Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers

[p. 246]

Register van personen en zaken.

A.

Aardsche Paradijs: II, 36, 38, 41, 43, 160, 161, 259, 264, 275, 276, 455; III, 336, 337, 398. Boom des levens: II, 37, 131. Boomen v.h. paradijs: II, 36, 37, 38. Rivieren v.h. paradijs: II, 39, 40, 41.

Aaron: II, 298, 331; III, 169, 377, 385, 683.

Aartsvaders: III, 152, 161. (Zie afzonderlijk bij Abraham, enz.).

Aba (rivier): II, 322.

Abdias: II, 452; III, 293.

Abel: II, 72, 183, 219, 414; III, 93, 96, 231, 318, 337, 375, 469.

Abgarus (Koning): II, 128; III, 313.

Abiathar: III, 306.

Abigail: III, 147.

Abiron: III, 679.

Abortus spiritualis: II, 221.

Abraham: II, 71, 72, 81, 82, 106, 201, 249, 250, 301, 306, 308, 359, 360, 369, 452; III, 30, 104, 123, 152, 159, 161, 164, 220, 231, 320, 352, 380, 387, 388, 402, 516, 665, 679, 680. Abrahams schoot: III, 152.

Absalon: II, 93, 118, 243; III, 672.

Accaron: II, 203.

Accitus: III, 312.

Achab: II, 401.

Achaia: III, 301.

Achan (Achor): II, 375.

Achilles: II, 100.

Actus Apostolorum: III, 254, 272. (zie verder onder aangehaalde schriftuurplaatsen).

Adam: II, 18, 38, 42, 72, 83, 159, 259, 297, 301, 302, 354, 360, 362, 374; III, 30, 58, 68, 86, 87, 89, 93, 133, 148, 149, 152, 154, 158, 159, 161, 164, 174, 231, 237, 273, 283, 285, 320, 337, 375, 394, 401, 409, 460, 467, 487, 575, 631, 683. Adam- Christus: III, 86, 87, 149, 154, 159, 237, 683. Adam en de erfzonde: II, 149, 150. Adams gaven: II, 160. Adams zonde grooter dan die van Eva?: II, 162; 163, 164.

Advent: III, 488, 490.

Aegeas (rechter): III, 301.

Aestimativa (Virtus-): III, 97.

Afgunst: II, 171, 172.

Aflaat: Definitie: III, 322. Aflaatgebed van S. Beda: III, 112, 113, 114. Schat der kerk: III, 321, 322. Toepasselijk op de geloovige zielen: III, 656, 657. Aflaat, verbonden aan de vereering van Maria's zeven Smarten: III, 130.

Africa: II, 396; III, 511.

Agathon (abt): III, 538.

Acgaeus: III, 289 (zie verder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Akkerman: Plichten: III, 565, 566, 567, 589, 590, 591. Voorbeeld: III, 548, 549.

Alanus (de Insulis?): III, 584.

Albe: III, 456.

Albertus de Groote: III, 204, 451.

Albrecht (van Beieren): I, 11, 14, 16, 25 v.v., 29, 59.

Alexander de Groote: II, 41, 90, 94, 122, 126; III, 93, 344, 346, 500, 506, 509, 510, 511, 585, 623. (Zie ook onder Exempelen).

[p. 247]

Alexander (zoon van Herodes): II, 333.

Alexander Neckam: II, 35.

Alexandrie (in Syrië): II, 203.

Alpheus: III, 201, 289, 303, 312.

Altaarbenoodigdheden: II, 444.

Altaarsacrament: Zie Sacrament.

Amalekieten: II, 98.

Aman: III, 589.

Ambachtsman: III, 587.

Ambrosius (S.): II, 129, 140, 166, 167, 221, 268; III, 86, 173, 180, 292, 329, 363, 438.

Amfu(l)sius: III, 509.

Amnon: III, 359.

Amos: III, 286. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Ananias: III, 203.

Andreas (S., apostel): II, 378; III, 277, 300, 301, 302, 352 (Zie verder onder Exempelen).

Anna (S.): II, 267, 283.

Anna (moeder v. Samuel): II, 295.

Anna (profetes): II, 329, 330; III, 185.

Annas: III, 36, 79, 160, 565.

Anselmus (S.): II, 220, 302; III, 120, 471, 472, 672.

Antichrist: II, 36; III, 158, 159, 283, 615-626.

Antiochië (in Syrië): III, 299.

Antiochus (koning): III, 384.

Antonius (S., abt): II, 458; III, 257.

Antonius (drieman): II, 132.

Apocalyps: II, 20, 112, 116, 131, 142, 143, 183, 184, 209, 409, 449, 450; III, 44, 94, 261, 307, 357, 392, 393, 394, 400, 431, 489, 622, 623, 663. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Apocriefe Evangeliën: III, 51, 52, 57, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 202.

Apollinaris: II, 307, 308; III, 282.

Apollion: II, 147, 183.

Apostelen (in het algemeen): II, 377, 378, 381, 382, 384, 385, 444, 452; III, 26, 39, 169, 182, 251, 260, 272, 296, 320, 325, 343, 381, 423, 432, 451, 480, 634, 635, 641, 671. (Zie afzonderlijk onder Petrus, enz.)

Arabië: II, 198, 204, 205, 223, 322; III, 15, 185, 511.

Archelaus (zoon v. Herodes): II, 339, 346.

Aristobulus (zoon van Herodes): II, 333.

Aristoteles: II, 62, 69, 87, 110, 126, 130, 183, 228, 247, 252, 255, 390, 441; III, 93, 96, 97, 267, 320, 331, 344, 500.

Ark van Noë: II, 366.

Ark des Verbonds: III, 102, 331.

Armen van Geest: II, 114, 115, 379.

Armoede (evangelische raad): II, 379.

Arsenius (oudvader): III, 536, 537. (Zie ook Exempelen).

Artikelen des geloofs: II, 356.

Artisten: III, 329 (Zie Sehoolmeester).

Artium (magister): I, 13.

Asaël: III, 672.

Asmode: II, 179, 181.

Assuerus: II, 92, 124, 138; III, 44, 66, 214, 575, 589, 621.

Asylrecht (der kerk): II, 224; III, 609.

Athanasius (S.): II, 351.

Athene: II, 99; III, 514.

Augustinus (S.): II, 46, 82, 113, 115, 116, 129, 132, 156, 157, 166, 167, 168, 225, 226, 245, 246, 247, 249, 253, 257, 318, 357, 361, 381, 393, 398, 410, 421, 436, 438, 454; III, 75, 85, 86, 91, 92, 99, 133, 139, 150, 176, 178, 225, 233, 237, 241, 246, 252, 261, 262, 265, 266, 269, 278, 328, 329, 358, 359, 446, 479, 489, 550, 636, 649, 652, 665. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Augustus (keizer): II, 93, 125, 133, 297; III, 496, 502, 518, 576, 589. (Zie verder onder Exempelen).

Aula: I, 16.

Ave (tegenover Eva): II, 276, 277. Samenstelling v.h. Ave Maria: II, 275, 276. Parafrase v.h. Ave Maria: II, 276, 277, 278, 279.

[p. 248]

Averroës: II, 66, 92; III, 267.

Avicenna: III, 96.

Axa: III, 137.

Azië: II, 396; III, 303, 307.

B.

Baäl: III, 359.

Babylon: II, 75, 76, 116, 371; III, 314, 384, 568, 618. Babylonische gevangenschap: II, 74. Koning van B.: II, 338; III, 314, 344. Toren van B.: II, 73.

Baccalaureus (biblicus): I, 15; b. formatus: I, 15; b. sententiarius: I, 15.

Balaäm: II, 315.

Baradach (Koning van Babylon): III, 314.

Barmhartigheid: II, 214, 261; III, 41.

Barnabas (S., apostel): III, 311.

Barrabas: III, 82.

Bartholomaeus (S., apostel): II, 378, 383; III, 286, 308, 309, 310 (Zie verder onder Exempelen).

Bartholomeus den Engelsman: II, 143, 328.

Baruch (profeet): III, 47. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Beda (S., Venerabilis): II, 141; III, 112, 176, 306. (Zie ook onder Bronnen en Citaten).

Bedeldaghen: III, 214. (Zie: Kruisdagen).

Beeld van de barmhartigheid: III, 519, 520, 521; van het geloof: III, 515, 516; van de gerechtigheid: III, 518, 519; van de liefde: II, 125; III, 513, 514; van de ootmoedigheid: III, 521, 522; van de zuiverheid: III, 522, 523; van de wijsheid: III, 516, 517.

Beëlzebub: II, 146, 179, 180.

Behemoth: II, 146, 181.

Bekoring: III, 257.

Belial: II, 146.

Benedictus (Canticum): II, 296.

Benjamin: II, 73.

Bergrede: II, 113.

Bernardus (S., van Clairvaux): II, 47, 116, 117, 122, 166, 167, 244, 261, 303, 317, 322, 358, 361, 388, 413, 448; III, 24, 45, 46, 64, 73, 74, 99, 112, 120, 124, 177, 178, 221, 227, 234, 240, 243, 244, 283, 284, 348, 363, 381, 383, 385, 404, 439, 550, 634, 636.

Berouw: Deugd: II, 47; over de zonden: II, 188, 189, 215, 345; III, 446.

Bersabe (Land van-): II, 75.

Bertken (Suster): III, 184.

Bestiarius: II, 39; III, 368. (Zie verder onder Exempelen).

Bethanië: II, 360, 423; III, 201, 353, 677.

Bethel: III, 383.

Bethlehem: II, 270, 297, 314, 319, 333, 334, 339, 346; III, 317.

Bethphage: II, 405.

Bethsabee: III, 147, 181, 215, 592.

Bethsaïda: III, 302.

Bezorgdheid (voor tijdelijke dingen): II, 384.

Biblia pauperum: II, 208; III, 512, 513.

Biblicus (lector): I, 14.

Biecht: II, 345; III, 408, 409, 411, 412, 414. Handoplegging bij de b.: III, 271. Zie verder bij Oorbiecht.

Biechtvader: II, 216, 217, 247; III, 448, 479, 480, 578.

Bijbel: Beteekenis voor D.v.D.: I, 30, 46. Benaming voor theologie: III, 329. Uitspraken van SS. Augustinus en Gregorius: III, 328. Waarom de Evangelisten het getuigenis van Maria en de vrouwen niet aanhalen: III, 180, 181. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Bisschop: III, 323, 324, 325, 375, 376, 423, 424, 425, 432, 434, 435, 436, 437, 448 562, 563, 565. van Keulen: III, 558. van Luik: III, 557. van Mainz: III, 558. van Minden: III, 557. van Munster: III, 557.

[p. 249]

van Trier: III, 558. van Utrecht: III, 557.

Bloed: Zetel van leven en levenskrachten: II, 219, 286; III, 84; oorzaak van gevoeligheid: III, 73; waaruit het ontstaat: III, 91, 92; oorzaak van gelijke ‘complexie’ en de gevolgen daarvan: III, 96; bloed en lichaamspijn: III, 94; bloedstorting: III, 93. Bloed bij dorrend hout: III, 94; weeskinderenbloed bij fundamenten van een gebouw: III, 95; bij koudvuur: III, 96. Bloed van kinderen tegen melaatschheid: III, 94, 674-675.

Bloed (Hl.) II, 34, 47, 120, 306, 310, 311, 452; III, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 100; 234, 284, 287, 292, 414, 415, 489, 660.

Bloemen: In broeikas: III, 94. Vergelijking met Christus' Verrijzenis, III, 170, 171.

Boek des Levens: II, 15, 16, 249, 378. Kenteekenen van wie erin opgeteekend staan: II, 16, 17.

Boëthius: III, 273.

Bonaventura (S.): II, 285.

Bosor (stad): III, 101.

Bosra: III, 233.

