Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
(1937)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Dat elfte capittel is vanden menschen ende vanden vijf uutwendighen ende inwendigen sinnen des menschen.4Die mensche is een redelic dier mitten enghelen ende sterf-5lic mitten beesten, die veel gueder zaeken an hem heeft, als hi 6 staet op rechtverdicheit der werken, [8 d] op eede ende ghe-7love te houden in sijnre eweGa naar voetnoot6, op vrede sijnre huusvestingheGa naar voetnoot7. 8 Hi heeft van ghenaden veel gelijc<s> mit Gode, van zede | |
[pagina 42]
| |
9 veel ghelijcs mitten enghelen, van naturen veel ghelijcs mit 10 Ga naar margenoot10-17al dat inder werelt is. Hi heeft an sinen ghebeente een ghe-11meen hart wesen mitten stenen, an sinen leden, die opwassen, 12 mitten boemten ende cruden, an sinen lichaem <een> 13 ghevoelen mitten dieren, an sijnre zielen een verstaen ende 14 kennen mitten enghelen. Ende hier-om is hi gheset van Gode 15 een heer boven allen creaturen, ende alle dat leven heeft ont-Ga naar voetnoot15-18 16 faen, soude hem wesen onderdaen, hadde hi in sijnre oor-17sproncliker duecht ieghen God bliven staen. Tot welker be-18Ga naar margenoot18-25tuuchnis brachte God alle dieren voor Adam ende si buuchden 19 hem neder onder sijn voeten ende deden hem conincklike eer, 20 want si saghen dat beelde hairs sceppers blinckende uut sinen 21 aensicht. Dair-om sijn noch veel boser gheesten, die van een, 22 op ghesicht eens rechtverdighen mans, uutvaren ende vlien 23 wech van enen besetenen mensche. Ende als Adam doe noemde 24 Ga naar margenoot24die creaturen, also hietense noch in hebreeusche tael. Naem 25 Ga naar margenoot25-27beduut bekennis der dinghen. Adam mocht wel die dinghen 26 gheven hair naem, want hi al hoor natuer ende wesen conde | |
[pagina 43]
| |
27 verstaen; die const had hi van Gode mit sijnre zielen ontfaen. 28 Ga naar margenoot28-33Hoe dat God den mensche maecte van den slijm roder aerden 29 inden acker van Damasco ende blies in sijn aensicht adem-30tocht des levens ende settedeGa naar voetnoot30 in dat paradijs, dat hi dat wer-31cken soude, ende hoe God die vrou Eva maecte van sinen 32 ribbe, den hem uutbrack in sinen slumer, dat is gescreven in 33 dat eerste boeck der byblen, die ghemeen [9 a] is. 34Die mensche heeft vijf uitwendige sinnen, als visus, auditus, 35 gustus, odoratus, tactus, dat sijn: sien, horen, smaken, ru-36ken, ghevoelen. Mer wantsi mitten beesten veel gelijck sijn, so 37 en wil ic daer niet of spreken, al ist dat daer veel phyloso-38phien of gescreven sijn. Mer hi heeft vijf inwendige sinnen, 39 die elc sijn camer ende cellen heeft in sinen voorhoefde ende 40 die cellen sijn vanden besten gheronnen bloede ghevolt. Ende 41 doer die ademtocht Gods, den God in sijn aensicht blies, in-42wanderen danGa naar voetnoot42 veel gueder, natuerliker gheesten, die in den 43 bloede leven ende sterven mitten bloede, ende sijn doch seer 44 subtijl. Ende dair gaen of steghe van die een celle totten ande-45ren, op-dat die geesten inden sinnen die beelden der dinghen 46 lichtelic tot malcander moghen brenghen, ende also coemtet 47 toe dat een mensche so rasch een sinne gevonden heeftGa naar voetnoot47. 48Ga naar margenoot48-58(primus sensus) Die eerste syn inwendich is sensacio com-49munis, dat hiet een gemeen vernemen der ghelikenis der uut-50wendigher dinghen; niet dat enige materie steen of hout dair 51 in comen mach, mer hoir ghedaente in deser cellen is een 52 ghemeen bevoelen ende staet tusschen den oghen boven der 53 noesen int voorhooft op twee aderen, die cruuswijs totten 54 oghen lopen. Dese cellen betunenGa naar voetnoot54 veel vuelige zenen ende sijn | |
[pagina 44]
| |
