guede 245 woorde ende guede reden van wijsheden ende van besceideGa naar voetnoot245 246 voort te brenghen, also dede Iudas Machabeus, die meer sijn 247 volck wapende mitten gueden woirden ende sermoen, dan mit 248 schilde of mit speer; - ende om eer ende om recht ende vrij-249heit alle cost, verlies ende oic dat leven cleyn te achten ende 250 niet te rekenen yeghen een eerlike naem nader doot te laten,Ga naar voetnoot250 251 also dede Eleazar, die coes te sterven voor der vader ewe, om 252 exempel der duecht ende der starcheit after te laten. 253 Die vierde cardinael duecht is: temperancia, dat is mati-254Ga naar margenoot254-258cheit. Macrobius seit, dat rechte maticheit is: niet te beghe-255ren, dat hem na mocht berouwen, maet nimmer over te treden 256 in ghenen dinghen, sijn lust ende begheert onder dat juck der 257 reden te voeren ende die verganclike dinghen boven die ewige 258 niet te waerden,Ga naar voetnoot258 noch te achten. Dese duecht is seer noot den 259 Ga naar margenoot259heren ende vorsten, want aldus seit God: O, Lamuel, en wil 260 den coninghen ge- [20 d] nen wijn gheven te drincken op 261 aventuer ofGa naar voetnoot261 si mijn oordel vergaten ende wandelen mochten 262 Ga naar margenoot262die saken der armen kinder. Salomon seit: wee den lande, 263 daer die coninc een kint is ende dair die vorsten morghens 264 vroe eten, want als die glosa seit: van gulsicheden coemt dom-265me sijn, toornsche moet ende onsuver beweghen.Ga naar voetnoot265 Ende elc | |
[pagina 99]
| |
266 van desen maken den man dat hi ghien reden ontsien en can. 267 Daer om seit Seneca: Onmaticheit veronedeltGa naar voetnoot267 alle werc, mer 268 maticheit brengt alle dinc in Gods ghelijcGa naar voetnoot268 ende sijnre ghesel-269scap. Daer dese duecht in is, is een coninc sijns selfs ende stat 270 Ga naar margenoot270-286van vreden. Dese duecht heeft drie particulen, daer si of 271 besteit ende hieten aldus: Continencia, modestia, clemencia, 272 dat beduut: cuuscheit, zaticheit, sachtmoedicheit. Een cuusch 273 leven, satich te wesen, sachten moet te draghen, dit sijn die 274 drie bloemen des hoofts der bruut Salomonis, die hoor roekenGa naar voetnoot274. 275 Ga naar margenoot275Ende si prijsde bloemen der eren ende der eerbaricheit, want 276 si in hoves cransen wel staet. Dat eerste deel der maticheit is 277 continencia, dat hiet een wel opghehoudenGa naar voetnoot277 leven ende verbon-278den van alre synliker begheringe, daer die onaerdelikeGa naar voetnoot278 be-279gheerte wart mit radeGa naar voetnoot279 des redeliken ghemoets bedwonghen. 280 Die sinne des smakes wart opghehouden in soberheit der spi-281sen; also dede Scipio affricanus, die hem liet mitten royr 282 Ga naar margenoot282-284vanden scepe gelijc leveren. Die sinne des gesichts wert op-283ghehouden in gueden ghenueghen;Ga naar voetnoot283 also dede Marcus Tulius, 284 die woude uut stenen vaten eten ende ghien ghiericheit beghe-285renGa naar voetnoot284. Die sinne des ghevoelens [21 a] wert opghehouden in 286 reynen leven; also dede die Romer, doe si Athenen hadden | |
[pagina 100]
| |
292 verwonnen: die alre scoenste ioncfrouwen gaven si die edel 293 manne ende begaefdse,Ga naar voetnoot293 mer si en roerden niet noch en han-294Ga naar margenoot294-296delden. Dat ander deel der maticheit is modestia, dat hietGa naar voetnoot294 295 saticheit, dair een man sijn wesen, sijn moet, sijn ghelaet also 296 opghescort heeft, dat hi niement hinderlickGa naar voetnoot296 <en> wart. 297 Daer doet toe scamelheit als Achilles hadde, die mitten ionc-Ga naar voetnoot297 298 frouwen opghevoet was ende nye meer onscamelheit en dedeGa naar voetnoot298 299 dan dat hi in eenre marct dingede ende coft een zwaert, daer 300 een ioncfrou bi stont ende wert vervaert.Ga naar voetnoot300 Daer toe helpt eer-301baricheit, als Tytus die keyser dede, die nye iegen eer en had 302 gedaen. Ende daer om claghede hi dat hi tonrecht most ster-303ven, want hi seide: Ic en heb den doot niet verdient. Daer 304 toe helpt oitmoedicheit, als hadde Icarus; doe hi mochte vlie-305ghen mit vloghelen totten ghesterreden hemel, doe seide hi 306 aldus: dat laet ic den goeden doen; mi is genoech, dat ic 307 Ga naar margenoot307-310mach inder lucht over die zee vlieghen biden boemen. Dat 308 derde deel is clemencia, dat hiet sachtmoedicheit. Sachtmoe-309dich te wesen staet in vergheven ende quyt laten wrake of 310 Ga naar margenoot310-312haer scoutGa naar voetnoot309 die hem is misdaan; also dede Julius Cesar: doe 311 hi sijn viants hooft sach, Pompejus, screyde hi ende seide 312 aldus: hadstu ghewilt, het waer di vergheven. Sachtmoedicheit 313 Ga naar margenoot313-319staet in gaven, troost, hulpe ende den luden wel te doen; also | |
[pagina 101]
| |
314 deden die Romer den stat van Cartage; si senden hem weder 315 twee dusent ghevanghen ende meer, ende dat ghelt dat daer 316 voor ghesent was mede, ende alre mannen vingher- [21 b] lijn, 317 die si hadden verslaghen. Mer dat verwonderde den legaten 318 meer, om-dat een verslaghen mans vingherlijn te draghen was 319 grote eer. Sachtmoedicheit staet in horen ende twidighenGa naar voetnoot319 der 320 bede, die an hem ghesteltGa naar voetnoot320 warden, of an arbeide te hulpe te 321 Ga naar margenoot321comen; also dede David, die self die arke Gods droech op 322 sijn scouder ende toech uut sijn cleder ende was ghesellicGa naar voetnoot322 323 mede. Hi was ghewoen sijn ridderen te horen, hem niet te 324 weygheren ende harde node sprac hi dat woort neen, mer 325 Ga naar margenoot325-338liever ja, want neen is een groot ofslaenGa naar voetnoot325. Dit sijn die wercken 326 der duecht maticheit: begheerte des mans te dwinghen van 327 alre quader dinghen ende nymmermeer dat bestaen, daer hi 328 ghien eer of can begaen.Ga naar voetnoot328 Voort en sel hi hem te groot ende 329 te hooch niet onderwindenGa naar voetnoot329, want men plecht den vermeter 330 inden slijck te vinden. Voort maticheit doet den man wesen 331 leerlic, datmen hem raden mach ende wisen niet alleen wat 332 hi doen sel, mer oec hoe <hi> vermoegheGa naar voetnoot332 dat selve doen, 333 suverlic ende wel. Voort dat hi traech si te spreken ende tra-334gher te toorn of te wrake, snel te horen, snelre te vergheven 335 ende voer alre daet te leveren guet ende niet quaet. Voort dat 336 hi in allen staet ymmer houde die middelgraet, want Eva uut 337 den middel vanden man was ghemaket. Oec plecht men te 338 segghen ende te singhen, dat maet is guet in allen dinghen. |
|