C

Caesar (Julius): II, 100. (Zie verder onder Exempelen).

Caïn: II, 72, 183, 203, 219, 221; III, 54, 337, 482, 608.

Caïphas: II, 423; III, 36, 79, 80, 160.

Cales: III, 414.

Calvarië: II, 407; III, 16, 37, 50, 53, 71, 132, 196, 283, 403.

Cambyses: III, 502 (Zie verder onder Exempelen).

Cancellierboeck: II, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 174, 175, 176, 177, 178, 207, 210, 233.

Carinus (zoon van oudvader Simeon): III, 160.

Carmel: II, 201; III, 403.

Carpus: III, 205. (Zie ook onder Exempelen).

Carthago: II, 101.

Caspios (berg): III, 623.

Cassiodorus: III, 328.

Catharina (S., martelares): II, 17.

Cato: III, 515, 521.

Cecilia (S.): II, 17.

Cedron: II, 201; III, 17.

Chaldea: III, 104, 585.

Chaldeeën: II, 34, 322.

Cham: II, 72; III, 464, 591.

Chananeesche vrouw: II, 81.

Character (bij sacramenten): Doopsel: III, 418; Vormsel: III, 427; Priesterschap: III, 431, 432.

Christus: Ontvangenis: II, 282-288 (Zie verder onder Exempelen). Geboorte: II, 297, 298 (zie verder onder Exempelen). Vlucht naar Egypte: II, 334, 336. Hoeveel maal heeft Hij geschreid?: II, 413. Kleuren van Zijn gewaad: III, 144. Hoeveel maal heeft men Hem Zijn klederen uitgetrokken?: II, 444, 445, 446. Hoe dikwijls heeft Hij Zijn bloed gestort?: II, 310, 311; III, 392. Zijn negen lijdenstochten: III, 36, 37. Driemaal wierp Hij de soldaten ter aarde: III, 78. Liggend is Hij op het Kruis genageld: III, 107, 371, Christus aan het Kruis: II, 122, 123, 189, 203, 342, 456; III, 16, 61, 64, 65, 106, 107, 112, 113, 114, 338, 362, 371, 398, 476. Zijn smart om Maria en Joannes onder het Kruis: III, 76, 77. Voetstappen door Christus nagelaten na Zijn H. Hemelvaart: III, 223. Christus vergeleken met de tortelduif: II, 320; met het koren: III, 28, 29; met een bloem: III, 170, 171, 281; met den arend: III, 240. Christus tegenover de zeven hoofdzonden: III, 180-184; tegenover den duivel: III, 155, 156. Christus en S. Petrus (‘Quo vadis?’): III, 205. Christus ons ‘alles’: II, 336. (Zie verder onder: God de Zoon).

[p. 250]

Cicero: II, 90, 96; III, 282.

Cingel: III, 356.

Cleophas: III, 198, 238, 317.

Compendium theologicae veritatis: I, 30, v.v.; II, 144. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Compostella: III, 306.

Concupiscibilis (vis-): II, 79.

Confiteor: II, 190; III, 210.

Coninx Summe (Des-): II, 176, 181, 235, 274; III, 346, 348, 349, 350, 352, 354, 355, 356, 357, 359, 360, 361, 363, 365, 366, 367, 368, 370, 498, 524.

Constantinopel: III, 120.

Constantijn de Groote: III, 93, 674. (Zie verder onder Exempelen).

Corinthiërs (Eerste brief aan de-): III, 202. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Cornelius: II, 81; III, 271.

Correctio fraterna: II, 384.

Crescentius: II, 90.

Curius Dentatus (Manius-): II, 99; III, 508.

Cypres: III, 60 (Zie verder onder Exempelen).

Cyrillus: III. 494.

D.

Dadelijke zonde: II, 149, 151, 152, 153, 154, 155, 276. (Zie verder onder zonde).

Dagelijksche zonde: II, 155, 156, 157, 158, 159. Waarom zoo genoemd?: II, 156. (Zie verder onder zonde).

Damascus: II, 203, 286; II, 202, 299, 631.

Dan: II, 75.

Daniël: II, 20, 140, 231, 248, 396, 452; III, 26, 41, 281, 288, 358, 363, 364, 534.

Daniël (bijbelboek): II, 448. (Zie verder onder aangehaalde schriftuurplaatsen).

Darius: II, 94, 452.

Dathan: III, 679.

David: II, 49, 53, 71, 73, 74, 75, 84, 90, 92, 93, 94, 97, 101, 109, 111, 112, 115, 119, 121, 123, 126, 127, 137, 143, 147, 180, 181, 182, 183, 184, 188, 201, 203, 204, 214, 217, 223, 237, 241, 249, 253, 260, 261, 263, 268, 274, 279, 297, 301, 322, 323, 347, 357, 369, 384, 389, 396, 397, 403, 406, 408, 409, 411, 413, 415, 416, 420, 426, 427, 428, 429, 437, 442. III, 24, 27, 29, 30, 31, 32, 33, 37, 49, 50, 54, 55, 61, 63, 65, 66, 71, 72, 73, 75, 81, 86, 90, 91, 94, 99, 101, 106, 135 145, 147, 154, 158, 162, 164, 166, 168, 173, 174, 185, 194, 209, 214, 217, 219, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 231, 236, 243, 247, 248, 250, 252, 257, 261, 262, 263, 264, 267, 269, 272, 273, 274, 277, 278, 287, 289, 290, 291, 292, 311, 342, 358, 359, 360, 362, 364, 367, 368, 371, 374, 376, 379, 386, 389, 392, 394, 400, 407, 413, 422, 430, 447, 452, 453, 470, 478, 479, 486, 490, 493, 494, 495, 497, 502, 508, 514, 516, 522, 523, 524, 552, 558, 581, 585, 592, 593, 606, 640, 642, 657, 663, 664, 665, 667, 668, 681, 682. (Zie verder onder aangehaalde schriftuurplaatsen).

Debora: II, 295.

Decreet: II, 159, 189, 194; III, 318 (Zie onder Bronnen en Citaten).

Delft: I, 11.

Deugden: Goddelijke: II, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87. Forma der deugden: II, 84. Ingestorte deugden: II, 88. Cardinale deugden: II, 87, 88, 89; III, 552, 553, 554, 555, 556, 560, 561. Natuurlijke deugden: III, 572.

Deuteronomium: III, 102, 103. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Diaken: III, 377. (Zie verder onder Moedertaal en Predikers).

Dierenriem: II, 27, 28, 29, 30, 31, 32. Invloed op de vorming van het menschelijk lichaam: II, 31, 32.

Dietsche Catoen: III, 515. (Zie ook onder Bronnen en Citaten).

Diogenes: II, 108.

[p. 251]

Diogenes Laërtius: III, 503, 504, 506.

Dionysius (S.): II, 376; III, 96, 252, 272, 292, 309.

Dionysius (tyran): II, 91. (Zie verder onder Exempelen).

Dirc van Delf O.P. (Mr. D.v.D., Zijn persoon en zijn werk, door F.A.M. Daniëls, O.P.N.V. Dekker en v.d. Vegt en J.W.v. Leeuwen, 1932): II, 143; III, 274. - Professor te Keulen: I, 19, 20, 21. - te Erfurt.: I, 19-20. Als socius magistri generalis: I, 22. - Als vicarius: zie aldaar. - Als hofprediker: I, 25-27.

Dismas: III, 53, 160.

Dispensatie: III, 322.

Doctoer (in theologia): I, 21.

Dolfijn: III, 367.

Dominicanen: III, 182, 304, 343, 448.

Dominicus (S.): I, 59; III, 364. (Zie ook onder Exempelen).

Dood: II, 70, 71. Doodsuur: II, 189, 190. Zwarte d.: I, 23.

Doode Zee: II, 198.

Doodzonde: II, 152, 153, 157, 379, 380. Waarom de doodzonde zoo genoemd wordt: II, 153. (Zie verder onder Zonde).

Doopsel: II, 307, 364, 366; III, 408, 409, 411, 412, 414.

Dorcas (Tabitha): III, 357.

Dorix: II, 41.

Drama: III, 15.

Driekoningen: II, 314, 315, 316, 317, 318, 319, 320, 321, 322, 327; III, 315. Namen: II, 316.

Drievuldigheid (Hl.): II, 12, 13, 15, 22, 23, 50, 77, 216, 218, 263, 274, 277, 278, 285, 291, 294, 301, 344, 361, 377, 396, 401, 421, 451; III, 33, 42, 50, 65, 66, 162, 165, 228, 229, 245, 246, 272, 289, 290, 298, 320, 428, 451, 459, 471, 639. (Zie verder onder: God de Vader, de Zoon, de Hl. Geest).

Droefheid (als passie): II, 49, 57.

Dronkenschap: III, 566. (Zie onder Exempelen, Akkerman).

Duitschland: III, 47, 559.

Duivel: II, 34, 141, 142, 143, 144, 145, 146, 147, 148, 161, 163, 165, 185, 196, 219, 456; III, 336, 337, 642, 647, 648. Wezen: II, 144, 145, 146. Macht: II, 146, 147; III, 212. Namen: II, 146, 147 (Zie verder onder Asmode enz.). Duivel en Christus: III, 154, 155, 156; duivel op Calvarië: III, 60, 89; op de vlucht: III, 218, 219. Waar de duivel zich ophoudt: III, 153. De duivel verheugt zich in onredelijken toorn: III, 539. Duivel en Pilatus' vrouw: II, 374. (Zie verder onder: Haslinghuis).

Durandus: (Rationale divinorum officiorum): I, 39; II, 71, 296, 320, 332; III, 274, 420, 427. (Zie ook onder Bronnen en Citaten).

E.

Ecclesiasticus: II, 113. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Eckhart: I, 57.

Edele metalen: II, 102.

Edelsteenen: II, 141, 283.

Edessa: III, 313.

Edom: III, 233.

Eenvoud: III, 382.

Egyppus (Koning): III, 311.

Egypte: II, 21, 34, 39, 74, 81, 198, 199, 204, 205, 208, 243, 272, 325, 334, 335, 337, 338, 339, 344, 347, 371, 449. III, 72, 92, 103, 104, 125, 208, 312, 329, 370, 397, 401, 487, 585, 588, 607, 682

Eleazar: II, 98.

Elementen: Aarde: II, 32, 33, 55, 56; Lucht: II, 34, 55, 56, 58; Vuur: II, 34, 35, 55, 56; Water: II, 33, 34, 55, 56.

Elias: II, 36, 116, 201, 359, 360, 369, 394, 399, 400, 401, 435; III, 32, 159, 224, 231, 250, 351, 359, 369, 612, 624.

Elisabeth (S.): II, 17.

Elisabeth (vrouw van Zacharias): II,

[p. 252]

275, 276, 280, 281, 290, 291, 292, 294, 296, 330; III, 183, 298.

Eliseus: II, 136, 359, 360; III, 231, 351, 352, 370, 412.

Elucidarium: I, 38, 41. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Emmaus: II, 317; III, 198, 238, 351. Emmausgangers: III, 317, 404.

Engaddi: II, 299, 338; III, 599.

Engeland (Koning van-): III, 47.

Engelen: II, 33, 41, 42, 47, 55, 119, 126, 274, 351, 373, 376; III, 297, 336. Aartsengelen: II, 19, 23, 282, 376.

Bestuurders der sterren: II, 24, 25, 26, 27. Hiërarchieën: II, 19. Koren der Engelen: II, 19, 20, 21, 22, 141; III, 39, 40, 477. Val der Engelen: II, 141, 142, 143. (Zie verder onder Michaël, enz.).

Epicius (Esius): III, 535.

Epiphanius (S.): II, 268.

Erfurt: I, 15. D.v.D. te E.: I, 19. Dominicanen te E.: I, 19.

Erfzonde: II, 149, 276. Schuld van de erfzonde: II, 150.