55 vol marchs ende vuchticheit ende die levende gheeste sijn 56 daer gaern in, als int voorborch van den slote vreemde din-57ghen eerst te vernemen, ende hier wachten si naGa naar voetnoot57 als een wach-58ter opter tynnen. 59Ga naar margenoot59-69(IIus sensus). Die ander inwendige sin is ymaginativa, dat 60 hiet een beelde-makersche. Dese sinne heeft hoor celle wat 61 [9 b] hogher inden hoofde ende breder da<n> die eerste, en-62de omder coutheit vlietende van den breyn des hoofds, so is 63 daer meerre vasticheit ende hardicheit van edelen bloede ghe-64ronnen om die beelde te vaster toe te houden, die den mensche 65 ter eerster sinnen te voeren sijn ghecomen; ende als een 66 mensche hem van enighen ieghenwoordige dinghen keert, so 67 blijft nochtan die beeldinge des dincs den mensche in desen 68 sinne ende macht onthouden, al en is hi daer niet bi. Dairom 69 Ga naar margenoot69hiet dese craft die scat der formen ende beelden. 70Ga naar margenoot70-80Die derde is estimativa, dat hiet waenachtich te wesen. De-71ser sinne celle staet hogher of boven den anderen twee. Ende 72 si is binnen van heter naturen ghelijc als een barnstien, over-73mits veelre geestenGa naar voetnoot72, die daer in ghetoghen werden ende mar-74ren langeGa naar voetnoot73 mit veel wercs op die beeldinghe, die in ghenomenGa naar voetnoot74-80 | |
[pagina 45]
| |
75 sijn mit vermoeden, of si aen te nemen sijn of te scuwen, 76 gelijc een scaep als men hem toont een scoon rijs, of alst siet 77 enen wolf; dat comt van vermoeden, dattet begripet 78 vroe<ch>delicke of droeflicke dinghen. Dair wercken die 79 beeste veel na reden, al ist datsi ghien en hebben, mer om ghe-80lijcheit, die si vander reden ontfaen ende after-treckenGa naar voetnoot80. 81Ga naar margenoot81-93(IIIIum). Die vierde is fantasia, dat is fantasie, properlic 82 een wijsrasenGa naar voetnoot82-88. Dese sinne heeft hoor celle boven inden hoofde 83 ende staet als dat ruwe bloemkijn opten appel of als een punt 84 in een cirkel. Dese celle is seer ruum ende slecht ende daer 85 in so valt veel wercs: op ende neder, hoghe ende laghe, ghins 86 ende weder, verre ende na vermengelicGa naar voetnoot86 die beelde op te halen 87 ende weder wech te werpen; als een cat speelt mitter muus, 88 also kiestse ende [9c] verwerptse mit veel ghedenckens. Dese 89 celle is recht als een palaes of een conincs zael, daermen die 90 saken des rijcs te samen settet ende deilt, volboert ende con-91sentiert, weyghert ende ghift na anbrenghen. Gheleden din-92ghen, toecomende ende ieghenwoordich brenghen over -eenGa naar voetnoot92 93 na horen oordeel, dat nochtans al confuus ende wilde was. | |
[pagina 46]
| |
94 Dese tymmert burghen in Arabien ende werptse weder neder 95 mit veel ghedenckens, si suect goutberghen in Vrieslant; also 96 vreemde settet si haer saken. Si is also wel onledich slapende 97 als wakende, want si staet recht als een onrustGa naar voetnoot97 in een ure-98clock. 99Ga naar margenoot99-113Die vijfte is reminiscencia, dat hiet: wederghedenc. Hoer 100 celle staet after inden knoep vanden hoofde, dat veel lude after 101 ront ende groot hebben als een peer. Dit is een droghe 102 stede, overmits dat die zenen dorre warden van veel beroering 103 der geesten ende staen recht als snaren op een cythara. Wan-104neer die achtGa naar voetnoot104 des geests dair op vallen mit wil te ghedencken, 105 dat dair vergheten is weder te halen ende te gehoeghen, luden 106 die geesten als op desen cythaer repeticie der sanghe. Dit hiet 107 oec die tresoer der zielen, dair si alle der sinnen beelde op-108slutet ende weder uut reyct ende doet daer guede rekenscap 109 van summen of. Ende want dese sinne wederghedenc niet vast 110 ghenoech al haer zaken opsluten mach, - hoor ontglidet veel 111 mit vergheten, - so sijn die letteren gevonden hoor te hulp 112 te comen, mede te ghedencken ende te gheboeghen. <Die 113 leeraer vraechden: wat ondersceyt dat is tusschen den men-114sche siele ende sijn geest? Daertoe antwoort sinte Augustijn, 115 dat die wile dat des menschen gheest in sinen lichaem is, so 116 heet hi een ziel, maer als hi daer af versceyden is, so heet hi 117 een gheest, omdat hi vri is ende dat lichaem niet leven en 118 mach.> |
|