Esdras: II, 13; III, 385, 681. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Esther: II, 16, 114, 138; III, 44, 330, 575. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Ethica: II, 249, 441.

Ethiopië: II, 39; III, 310.

Etienne de Bourbon: II, 144.

Eufraat: II, 40, 41; III, 104.

Europa: II, 396.

Eusebius (Historia Ecclesiastica): II, 128, 297; III, 312.

Eusebius (‘die discipel’): III, 331.

Eva: II, 19, 159; III, 355, 394, 409. Gemaakt uit Adams rib: II, 43, 101, 302; III, 337, 467. Verbod van de verboden vrucht te eten: II, 160. Haar zonde: II, 162, 163, 164; III, 81, 89; straf voor haar zonde: III, 487. Verdreven uit het paradijs: II, 259; III, 401. Haar verlossing ‘uter hellen’: III, 152. Eva-Maria: II, 276, 277.

Evangeliën (in het algemeen): II, 251, 252, 253, 254, 255, 256, 257, 258, 259, 325, 354, 370, 378, 379, 380, 381, 382, 383, 384, 389, 421, 439, 449; III, 141, 296, 326, 409, 423, 475, 518, 565. (Zie verder onder Evangelisten en onder Matthaeus enz. afzonderlijk).

Evangelische Raden: III, 39.

Evangelisten: II, 248, 249, 250, 251, 279, 357, 391, 395, 444, 452; III, 41, 130, 161, 172, 180. Iconographisch: III, 374.

Evilmerodach: III, 568.

Excellente Cronike van Brabant: II, 143.

Exempelen en legenden: 1) van Agathon, den zwijgzamen paedagoog: III, 538, 539. 2) van Alexander den Groote: a) zijn begrafenis: III, 509. b) zijn opvatting over bloedstorting: III, 93. c) zijn verblijf op den berg Caspios: III, 623, 624. d) zijn behandeling van Koning Darius: II, 94. e) zijn voorliefde voor ‘exempelen’: III, 344. f) zijn gedrag t.o.v. schoone, jonge vrouwen: III, 506, 510, 511. g) een uitspraak over de liefde: II, 126. h) zijn onmatigheid: III, 509. j) Alexander en de pigmeeën: II, 122. k) Alexander en het steentje: II, 41. l) Alexander en zijn wonden: II, 90. 3) van S. Andreas, bekoord door den duivel in vrouwengestalte: III, 301, 302; van S. Andreas' verschijning: III, 352. 4) van Arsenius en een bezoekster: III, 536, 537. 5) van Keizer Augustus, die zijn kinderen sportief opvoedt: III, 496, 497, 576, 577.

[p. 253]

6) van Besarion (Serapion), die zijn evangelieboek verkoopt: III, 540. 7) van het bloed, gegoten op dorrend hout: III, 194. 8) van twee broeders, van wie een veel vastte, en de ander niet: III, 360. 9) van Cambyses, die den rechterstoel van een onrechtvaardigen rechter met diens gevilde huid bekleedde: III, 502. 10) van Carpus, wien Jezus verschijnt, Die Zich bereid verklaart nogmaals te sterven: III, 205. 11) van Christus' geboorte: a) een oliefontein ontspringt te Rome: II, 299. b) drie ineenstralende zonnen: II, 299. c) de wijngaard Engaddi bloeit: II, 299, 300. d) de Romeinsche vredestempel stort in: III, 300. e) een sterrebeeld, waarin een maagd, met een kind op haar school: II, 301. f) een fontein ontspringt ter plaatse, waar een ster Christus' kleine voeten bestraalt: II, 320. van Christus' vlucht naar Egypte: Christus onder moordenaars: II, 336. 12) van Constantijn den Groote, die zich als melaatsche in kinderbloed zou baden: III, 94, 674. 13) van Curius Dentatus (Manius) en de Samnitische legaten: III, 508. 14) van den dolfijn (Bestiaris), die door andere dolfijnen begraven wordt: III, 368. 15) van S. Dominicus, die zichzelf wilde verkoopen, om den zoon van een weduwe vrij te koopen: III, 364. 16) van Epicius' verstorvenheid: III, 535, 536. 17) van Keizer Frederik 11, die een marmeren poort bouwt: III, 523. 18) van S. Joannes Gualbertus, wien na zijn vergeving voor een doodslag, het kruis het hoofd toenijgt: III, 107. 19) van de Halma-Galma-geschiedenis van Isaïas: II, 298. 20) van den heremijt, die geld spaarde: III, 540, 541. 21) van Hippocrates, den onberoerbare: III, 578, 579. 22) van Icarus' bescheidenheid: II, 100. 23) van Isaïas' visioen bij het ‘Ecce virgo concipiet’: II, 282. 24) van Joseph van Arimathea, die door de Joden met den dood bedreigd, door den verrezen Jezus uit de gevangenis verlost wordt: III, 202. 26) van een Keizerszoon, wien zijn vader één oog uitsteekt: II, 256, 257. 27) van een Koning bij zijn kroning: III, 506, 507. 28) van het Kruishout, dat in een fontein lag: II, 199. 29) van het eerste kruiswoord, dat 3000 menschen bekeerde (Hegesippus): III, 107. 30) van Macarius, die het hoofd van een dooden man vindt: III, 503. 31) van Marcicius, die Christus droeg als armen zieke: III, 352. 32) van Maria's tranen in een steen te Constantinopel: III, 120. 33) van S. Nicolaas' verschijning: III, 352; en de 3 kinderen, die hij van den dood verloste: III, 364. 34) van Noë, den wijnbouwer: III, 591. 35) van Pafnucius en een speelman: III, 545, 546. 36) van Pastors wijsheid: III, 534, 535. 37) van S. Paulus, die knecht bij een rechter werd, om bij S. Petrus in de gevangenis te kunnen komen: III, 363. 38) van S. Petrus, die tot Christus sprak: ‘Quo vadis?’: III, 205. 39) van Pythagoras' wetten: III, 503, 504. 40) van een ridder (Horatius Cocles)

[p. 254]

en zijn bovenmenschelijke heldendaden: III, 507. 41) van een ridder, die zijn wonden toont: III, 177, 178, 585. 42) van Saba's koningin en de bloem, die ze Salomon aanbood: III, 170. 43) van Salomon en ‘twie myenwiven’: III, 594, 595. 44) van Simeons zonen, die na Christus' dood verrezen: III, 160. 45) van Socrates en zijn vrouw: III, 506. 46) van Keizer Theodosius en een kluizenaar: III, 544. 47) van Keizer Trajanus, die zijn kinderen de zeven vrije kunsten liet leeren: III, 500. 48) van een uitspraak van Koning Xerxes: II, 90. 49) van weeskinderenbloed, dat op fundamenten gegoten wordt: III, 95. 50) van Yba (Ytalia) en den onwelriekenden adem van haar man: III, 576. 51) van Zosimas, die Maria Aegypsiaca begroef: III, 368.

Exempelen-methode: I, 59; III, 343, 344, 345, 358, 359, 499, 512.

Exodus: II, 204, 435; III, 103 (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Ezau: II, 19; III, 394.

Ezechias: III, 360.

Ezechiel: II, 85, 119, 141, 185, 248, 253, 259, 298, 396, 419, 450, 452; III, 12, 13, 75, 100, 208, 248, 269, 294, 348, 357, 416, 623 (Zie verder onder aangahaalde Schriftuurplaatsen).

F.

Fenix: III, 286, 293.

Flavius Josephus: II, 298; III, 105, 201, 591, 599.

Frankrijk (Koning van-): III, 47, 500.

Frederik II (Keizer): III, 523. (Zie onder Exempelen).

Fulcentius: III, 513, 519.

G

Gabriel: II, 20, 26, 82, 267, 274, 290, 293, 294, 320, 333, 339; III, 18, 26, 27, 47, 121, 182, 248, 270, 298, 593.

Galaad: III, 368.

Galilea: II, 250, 339, 362, 405; III, 39, 75, 120, 188, 190, 200, 225, 302.

Gallicantus: III, 198.

Gamaliel: III, 160.

Gaulon (stad): III, 101.

Gaven van den hl. Geest: II, 102, 103, 104, 105, 106, 107, 108, 109, 110,111, 112, 113, 284, 451; III, 40, 192, 214, 243, 251, 271, 321, 374, 377, 392, 525.

Geboden (De tien-): II, 204, t/m 239, 325, 416; III, 39. Eerste: 207, 208, 209. Tweede: 210, 211, 212. Derde: 212, 213, 214, 215. Vierde: 216, 217, 218. Vijfde: 218, 219, 220, 221, 222. Zesde: 222, 223, 224, 225, 226. Zevende: 226, 227, 228, 229, 230. Achtste: 230, 231, 232, 233. Negende: 233, 234, 235, 236. Tiende: 236, 237, 238.

Gedeon: II, 16, 79; III, 402.

Geeselbroeders: II, 195.

Geesten (Booze-): II, 42; III, 218.

Gelaat: Regels der physiognomonie: II, 61, 62. Beschrijving der gelaatsdeelen: II, 63, 64, 65, 66.

Gelboe: II, 201.

Gelofte: II, 211.

Geloof: Deugd van geloof: II, 47, 80, 81, 112. Eigenschappen van het geloof: II, 81, 82. Werken van het geloof: II, 82. Geloofskennis: III, 380.

Genade: II, 78, 79, 277, 285, 351; III, 422. Gratia capitalis: II, 352. Genaden in Christus: II, 350, 351, 352.

Geneeskunde: II, 129, 265, 431; III, 80, 96, 211, 439, 468. Geneesmethode: III, 80. Soorten zalf: III, 146.

[p. 255]

De geneesheer en de vrouwen: III, 577, 578.

Genesis: II, 435; III, 18, 103, 104, 386, 387 (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Geschiedenis: III, 499.

Gesmas: III, 53.

Gesta Romanorum: I, 38, 41; III, 273, 496, 504, 509, 510, 511, 512, 513, 514, 516, 518, 519, 521, 522, 523, 568, 575, 576, 580, 581, 590. (Zie onder Bronnen en Citaten).

Getallen-combinatie: I, 56; II, 324, 325, 326, 327, 331, 343, 344, 368, 369, 370, 439; III, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 169, 258, 288, 296, 297, 320, 345, 354, 374, 377, 391, 392, 399, 411, 412.

Getijden: III, 399, 400.

Geweten: II, 54.

Gierigheid: II, 75, 77, 174, 175, 182, 183, 209, 235, 236, 528, 612.

Gilden: III, 587.

Glas: III, 293.

God (in het algemeen): II, 299, 351. Gods bestaan: II, 11, 13, 110. Een in Wezen: II, 11. Eigenschappen: II, 13. Namen: II, 14, 15; III, 687. Ongemetenheid: II, 13. Oneindigheid: II, 13. Eeuwigheid: II, 13. Onveranderlijkheid: II, 13. Enkelvoudigheid: II, 13. Almacht: II, 14, 15. Goedheid: II, 47. Onderscheid in Personen: II, 12, 15 (Zie verder onder: God de Vader, Zoon, hl. Geest). God als Schepper: II, 17, 18, 19, 43. Gods H. Wil: II, 35; III, 16, 21.

God de Vader: II, 12, 51, 102, 166, 186, 206, 207, 219, 277, 283, 285, 288, 289, 300, 301, 303, 304, 312, 313, 314, 350, 352, 355, 356, 361, 363, 364, 365, 393, 396, 398, 399, 401, 402, 403, 415, 418, 419, 421, 451, 454 III, 20, 21, 22, 25, 28, 29, 30, 35, 40, 42, 47, 49, 50, 55, 65, 66, 95, 105, 111, 113, 119, 121, 148, 149, 154, 158, 163, 165, 166, 167, 174, 177, 189, 200, 215, 220, 223, 229, 230, 235, 236, 240, 241, 243, 245, 260, 267, 268, 269, 270, 272, 275, 276, 277, 278, 280, 287, 288, 289, 302, 333, 353, 377, 388, 391, 399, 403, 404, 405, 410, 416, 417, 419, 421, 424, 451, 459, 471, 475, 476, 477, 663, 664, 665, 666, 673, 679, 604, 685, 688.

God de Zoon: II, 12, 52, 102, 166, 186, 206, 207, 219, 259, 263, 265, 266, 277, 283, 285, 286, 288, 289, 298, 300, 301, 303, 305, 308, 310, 311, 312, 350, 352, 355, 356, 363, 364, 365, 367, 369, 372, 374, 388, 394, 396, 401, 402, 403, 414, 421, 439, 451. III, 16, 20, 21, 22, 25, 28, 34, 40, 42, 49, 50, 66, 95, 121, 148, 149, 154, 158, 165, 166, 169, 173, 177, 226, 230, 233, 243, 245, 260, 270, 272, 276, 277, 278, 280, 281, 289, 333, 334, 377, 388, 416, 417, 419, 421, 424, 451, 459, 471, 475, 477, 627, 663, 664, 665, 666, 673, 679, 684, 685, 686, 688. Genade van Christus: II, 350, 351, 352. Kennissen in Christus: II, 352, 353, 354. Verdiensten van Christus: II, 355, 356, 357. Doodstrijd van Christus: III, 17, 18, 19, 20, 21, 22, Ziel van Christus: III, 170.

God de H. Geest: II, 12, 13, 35, 47, 53, 102, 103, 104, 107, 108, 126, 166, 186, 187, 206, 207, 219, 277, 278, 281, 284, 285, 286, 287, 288, 289, 294, 297, 299, 300, 301, 302, 311, 312, 320, 326, 329, 331, 332, 360, 362, 363, 365, 366, 368, 371, 385, 396, 399, 400, 401, 404, 415, 420, 421, 436, 451, 453. III, 27, 28, 40, 42, 47, 50, 66, 93, 117, 134, 154, 165, 168, 169, 171, 175, 183, 184, 199, 200, 208, 216, 223, 234, 236, 241, 260, 270, 272, 273, 279, 286, 289, 290, 333, 373, 388, 395, 402, 415, 416, 417, 419, 421, 423, 424, 425, 451, 459, 471, 474, 475, 477, 483, 489, 492, 526, 558, 609, 611, 665, 673, 679, 683, 688,

Goede werken: III, 482. Loon voor goede werken: II, 16, 132, 213.

Gog: III, 623.

Golyam (duivel): III, 102.

Goliath: II, 184; III, 101, 147, 219, 525.

[p. 256]

Gomorrha: II, 198, 226.

Gondophorus (Koning van Indië): III, 314.

Goud: III, 35.

Gregorius (S. Nazianzenus): II, 427, 430.

Gregorius (S. I, paus): II, 116, 130, 157, 166, 167, 243, 374, 383; III, 138, 167, 204, 211, 212, 239, 243, 252, 264, 265, 268, 283, 328, 361, 366, 378, 379, 397, 439, 513, 644, 648, 658. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Grieken: II, 223; III, 501, 511, 519.

Groeten: Soorten: II, 293.

Gulzigheid: II, 176, 177, 178, 181, 182; III, 526.

Gyon (Nilus, paradijsrivier): III, 104.

H.

Habacuc: II, 138, 317, 428; III, 363. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Habitus: III, 572.

Handschriften: A: Den Haag, Kon. Bibl., 73 E 26: I, 62, 63. B: Den Haag, Kon. Bibl., 70 H 30: I, 63 t/m 66, C: Den Haag, Kon. Bibl., 133 F 18: I, 66 t/m 68, D: Amsterdam, Universiteitsbibl., I H 36: I, 68 t/m 72, E: Baltimore, Walters Art Gallery, Nr. 171: I, 72 t/m 76, F: Leiden, Bibl. v.d. Mij. der Nederl. Letterk., Nr. 222: I, 90 t/m 94, G: Brussel, Kon. Bibl., Nr. 21974: I, 76 t/m 79, H: Londen, British Museum. Nr. 22288: I, 79 t/m 82, I: Londen, British Museum, Nr. Add. 25042: I, 98, K: Trier, Nr. 1935: I, 62, L: Würzburg, Universitätsbibl., Ch. qu. 144: I, 94 t/m 97, M: Den Haag, Kon. Bibl., 73 E 27: I, 81, 82, Q: Den Haag, Kon. Bibl., 73 F 24: I, 98, 99, R: Den Haag, Kon. Bibl., 133 F 17: I, 99, 100. S-O: New-York, Pierpont Morgan Libr., Nr. 690: I, 82 t/m 90,

Haslinghuis (Dr. E.J. ‘De duivel in het drama der M.E.’): II, 373, 374, III, 60. (Zie verder onder Duivel).

Hebron: III, 101, 337, 470.

Hegesippus: III, 107.

Heimelijkheid der heimelijkheden: II, 118.

Hel: II, 33, 52, 152, 155, 156, 158; III, 151, 639.

Helena (S.): III, 677.

Heliopolis: II, 337.

Helpmoeder: III, 184, 417.

Hemel: De 8 hemelen: II, 22, 23, 24: III, 228. Hemel der H. Drievuldigheid: II, 23; III, 666.

Hemelrijk: II, 77. Verdienen van den hemel: II, 52.

Henoch: II, 36, 400; III, 159, 224, 231, 624.

Hermes Egypcius: III, 94.

Hermogenes (toovenaar): III, 306,

Herodes (Koning van Judaea): II, 250, 266, 314, 318, 319, 320, 323, 333, 334, 339, 346, 387, 445; III, 37, 81, 116, 125, 156, 298, 299, 306.

Hiërarchie: III, 375, 376.

Hiëronymus: II, 67, 134, 137, 166, 167, 220, 221, 226, 235, 267, 316, 320, 343, 358, 371, 398, 417, 420, 448; III, 176, 266, 282, 304, 348, 510, 628. (Zie ook onder Bronnen en Citaten).

Hiëropolis: III, 303.

Hilarius (S.): II, 396.

Hippocrates: Zie onder Ypocras.

Historia Britonum: III, 95.

Historie (Grieksche): III, 86.

Hofmeester: III, 350.

Hofprediker: I, 25.

Holkot (R., O.P.): III, 509, 510, 511, 512, 513, 514, 518, 519, 521 (Zie onder Bronnen en Citaten).

Holofernes: II, 295.

Honorius (Solitarius): I, 38, 41. 257

[p. 257]

Hooglied: II, 38, 85, 117, 338, 386; III, 16, 47, 50, 68, 140, 170, 227, 247, 291, 398, 494, 576, 593, 599, 665 (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Hoogmoed: II, 72, 76, 168, 169, 170, 180; III, 612.

Hoop: Als passie: II, 50, 57. Goddelijke deugd: II, 82, 83, 84, 112. Zekerheid van de hoop: II, 83, 84. Werken van de hoop: II, 84.

Horeb: II, 369, 435.

Hugo de S. Victore: II, 15; III, 383, 432.

Hugo Ripelin (Van Straatsburg): I, 32.

Huusman: III, 565, 566, 567.

Huwelijk: II, 273, 330; III, 408, 409, 411, 412, 414. Bona matrimonii: II, 271. Huwelijk van de H. Maagd en S. Joseph: II, 266 t/m 273.

I, Y.

Yba: III, 576. (Zie onder Exempelen).

Icarus: III, 100. (Zie onder Exempelen).

Ierland: III, 659.

Ignatius (S., Martelaar): III, 304.

Indië: III, 315, 585.

Infamis: III, 204.

Inhoudsopgave: Winterstuc: II, 8, 9, 10. Somerstuc: III, 7, 8, 9, 10, 11.

Innocencius (paus): III, 34.

Innocentius v (paus): III, 404.

Ypocras (Hippocrates): II, 29, 62; III, 578. (Zie ook onder Exempelen).

Irascibilis: II, 79.

Isaac: II, 80, 250, 292, 369, 435, 452; III, 231, 403.

Isai: III, 606.

Isaias: II, 54, 124, 137, 141, 181, 184, 224, 275, 282, 298, 303, 337, 341, 360, 388, 427, 445, 449, 452, 454; III, 18, 22, 49, 70, 72, 73, 91, 96, 132, 154, 171, 224, 232, 239, 254, 265, 268, 277, 279, 285, 294, 346, 354, 355, 360, 366, 397, 413, 415, 422, 436, 489, 581, 637, 645, 665, 667, 679, 681, 683. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Isidorus (Hispalensis, S.): II, 14, 32, 38, 39, 40, 42, 71, 112, 122, 138, 146, 201, 202, 233; III, 228, 277, 302, 307, 346, 438, 445, 515, 617, (Zie verder onder Bronnen en Citaten.

Israël: II, 107, 115, 204, 208, 315, 317, 406, 414; III, 65, 160, 187, 223, 351, 396, 470, 510, 524, 573, 586, 598, 606. Geslachten van Israël: II, 343; III, 169 288, 296, 618, Kinderen van Israël: II, 20, 21, 34, 74, 76, 80, 81, 116, 129, 198, 199, 204, 205, 207, 229, 298, 306, 312, 324, 335, 339, 344, 358, 359, 369, 371, 372, 375, 401, 402, 407, 435, 439, 440; III, 24, 39, 90, 91, 103, 123, 146, 220, 255, 285, 297, 300, 329, 331, 364, 391, 400, 401, 414, 440, 450, 488, 640, 641. Koning van Israël: III, 72, 83, 382, 516, 586, 607. Land van Israël: II, 75, 94, 138, 329, 339; III, 66, 77, 100, 595. Hebreeën: III, 365.

Ytalia: Zie onder Yba.

J.

Jaar (kerkelijk) a) van Septuagesima tot Paschen: III, 488. b) van Advent tot Kerstmis: III, 488. c) van Paschen tot beloken Pinksteren: III, 489. d) Pinksteren tot Advent: III, 490.

Jaargetijden: II, 36; III, 15, 16, 209.

Jacob (aartsvader): II, 19, 73, 74, 203, 315, 396, 435, 452; III, 98, 231, 296, 331, 370, 394, 497, 514, 618.

Jacobus (S., Apostel, de Meerdere): II, 13, 124, 197, 375, 378, 394, 396; III, 17, 51, 99, 199, 207, 238, 257, 279, 304, 305, 306, 343, 371, 403.

Jacobus (S., Apostel, de Mindere(: II, 378, 387; III, 201, 289, 303, 304, 305, 311, 330, 350, 361, 367.

Jacobus de Cessolis: I, 38, 44; III, 567.

Jacobus a Voragine: I, 33; III, 30,

[p. 258]

38, 97. (Zie onder Bronnen en Citaten).

Jan (S., Baptist): II, 276, 280, 283, 291, 294, 295, 339, 358, 359, 360, 361, 362, 363, 377, 421, 428, 444; III, 154, 183, 200, 297, 298, 356, 410, 416, 419, 420, 521.

Jan de Weert (Nieuwe Doctrinael): II, 168, 207.

Japhet: II, 72; III, 464.

Jason (hoogepriester): III, 369.

Jeremias: II, 76, 116, 134, 283, 291, 334, 337, 452; III, 162, 275, 279, 369, 382, 681, 682. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Jericho: II, 368, 375; III, 34, 35, 36, 400.

Jeroboam: III, 382, 606.

Jeruzalem II, 197, 201, 202, 266, 312, 314, 316, 317, 318, 319, 329, 330, 342, 343, 344, 346, 360, 368, 372, 386, 405, 406, 407, 411, 413, 414, 415, 416, 417, 433; III, 15, 58, 67, 72, 78, 79, 127, 147, 160, 175, 185, 186, 198, 200, 202, 219, 223, 252, 267, 297, 299, 304, 305, 312, 371, 594, 595, 598, 605, 618, 677.

Jesse: II, 299, 340; III, 28, 170.

Jesus Sirach: II, 312.

Jezabel: II, 448; III, 369.

Jezrahel: III, 369.

Joachim (vader van de H. Maagd): II, 267.

Joakim (Koning): III, 369.

Joannes (S., Apostel): II, 16, 21, 120, 131, 143, 181, 184, 221, 236, 250, 251, 259, 266, 288, 350, 361, 378, 380, 394, 396, 409, 414, 449, 450, 455; III, 17, 23, 25, 41, 47, 94, 108, 113, 120, 124, 143, 163, 179, 189, 194, 196, 199, 200, 221, 237, 249, 261, 270, 276, 280, 281, 283, 305, 306, 307, 366, 374, 392, 413, 414, 430, 622, 660, 663. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Joannes (S., Chrysosthomus): II, 315, 361, 381, 396; III, 135, 176, 205, 218, 290, 637.

Joannes (S., Damascenus): II, 36, 38, 166; III, 27, 93, 208, 219, 279, 398, 399, 493. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Joannes (S., Gualbertus): III, 108, (Zie ook onder Exempelen).

Joannes de Beka: I, 38, 43 (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Joannes van Freiburg: I, 38, 39.

Job: II, 14, 29, 49, 110, 115, 122, 123, 130, 146, 147, 149, 180, 181, 184, 235, 238, 265, 396, 430, 431, 452, 457; III, 18, 31, 60, 61, 63, 65, 89, 136, 138, 145, 162, 163, 213, 217, 221, 222, 251, 257, 284, 293, 347, 356, 361, 362, 365, 391, 522, 525, 534, 637, 640, 648, 682. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Joël: II, 54, 452; III, 40, 270, 288, 289, 290, 630. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen). Jonas: II, 141, 203, 369; III, 136,162, 612, 682. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Jonathas: II, 109, 201; III, 90, 514.

Jordaan: II, 80, 198, 339, 358, 359,

360, 361, 362, 363, 372, 421, 428, 444; III, 231, 272, 297, 298, 345, 391, 409, 412, 419, 471, 660.

Jordanus (Zl.- van Saksen): I, 59.

Josaphat (Dal van-): III, 288, 630, 631.

Joseph (S., Voedstervader): II, 266. 268, 270, 271, 272, 273, 274, 297, 308, 330, 333, 334, 336, 337, 338, 339, 341, 343, 349, 358; III, 74.

Joseph (aartsvader): II, 73, 74; III, 42, 162, 370, 394, 588, 682.

Joseph (van Arimathaea): III, 118 129, 131, 144, 160, 202, 206, 368.

Josias: II, 112.

Jozue: II, 79, 359; III, 414, 585.

Jozue (bijbelboek): III, 100 (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Juda (stam): II, 75; III, 317. Land: II, 315; III, 470.

Judas (Iscarioth): II, 378, 425, 433, 441, 442; III, 108, 114, 127, 304, 345, 374, 439, 609.

[p. 259]

Judas (Machabaeus): II, 16, 98, 109, 256; III, 90, 297, 386.

Judas (S., Thaddaeus): II, 378; III, 291, 312, 313.

Judaea: II, 250; III, 304.

Judices (bijbelboek): III, 352 (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Judith: II, 295. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Jus Civile: II, 249.

K.

Kaetspel (Dat-): III, 177, 502, 512.

Kana: III, 312.

Kanaan: III, 370.

Karakter: II, 55, 56, 57, 58, 59, 60. Sanguinisch: II, 56, 57; III, 492. Flegmatiek: II, 56, 58; III, 492, 493. Cholerisch: II, 56, 59; III, 492. Melancholisch: II, 56. 59, 60; III, 492, 493.

Kardinalen: 198; III, 375.

Kazuifel: III, 457.

Keizer: II, 411; III, 561.

Keizer (Romeinsche): III, 677.

Keizerkroning: III, 211.

Kerk (H.): II, 104, 154, 208, 216, 232, 233, 295, 364, 366, 379, 395, 420, 428, 432, 442, 444, 445, 446; III, 290, 291, 292, 318, 319, 321, 323, 324, 325, 327, 328, 342, 399, 407, 410, 413, 415, 418, 425, 432, 447, 463, 467, 478, 486, 564, 565, 657, Kerk en Staat: III, 320.

Kerk (gebouw): II, 224, 232.

Kerstmis: III, 566. Liturgie: II, 444.

Keulen: Universiteit: I, 15; studeerde D.v.D. te K.?: I, 18; werd D.v.D. te K. magister?: I, 19. Verblijf van D.v.D. te K.: I, 20, 21.

Keurvorsten. Algemeen: III, 559. Van Beieren: III, 558; van Bohemen: III, 558; van Brandenburg: III, 558; van Saksen: III, 558.

Klok: II, 46.

Kloosterlingen: III, 660.

Koning: III, 506, 571, 572. (Zie ook onder Exempelen). I Koningen: III, 101, 384, 396. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen). III Koningen: II, 448; III, 382, 383. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen). IV Koningen: III, 352. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Koopman: III, 547.

Kore: II, 375.

Kroon: III, 46, 47, 51.

Kruis: III, 55, 62, 338, 362, 390. ‘Duvelsche cruus’: III, 54. ‘Cruus der penitencien’: II, 456; III, 54, 483, 484.

Kruis (Hl.): III, 387, 457.

Kruisdagen: III, 213, 214, 215, 216. (Zie ook onder Bedeldaghen).

Kruischheid: II, 140, 331, 380; III, 373, 517, 523.

Kunsten (zeven vrije-): III, 329.

Kussen (ww.): III, 576.

Kwaadspreken: II, 209, 219.

L.

Lacedemonië: III, 369.

Lamuel: II, 98.

Land van beloften: II, 198, 199, 200, 201, 202, 203, 204, 316.

Lapidarius: II, 202.

Laurentius (S., Martelaar): II, 81; III, 294.

Lazarus (broer van Maria): II, 394, 413; III, 156, 359.

Lazarus (de melaatsche): II, 182, 431.

Leeuw: III, 285, 586.

Legenda Aurea: I, 33; III, 299, 300. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Legenden (Zie onder Exempelen).

Leken (Der- Spieghel): III, 57, 327, 462.

Leo i (Keizer): III, 213.

Leo (paus): III, 235, 245.

Leugen. Soorten: II, 231.

[p. 260]

Levensperioden (van den mensch): Eerste kindsheid: II, 68. Jeugd: II, 68, 69. Jongelingschap: II, 69. Volwassen leeftijd: II, 69. Bejaardheid: II, 69, 70. Afgeleefdheid: II, 70.

Leviathan: II, 147, 184; III, 89.

Leviticus: II, 326; III, 84, 103, 256. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Leucius: III, 160.

Lextyra: II, 61.

Libanon: II, 259; III, 50, 61, 66.

Libellus de septem peccatis mortalibus: I, 38, 42. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Liber de ortu b. Mariae et infantia Salvatoris: II, 338.

Liberum arbitrium: II, 54, 55.

Licentiaat: I, 16.

Liefde: Als passie: II, 49. Goddelijke liefde (van God): II, 451; (tot God): II, 47, 84, 112; III, 25, 43. Naastenliefde: II, 380; III, 372. Objecten der liefde: II, 84, 85, 86, 87. Eigenschappen der liefde: II, 85, 86. Werken der liefde: II, 86, 87, 262, 263.

Limburgsche Leven van Jesus: III, 189.

Litanie (die grote): III, 212; (die minre): III, 213.

Liturgische gebruiken. 1) Altaarontkleeding: II, 445. 2) Biecht (handoplegging): III, 271. 3) Getijden: III, 399. 4) Goede Vrijdag: III, 72, 84. 5) Hongerdoek: II, 445. 6) Kerkwijding: III, 381, 394, 395. 7) Kerstmis: II, 344. 8) Kruisdagen: III, 211, 218, 219, 220. 9) S. Marcusdag: III, 211. 10) Mathaeusevangelie: III, 311. 11) Paschen: III, 180. 12) Passieweek: II, 445. 13) Pinksteren: II, 445. 14) Quatertemperdagen: III, 207, 491. 15) Sancte Deus, etc.: III, 219. 16) Voetwassching: II, 447. 17) Witte Donderdag: II, 446.

Livius (Titus): III, 521.

Logica: II, 249, 251.

Lollaerden: II, 232; III, 623.

Longinus: II, 283, 311; III, 36, 118.

Loth: III, 352.

Lucas (S., Evangelist): II, 182, 250, 251, 253, 311, 330, 372; III, 25, 28, 41, 175, 192, 195, 198, 222, 238, 246, 251, 253, 255, 259, 261, 265, 317, 374, 633, S. Lucas en de H. Maagd: II, 291. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Lucifer: II, 141, 142, 179; III, 336.

Lucius (oudvader): III, 539.

Lucretius: II, 251.

Ludolphus a Saxonia: I, 34, 40. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Ludus Scaccorum: I, 38, 44 v. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Lumen gloriae: II, 77, 258, 351, 353.

M.

Macarius (abt): III, 503 (Zie onder Exempelen).

Machabeeën: III, 369, 440. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Machabeesche Broeders: II, 97; III, 286, 422, 516, 558.

Macrobius: II, 89, 93, 98.

Maerlant (Jacob van-), Strophische Gedichten: III, 103, 104.

Magdabor (= Nadaber): III, 310.

Magnificat: II, 218, 295, 296.

Malachias: II, 406, 407; III, 291. (Zie ook onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Malchus: III, 366.

Mambre: II, 201.

Mamertus (bisschop): III, 213.

Mammon: II, 179, 182.

Manichaeus: II, 308: III, 276.

Manipel: III, 456.

Marcicius: III, 352. (Zie ook: Martyrius en onder Exempelen).

Marcus (S., Evangelist): II, 250, 251,

[p. 261]

257; III, 41, 222, 374, 410. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Mardocheus: II, 92.

Margarita decreti: I, 38, 40. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Maria (Hl., Moeder Gods): II, 82, 84, 156, 181, 216, 224, 266, 267, 271, 272, 273, 274, 277, 281, 282, 283, 284, 285, 286, 287, 288, 289, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 297, 298, 299, 300, 302, 303, 304, 308, 320, 323, 326, 327, 329, 330, 332, 333, 336, 337, 338, 339, 340, 341, 343, 346, 347, 348, 349, 361, 369, 380, 385, 444, 455. III, 24, 25, 27, 28, 29, 47, 74, 120, 131, 141, 144, 166, 167, 179, 185, 190, 223, 279, 280, 349, 353, 402, 404, 409, 414, 451, 464, 480, 593, 630, 665, 677, 682, 683. Beschrijving van uiterlijke en innerlijke hoedanigheden: II, 268, 269, 270. Boodschap aan Maria: II, 275, 276. Naam van Maria: III, 125, 216. Vorming van Christus in Maria's Schoot: III, 35, 36. Hoe Christus uit Maria geboren werd: III, 280, 281. De 7 weeën van Maria: III, 125, 126, 128, 129. De 7 vreugden van Maria: III, 182, 183, 184, 185, 186, 187. De 7 woorden van Maria: II, 279, 280. Maria, voorspraak der zondaars: III, 177, 187. Maria ‘help-moeder’ III, 184. Maria en de kinderen en weezen: III, 184. Maria en S. Lucas: II, 291. (Zie verder onder Marienclaghe en onder Exempelen).

Maria Magdalena (S.): II, 81, 115, 167, 347, 423, 426, 428, 429, 430, 432; III, 141, 145, 146, 147, 189, 192, 193, 194, 195, 196, 197, 204, 206, 292, 341, 368, 395, 402.

Maria (zuster van Mozes): II, 295.

Maria Salome: III, 141, 142, 145, 146, 147.

Maria Jacobi: III, 141, 142, 145, 146, 147, 303.

Maria Egyptiaca: III, 368, 395. (Zie onder Exempelen: Zosimas).

Mariënclaghe: III, 16, 45, 46, 119. 120, 121, 122, 123, 124.

Mars: III, 303.

Martelaren: II, 55, 97, 115; III, 671.

Martha: III, 353, 359.

Martinus (S., van Tours): III, 356, 394.

Martinus van Troppau: I, 38, 40, v. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Martyrius (monnik). Zie onder: Marcicius.

Mathathias: II, 139.

Mathusalem: III, 672.

Matigheid (deugd van-): II, 98, 99, 100, 101.

Matthaeus (S., Evangelist): II, 106, 249, 251, 255, 378, 427; III, 41, 247, 260, 288, 310, 311, 353, 374, 395. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Matthias (S., Apostel): III, 293, 316, 317, 318.

Meden: III, 501.

Meening (zuivere-): II, 382.

Meesters in der Godheit: III, 329.

Meester in den hoghen sinne: Zie onder Petrus Lombardus en I, 36-37.

Meester in der historien: zie onder Petrus Comestor.

Melchisedech: II, 187.

Mesopotamië: III, 314.

Messias: II, 407; III, 618.

Michael: II, 20, 25, 142, 211; III, 19, 58, 158, 161, 473, 626.

Micheas: II, 135; III, 29, 237, 287. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Michol: III, 515.

Midvasten: III, 14.

Milddadigheid: II, 381.

Minderbroeders: III, 343, 448.

Mis (Hl.): III, 436, 455, 487.

Mystiek: I, 57; II, 112, 113, 116; III, 193, 234, 261, 262, 263, 264, 344, 374.

Moedertaal: III, 377.

Mohammed: II, 207.

[p. 262]

Moordenaar: II, 219. Goede moordenaar: II, 336.

Moralizationibus (Liber de): I, 42. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Mozes: II, 14, 21, 38, 71, 72, 74, 78, 80, 81, 86, 91, 98, 115, 137, 180, 203, 204, 205, 206, 220, 223, 224, 252, 258, 286, 305, 307, 324, 325, 331, 369, 379, 394, 398, 399, 400, 401, 402, 416, 418; III, 30, 88, 91, 102, 164, 200, 220, 221, 254, 275, 285, 320, 341, 364, 393, 397, 487, 488, 510, 552. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Mozes Maimonides: II, 282, 309.

Muziek. Soorten: III, 389.

N.

Naam: II, 42. Naam van God; II, 14; III, 687.

Naamsverklaringen van: Maria: III, 182; Simon: III, 198; litanie: III, 210, 211; Olijfberg: III, 223; Jeruzalem: III, 267; Sanctus, heilig: III, 269; Petrus: III, 298; Paulus: III, 300; Philippus: III, 302, 303; Jacobus den Meerdere: III, 306; Bartholomaeus: III, 308, 309; Joannes: 307; Judas Thaddaeus: III, 313, 314; Matthaeus: III, 310; Thomas: III, 315, 316; Jacobus den Mindere: III, 304; Andreas: III, 301, 302; Matthias: III, 317, 318; priester: III, 325; Keizer: III, 556; Antichrist: III, 616.

Naaman: II, 359; III, 345, 391, 412, 416.

Nadal: II, 106.

Nabuchodonosor: II, 30, 41, 75, 91; III, 523, 568.

Nabuzardan: III, 383.

Nathan: II, 223; III, 358.

Nathanael: III, 199.

Naturis rerum (De-): I, 40. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Nazareeër: II, 340.

Nazareth: II, 270. 297, 339, 340, 341, 348, 407; III, 28, 78, 127, 186, 188.

Nehemias: II, 136; III, 346.

Nero: II, 94; III, 299, 500, 568.

Nicephorus Callistus (Hist. Eccl.): II, 268.

Nicodemus: II, 271, 392, 449; III, 53, 82, 131, 144, 160, 368, 419.

Nicolaas (S., van Myra): III, 352, 364. (Zie ook onder Exempelen).

Nieuwe Doctrinael: II, 225, 233.

Niezen (zegenwensch bij): III, 211.

Nigromantie: II, 195.

Nijd: II, 73, 76; III, 104.

Nijl: II, 39, 449; III, 104.

Ninive: II, 203, 369.

Noë: II, 31, 34, 72, 396, 449, 452; III, 231, 386, 402, 464, 488, 534, 591. (Zie ook onder Exempelen).

Noëmi: III, 514.

Numeri: III, 103, 169. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Nunc dimittis: II, 296, 329; III, 125.

O.

Ochozias: II, 401.

Oculus Christi (bloem): III, 170, 171.

Oliesel (Hl.): II, 159, 190; III, 408, 410, 411, 412, 414, 471.

Oliveten: II, 200, 310, 320, 405, 408, 413, 428; III, 16, 17, 78, 201, 223, 306, 307, 367, 392, 403, 404, 406, 437, 455, 626, 630, 631.

Onkuischheid: II, 62, 65, 67, 69, 72, 76, 139, 178, 179, 181, 209, 222, 223, 224, 225, 226, 234, 236, 237, 238; III, 527, 612.

Onmatigheid (doodzonde): II, 74, 77, 139, 209.

Onnoozele kinderen: II, 233.

Oorbiecht: III, 447. (Zie verder onder Biecht, enz.).

Oordeel (Laatste-): II, 35.

Oorspronkelijke rechtvaardigheid: II, 42.

Oorzaken (De 4-): III, 56.

Oostenrijk: III, 213.

Oosting (orientatie): III, 398.

[p. 263]

Ootmoed: II, 47.

Opvoeding van kinderen: II, 331; III, 494, 576, 577.

Ordaliën: II, 153; III, 548, 549.

Orden (van priesterschap, enz.).: III, 433, 434.

Origenes: III, 194.

Osee: II, 132, 339; III, 165, 266, 283. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Ouders: II, 218; III, 109.

Overeenstemming tusschen leer en leven: II, 283.

Overspel: II, 442. Straf voor overspel: zie straffen.

Ovidius: II, 228, 238; III, 555.

Oxford: I, 18.

P.

Paphnutius (abt): III, 544. (Zie onder Exempelen).

Parabels: II, 390, 391, 392.

ii Paralipomenon: II, 417. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Parijs: III, 343. Studeerde D.v.D. te P.?: I, 17.

Paschen: II, 433; III, 15, 72, 82, 136, 201, 488, 566.

Paaschlam: II, 433, 440; III, 255.

Passie (Onzes Heeren): III, 203, 405, 422, 553, 564.

Passionale: III, 487. (Zie verder onder Legenda aurea).

Pastor (oudvader): III, 534. (Zie verder onder Exempelen).

Pathmos: III, 307, 366.

Patras III, 301.

Patricius (S.): III, 659.

Patrum (Vitae): I, 38, 43. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Paulus (S., Apostel): II, 13, 16, 51, 54, 76, 80, 83, 86, 91, 92, 97, 109, 111, 118, 119, 120, 128, 131, 132, 133, 138, 181, 182, 183, 184, 209, 218, 219, 222, 223, 243, 244, 246, 252, 255, 256, 266, 273, 311, 356, 404, 409, 414, 428, 434, 435, 436, 441, 444, 446, 447, 449. III, 18, 21, 29, 31, 32, 38, 39, 41, 43, 47, 50, 54, 55, 56, 61, 62, 68, 80, 83, 85, 90, 92, 93, 95, 96, 97, 98, 99, 107, 111, 133, 138, 163, 164, 166, 168, 172, 173, 174, 177, 192, 202, 207, 211, 215, 221, 229, 235, 245, 251, 254, 256, 257, 258, 260, 262, 264, 267, 270, 271, 272, 282, 283, 285, 286, 287, 288, 291, 293, 294, 299, 300, 311, 319, 322, 323, 330, 341, 342, 343, 350, 358, 368, 365, 366, 373, 374, 378, 379, 381, 383, 389, 395, 409, 428, 432, 479, 489, 490, 495, 617, 638, 657, 676. (Zie ook onder Exempelen en aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Paus: III, 211, 212, 320, 321, 322, 329, 343, 344, 375, 424, 448, 486.

Pelikaan: III, 285.

Penitentie (bij de biecht): II, 189; III, 260, 271.

Pentateuch: III, 102, 103 (Zie de desbetreffende boeken onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Perzië: II, 322.

Pestilentie: III, 215.

Petronilla: III, 360.

Petrus (S., Apostel): II, 16, 81, 115, 143, 184, 219, 378, 379, 394, 396, 400, 401, 402, 403, 405, 414, 442, 443, 448, 450, 456, 457; III, 17, 64, 115, 173, 188, 189, 194, 197, 199, 203, 204, 205, 206, 211, 227, 238, 270, 272, 275, 294, 298, 299, 319, 320, 322, 354, 357, 360, 363, 394, 395, 403, 424, 478, 483, 657, 676. Simon Petrus: III, 198, 199, 206, 298, 299. Cephas: III, 299. (Zie verder onder aangehaalde Schrifuurplaatsen en Exempelen).

Petrus Comestor: I, 39; II, 40, 160; III, 59, 197. (Zie onder: Meester in der historien en Bronnen en Citaten).

Petrus Lombardus: I, 36; II, 145, 150, 151, 287, 357. (Zie onder: Meester in den hoghen sinne en Bronnen en Citaten).

Pharao: II, 34, 74, 81, 199, 203, 204, 295, 338, 344; III, 204, 210, 221, 341, 364, 440, 445, 488, 588, 593.

[p. 264]

Pharizeeën: II, 317, 359, 379, 383, 415; III, 83.

Philetus: III, 306.

Philippus (S., Apostel): II, 378, 405; III, 283, 302, 303.

Philippus (broeder van Herodus): III, 288.

Philippus II (Koning van Macedonië): III, 500.

Philistijnen: II, 98; III, 162, 214, 368, 396, 401, 524, 525, 682.

Philosophus: II, 22.

Phison: II, 40; III, 104.

Phiton: II, 74; III, 488.

Phrygië: III, 302.

Physiognomie: I, 61. Zie onder Gelaat).

Pieterskerk (S.): III, 677.

Pigmeeën: III, 346 (Zie onder Exempelen, nl. Alexander).

Pilatus: III, 36, 37, 45, 47, 51, 52, 68, 75, 82, 83, 118, 131, 132, 162, 202, 281, 402. Vrouw van Pilatus: II, 374.

Pinksteren: III, 208, 241, 246, 255, 258, 265, 299, 392, 424, 489, 490, 491, 492, (Zie onder Liturgische gebruiken).

Planeten: II, 23, 24, 25, 26, 27, 377; III, 662. Saturnus: II, 24, 25. Jupiter: II, 25. Mars: II, 25. Sol: II, 24, 25, 26, 28, 30, 31, 34. Venus: II, 25, 26. Mercurius: II, 26. Luna: II, 24, 26, 28, Maaneclips: II, 26. Bestuurd door Engelen: II, 24, 25, 26, 27.

Plato: II, 61, 90, 146, 245; III, 612.

Plinius: II, 69.

Polycratus: III, 500.

Politicorum: II, 255.

Pompejus: II, 100.

Predikers: III, 344, 345, 351, 376, 434 (diaken).

Priester: III, 325, 326.

Priesterschap: III, 408, 410, 411, 412, 414.

Prior: III, 377.

Processie: II, 331, 332; III, 212, 218, 219, 220.

Profeten: Groote: II, 452; Kleine: II, 452. In het algemeen: III, 161, 297, 432.

Promotie (Middeleeuwsche): I, 16.

Provence: III, 510.

Proverbia: II, 92. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Pythagoras: II, 239; III, 503. (Zie ook onder Exempelen).

Q

Quaestionibus (Modus legendi cum): I, 53, v.

Quatertemperdagen: III, 207, 491. (Zie onder Liturgische Gebruiken).

Quintalius: III, 98.

R.

Raad (gave van den hl. Geest): II, 106, 107, 108.

Rabanus: II, 396; III, 348.

Rabbi Moyses: III, 228.

Rachel: II, 73; III, 370, 514.

Rafaël: II, 20, 26; III, 430.

Rahab: III, 351.

Rama: II, 334.

Ramesses: II, 74; III, 488.

Ramoth (-Galaad): III, 101.

Rationale (divinorum officiorum): I, 38, 39; III, 211, 212, 213, 215, 393, 395, 399, 401, 455, 456, 457. (Zie onder Bronnen en Citaten: Durandus).

Raymundus van Capua O.P. (Zl): I, 22, 23, 24.

Rebecca: II, 369.

Recht (geestelijk en wereldlijk): III, 115, 495, 617.

Recht (Dat - der heiligher kercken): II, 194, 210.

Rechters: II, 233; III, 579, 581.

Rechtsboek van den Briel: II, 57.

Rechtvaardigheid (deugd): II, 92, 93, 94, 95, 112, 124, 125, 126, 262. Rechtvaardigheid van God: III, 656.

Regens: I, 18.

Regulus (slang): II, 161.

Reinheid: Zie onder kuischheid.

Remigius (S.): II, 317, 403; III, 140.

[p. 265]

Rente: II, 228; III, 372.

Ridder: II, 275, 359, 445; III, 60, 258, 259, 325, 423, 428, 502. (Zie verder onder Exempelen). Ridderslag: III, 565. Ridderuitrusting: III, 583, 584.

Rijkdom: II, 106.

Rijmproza: II, 12: r. 21, 22. II, 42: r. 15, 16, 17; 26. II, 43: r. 27. II, 71: r. 71, 72, 73. II, 94: r. 142, 144. II, 101: r. 326, 327, 328, 329, 330; 338. II 107: r. 128, 129. II, 150: r. 44, 45. II, 153: r. 110, 111. II, 162: r. 56, 57. II, 178: r. 215, 216. II, 209: r. 107, 108; 130, 131. II, 214: r. 231, 232, 233. II, 218: r. 350, 351, 352. II, 228: r. 605, 606. II, 236: r. 790, 791; 809, 810. II, 246: r. 186, 187. II, 253: r. 142; 154, 155, 156. II, 262: r. 84, 85, 86. II, 263: r. 118, 119, 120. II, 268: r. 47, 48, 49. II, 279: r. 123, 124, 125. II, 289: r. 169, 170; 1, 2, 3. II, 290: r. 26, 27, 28, 29. II, 294: r. 111, 112. II, 297: r. 194, 195. II, 305: r. 202, 203, 204. II, 306: r. 20, 22, 23, 24. II, 314: r. 220, 221. II, 321: r. 144, 145, 146, 147. II, 322: r. 165, 166. II, 323: r. 188, 189, 190. II, 326: r. 51, 52, 53, 54. II, 333: r. 217, 218. II, 336: r. 70, 71. II, 342: r. 30, 31, 32. II, 349: r. 183, 184, 185. II, 361: r. 76. II, 362: r. 78, 79; 85; 88, 90; 95. II, 364: r. 124, 126; 131, 133, 134. II, 365: r. 160, 161. II, 374: r. 153, 156; 157, 158. II, 385: r. 208, 209. II, 413: r. 180, 182. II, 422: r. 170. II, 429: r. 135, 136, 137. II, 441: r. 193, 194. II, 455: r. 133, 134. III, 15: r. 32, 33, 34; 39. III, 18: r. 115, 116. III, 19: r. 137, 138. III, 22: r. 243, 244. III, 44: r. 333, 334, 335. III, 49: r. 158, 159, 160. III, 70: r. 31, 32 tot III, 71, r. 33. III, 73: r. 78, 79. III, 77: r. 187, 188. III, 78: r. 207, 208, 209. III, 81: r. 290, 291. III, 82: r. 312, 314; 320, 321. III, 84: r. 362, 364. III, 87: r. 434. III, 88: r. 454. III, 89: r. 480, 482. III, 97: r. 145, 146; 148; 162. III, 107: r. 369, 370. III, 109: r. 411; 422; 424, 425; 428, 430. III, 112: r. 495, 496. III, 114: r. 539, 540. III, 118: r. 673, 674; 686, 687, 688; 689, 690. III, 119: r. 699, 700, 701; 714, 715. III, 120: r. 137. III, 121: r. 738. III, 122: r. 771, 772, 773, 774, 775; 796 tot III, 123, r. 798. III, 124: r. 829, 830, 831, 832; 834, 835, 836. III, 128: r. 912, 913. III, 130: r. 946, 947. III, 133: r. 63, 64. III, 136: r. 139, 140. III, 137: r. 143, 154; 157, 158, 159; 169, 170. III, 145: r. 356, 357, 358, 359. III, 147: r. 427. III, 153: r. 120, 121, 122. III, 155: r. 167, 168, 169.

[p. 266]

III, 156: r. 193. III, 158: r. 222; 230. III, 160: r. 279, 280. III, 165: r. 120, 121. III, 172: r. 331. III, 173: r. 334, 335. III, 178: r. 466, 468, 470, 471; 483, 484, 485. III, 179: r. 20, 21. III, 180: r. 31, 32. III, 181: r. 76, 77. III, 183: r. 112, 113. III, 186: r. 192, 193, 194, 195. III, 190: r. 97, 99, 101, 102. III, 195: r. 234. III, 196: r. 265, 268. III, 200: r. 98, 99. III, 214: r. 225, 226. III, 233: r. 369, 370. III, 248: r. 166, 167. III, 258: r. 424, 426. III, 269: r. 705. III, 270: r. 747, 748. III, 273: r. 832, 834. III, 282: r. 238, 239. III, 283: r. 270, 271. III, 292: r. 554. III, 313: r. 426, 427; 435. III, 316: r. 494, 495. III, 328: r. 261, 262. III, 333: r. 136, 147; 149, 150. III, 342: r. 340, 342; 346. III, 351: r. 14, 15. III, 357: r. 60, 61, 62, 64; 75, 76, 77. III, 362: r. 79, 80, 81. III, 370: r. 69, 70. III, 372: r. 130; 131, 132, 133; 136, 148. III, 380: r. 233, 235, 237. III, 386: r. 387, 389. III, 395: r. 240, 241; 246, 247; 252, 253; 260, 261. III, 414: r. 188, 189. III, 415: r. 210, 211, 212, 213, 214. III, 422: r. 171, 173. III, 423: r. 176, 177. III, 424: r. 40, 41; 44. III, 425: r. 61. III, 438: r. 160, 161, 163; 7, 8. III, 450: r. 245, 246, 247. III, 462: r. 266, 267. III, 473: r. 108, 109. III, 474: r. 117, 118, 119. III, 476: r. 182. III, 496: r. 245, 246. III, 505: r. 138, 139; 140; 141; 142, 143. III, 514: r. 45, 46, 47, 48, 49, 50. III, 515: r. 71, 72, 73, 74. III, 517: r. 126, 127. III, 522: r. 234, 235; 238, 239. III, 565: r. 328, 329. III, 576: r. 181, 182. III, 587: r. 439, 440. III, 592: r. 557, 558, 559. III, 608: r. 40, 41; 45, 46, 47. III, 610: r. 94, 95. III, 612: r. 164, 165; 170, 171. III, 613: r. 208, 209; 213, 214, 215; 229. III, 614: r. 230, 231, 232; 237, 238; 240, 241, 242. III, 615: r. 278, 279; 284 t/m 294. III, 626: r. 256, 257. III, 631: r. 83, 84, 85. III, 634: r. 153, 154, 155, 156. III, 637: r. 224, 225. III, 643: r. 361, 362. III, 647: r. 103, 104. III, 649: r. 149, 150; 163 t/m 165. III, 650: r. 166 t/m 169; 172, 173. III, 653: r. 49. III, 657: r. 150, 151. III, 661: r. 15. III, 662: r. 46, 47. III, 663: r. 67, 68. III, 669: r. 233, 235. III, 671: r. 260, 261. III, 673: r. 322, 323.

Robert Holkot O.-P.: I, 42 (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Roboam: III, 382, 501, 605, 606.

Rome: II, 299, 300, 333, 397; III,

211, 299, 521, 523, 581, 675.

Romeinen: II, 93, 99, 101, 228, 243, 255; III, 211, 266, 274, 508, 618. (Zie voor den brief aan de Romeinen onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

[p. 267]

Romerboeck: Zie onder Gesta Romanorum.

Roode Zee: II, 199.

Rozenwater: III, 36.

Ruth: III, 514. (Zie ook onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Ruusbroec: II, 110; III, 274, 649, 650.

S.

Saba: II, 322. Koningen van Saba: III, 185. Koningin van Saba: II, 338; III, 58, 170, 595, 605.

Sacramenten: II, 306; III, 326, 374, 408, 409. (Zie nog onder H. Sacrament des Altaars, enz.)

Sacrament (Hl.- des Altaars): II, 159, 216, 232, 433, 434, 435, 436, 438, 439, 440, 441, 442, 443; III, 23, 24, 31, 339, 343, 337, 404, 408, 410, 412, 414, 434, 437, 554.

Sacrilegie: II, 224.

Saduceeën: II, 422; III, 286.

Salmaradap (Koning van Babylon): III, 344.

Salomon: II, 7, 13, 36, 38, 61, 62, 67, 84, 89, 92, 94, 96, 97, 98, 99, 108, 110, 112, 120, 121, 127, 132, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 154, 156, 184, 202, 203, 212, 220, 228, 229, 231, 240, 244, 245, 246, 247, 260, 282, 302, 331, 338, 381, 384, 396, 404, 411, 412, 413, 414, 416, 418, 420, 426, 431.

III, 16, 18, 22, 30, 32, 33, 36, 40, 47, 49, 50, 55, 58, 61, 66, 68, 92, 108, 139, 170, 171, 172, 182, 184, 190, 191, 204, 215, 217, 224, 247, 249, 251, 267, 279, 282, 289, 291, 297, 321, 331, 347, 349, 350, 360, 361, 362, 364, 367, 372, 373, 382, 385, 389, 395, 397, 450, 465, 483, 493, 495, 497, 500, 501, 502, 503, 505, 506, 510, 517, 519, 523, 552, 571, 572, 576, 580, 589, 592, 593, 594, 599, 606, 618, 642, 665, 672.

Salon (Romein): HI, 521.

Samaria: II, 405; III, 227, 305.

Samaritaan (barmhartige): II, 368, 392.

Samaritanen: III, 306.

Samnieten: III, 508.

Samson: II, 98; III, 162, 401, 612, 672, 682.

Samuel: II, 98, 295; III, 231, 385.

Sapientia: II, 403; III, 249. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Sara: II, 20, 292, 369; III, 152.

Saracenen: II, 207, 223.

Sarepta (Weduwe van-): III, 351.

Satan: II, 142, 143, 146, 183, 373; III, 60, 155, 156, 157, 681.

Saul: II, 147, 184, 201; III, 231, 311, 368, 514, 515.

Schepping: Dagen: II, 17, 18, 19; III, 399. Van den mensch: II, 43. Van de wereld: II, 71.

Schisma (Westersch): I, 23.

Scholastiek: I, 46.

Schoolmeester. Zie: Artist.

Schrift. (Ontstaan van het-): II, 46; III, 280, 494.

Schrift (= stichtelijke werken): III, 232, 342, 345, 353, 386, 494, 651, 654.

Scipio Africanus: II, 99.

Sem: II, 72; III, 464.

Seneca: II, 94, 96, 99, 109, 125, 135, 137, 139, 209, 241, 245, 253; III, 94, 500, 517, 568, 572, 585, 589, 612.

Sensus historicus (litteralis): I, 54; allegoricus: I, 54; moralis: I, 54; anagogicus: I, 54.

Sententiarum (libri IV): I, 36, v.; III, 460. (Zie verder onder Bronnen en Citaten: Petrus Lombardus).

Serapion: III, 540. (Zie onder Exempelen).

Serpent: II, 164; III, 60, 285.

Seth: II, 299; III, 58, 154.

Sybille: II, 397; III, 266.

Sichem: III, 101, 302.

Sicilië (Koningin van-): III, 511.

Sidrac (Boec van-): III, 95.

Sielen (Der- Troest): III, 616, 618.

Sigillum: III, 448.

Siloe: III, 146.

Silvester (S., paus): III, 676, 678.

Symbolum: III, 274.

[p. 268]

Simeon (grijsaard): II, 296, 329, 330, 331; III, 122, 125, 154, 160, 185.

Simon (S., Apostel): II, 378, 380; III, 290, 311, 312.

Simon (de melaatsche): II, 423, 424, 429, 430; III, 353.

Simon (de toovenaar): III, 299.

Simonie: II, 420.

Simplicius (= Sulpicius): III, 223.

Sinaï: II, 21, 74, 204, 205, 369; III, 15, 39, 256.

Sion: II, 397, 406; III, 35, 47, 61, 66, 145, 216, 256, 267.

Syraphus (berg): III, 676.

Socrates: III, 505, 506, 612. (Zie verder onder Exempelen).

Sodoma: II, 198, 226.

Somerstuc (van den ‘Tafel van den Kersten Ghelove’): I, 47. Naamsbeteekenis: III, 13, 14.

Sophonias: II, 136; III, 284, 290. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Sorbon (Robert de-, De Confessione): II, 207.

Spanje: III, 305, 306.

Speculum humanae salvationis: I, 38, 40; III, 187. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Spieghel menscheliker behoudinghe: Zie Speculum humanae salvationis.

Spreekwoorden en levenswijsheden: ‘Als men den beer bestrict mitten honich’: III, 440. ‘Men moet somwyl een ghespannen boghe van synre note ontsetten’: III, 34. ‘Die een can ende mach ende heeft dan den anderen ghebreect’: III, 292. ‘Caveas te a signato’: II, 66. ‘Caulus homo cavit, quotquot natura notavit’: II, 66. ‘Als die coninc is, alsulck heeft hi dienres’: III, 589. ‘Het is een vermeten geck, die syn zekel werpt in eens anders man coorn’: II, 243. ‘Het is lichter te dalen dan te clymmen’: II, 155. ‘Fantasia tymmert burghen in arabien ende werpt se weder neder mit veel ghedenckens, si suect goutberghen in vrieslant, also vreemde set si haer saken’: II, 46. ‘Fortes fortuna adjuvat’: II, 109. ‘Veel geesten hebben veel sinnen’: III, 331. ‘Alle ghelijc mint sijn ghelijc’: II, 218. ‘Wel getuchtich soe moet hi wesen, die der naturen adel wil lesen’: III, 517. ‘Die gewoente is die ander natuer’: III, 502. ‘Men seit een waer woort ende guet / quade haest en wart nye spoet’: II, 139. ‘Niets te groet noch te cleyn / pleecht die maet der deuchden te sijn’: III, 467. ‘Alle swaere last is der minnen als een rast’: III, 514. ‘Als die moerman in sinen swarten velle, hoe veel dat men oec wascht’: III, 440. ‘Dat naest is dat weecht ons meest’: II, 154. ‘Een alleen trect also veel neder, als tien moghen trecken opwaert’: II, 155. ‘Notosolitos’: III, 273. ‘Een ongheleert coninc waer als een ghecroent esel’: III, 500. ‘Lange onrecht te besitten en maect ghien recht’: II, 264. ‘Het en heeft ghien lange dueren, dat in syn arbeit somwyl niet en rust’: III, 34. ‘Rudige scapen, die een gans quijck verderven’: II, 220. ‘Nu een dinc dat men niet en siet / swaert dat herte luttel of niet’: II, 154. ‘Spinnewebben, daer die cleyne muesyen ende vlieghen in gevanghen

[p. 269]

worden ende grote wormen crupen daer doer’: III, 581. ‘Hets selden in enich lant ghesien: een swart voghel ghelijck ghescapen enen swaen’: III, 576.

Sprincvier: II, 220; III, 96.

Standvastigheid: II, 47.

Stephanus (S., Eerste Martelaar): II, 81, 83, III, 230, 294, 371, 660.

Sterkte. (deugd): II, 95. Als gave van den hl. Geest: II, 108, 109.

Stimulus amoris: III, 105.

Stof en Methode der Catechesc. (Dr. A. Troelstra): II, 194; III, 669, 670.

Stole: III, 457.

Straffen: II, 223.

Studie. Inrichting der S. in de Dominicanenorde: I, 12, 13.

Studium logicae of artium: I, 12; naturalium: I, 12; solemne: I, 12; generale: I, 13, 18, 20; S. generale van Erfurt: I, 19.

Subdiaken: III, 377.

Sunamitis: III, 351, 352.

Summa Confessorumm: I, 39; II, 194; III, 426. (Zie ook onder Bronnen en Citaten).

Summa de poenitentia et matrimonio (van S. Raymundus de Pennafort, O.P.): II, 194.

Summa Theologica (van S. Thomas van Aquino, O.P.): I, 37, v., 48 v. Zie verder onder Bronnen en Citaten.

Susanna: II, 231, 448; III, 44, 359, 364.

Suso (b. Henricus, O.P.): I, 57, v.; III, 607, 611, 613, 629. (Zie onder Bronnen en Citaten).

T.

Taletus (Romein): III, 521.

Talmud: II, 260.

Tauler (Johannes) O.P.: I, 57.

Tegenpaus: II, 197.

Tempel (van Jeruzalem): II, 267, 369; III, 382, 383, 384, 385, 402, 406.

Temperamenten: III, 208, 209.

Terentius: II, 109.

Testament: II, 452.

Testament (het Oude en Niemve): III, 255, 256.

Thabor: II, 113, 200, 397; III, 200, 206, 247, 263.

Tharsis (Koning van-): III, 185.

Theodorus: III, 312.

Theodosius I (Keizer; de Groote): III, 544. (Zie ook onder Exempelen).

Theodosius: III, 510.

Theologie: III, 328, 329, 331.

Theologus (= meester in der godheit): III, 176.

Theophilus (leeraar): III, 19.

Thomas (S., Apostel): II, 138, 378; III, 175, 176, 178, 193, 199, 204, 206, 236, 284, 314, 315, 316.

Thomas (S., van Aquino, O.P.): I, 37; II, 15, 144, 151, 162, 211, 231, 232, 357, 398, 399, 442; III, 15, 274. (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Thomas Cantimpratensis O.P.: I, 38, 40; II, 24, 32, 33, 35, 68, 70; III, 12, 95, 285, 286, 367. (Zie ook onder Bronnen en Citaten).

Threni: II, 115. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Tiber: II, 299.

Tiberius: II, 359; III, 281, 672.

Tienden: II, 217, 226; III, 30, 431.

Tigris: II, 40; III, 104.

Tijdperken (van den mensch): III, 399; (van de wereld): II, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 344, 441; III, 220.

Titus (Keizer): II, 94, 100, 400, 406. (Zie ook onder Exempelen).

Tobias (vader en zoon): II, 20, 106, 124, 181, 431; III, 347, 349, 356, 363, 368, 430, 467, 494.

Toorn: II, 76, 77, 170, 171, 183; III, 530.

Tornooi: III, 561, 564, 565.

Tortelduif: II, 328, 329; III, 266, 267.

Traagheid (acedia): II, 76, 173, 174, 184; III, 529.

Traianus: III, 312, 500. (Zie ook onder Exempelen).

[p. 270]

U.

Uren (Kanonieke): II, 214, 215.

Urias: III, 358, 592.

V.

Vagevuur: II, 23, 35, 156, 158, 436; III, 152, 291, 322.

Valentinus (Ketter): II, 308.

Valerius Maximus (libri IX factorum dictorumque memorabilium): II, 100, 256, 502, 507, 508, 580. (Zie ook onder Bronnen en Citaten).

Varro: III, 515.

Vastenavond: III, 488.

Vegetius (De re militari): II, 89, 94, 256; III, 505, 584. (Zie onder Bronnen en Citaten).

Venus: II, 209.

Verdraagzaamheid: II, 381.

Vergilius: II, 94.

Verloren zoon: II, 106.

Verrijzenis (des vleesches): II, 77.

Verstand (gave van den hl. Geest): II, 109, 110, 111.

Verwantschap (geestelijke): III, 427.

Verzen (geciteerde): III, 514, 515, 522, 523.

Vespasianus: II, 400, 406.

Vesperiae: I, 16.

Vet (van der-, Biënboec en zijn exempelen): II, 225.

Vexilla regis: III, 381.

Vicarius. D.v.D. als v. over de kloosters van Gent en Yperen: I, 22, 23.

Victoriael (berg): II, 315.

Vincentius van Beauvais, O.P.: III, 60. Speculum quadruplex: II, 35. (Zie onder Bronnen en Citaten).

Vincentius (S., martelaar): II, 81.

Vita Jesu Christi: I, 34 (Zie verder onder Bronnen en Citaten).

Vluchtsteden: III, 101.

Vogelaars: II, 200.

Voorgeborchte: III, 151, 231.

Volksgebruiken: III, 211, 498.

Volksgeloof: III, 112, 419, 460.

Voorzichtigheid (prudentia): II, 89, 90, 91, 92, 112; (bedachtzaamheid): II, 382.

Vormsel (Hl., Sacrament): III, 408, 410, 412, 415.

Vorsten: II, 124; III, 214, 258, 263, 365, 500, 501, 552, 570, 572, 616.

Vrede: II, 133, 262. Soorten: II, 127, 128.

Vrees (als passie): II, 49, 57.

Vreeze des Heeren: II, 7, 102, 103. Soorten: II, 240, 241.

Vrek (Rijke-): II, 106, 182, 234.

Vroomheid (Gave van den hl. Geest): II, 104, 105.

Vrouwen: III, 192, 432, 465, 466.

Vruchten van den hl. Geest: II, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139. Liefde: II, 132. Vreugde: II, 132, 133. Vrede: II, 133. Geduld: II, 133, 134. Standvastigheid: II, 134, 135. Goedheid: II, 135, 136. Dienstvaardigheid: II, 136, 137. Zachtmoedigheid: II, 137. Geloof: II, 137, 138. Bescheidenheid: II, 138, 139. Zelfbeheersching: II, 139, 140. Kuischheid: II, 140.

W.

Waarheid: II, 261.

Waken (vier - van het menschelijk leven): III, 493-499. ‘Wapen der passien’: III, 114, 115, 116, 117, 118.

Weduwenstaat: II, 331.

Weelde en verkwisting: II, 235; III, 278.

Weenen (stad): III, 213.

Wees gegroet: Zie Ave Maria.

Wetenschap (gave van den hl. Geest): II, 105.

Wijn: III, 591, 592.

Wijsheid (gave van den hl. Geest): II, 111, 112, 113. Kardinale deugd, werken der wijsheid: II, 92, III, 516.

Wilhelmus Alcidierensis: III, 207, 209.

[p. 271]

Willem II van Holland (Roomsch Koning): III, 562.

Winterstuc: I, 47.

Wonderen (van Christus): II, 392, 393, 394.

X.

Xerxes (filosoof): III, 569.

Xerxes (koning): II, 90; III, 501, 507. (Zie ook onder Exempelen).

Y.

(Zie onder I).

Z.

Zachaeus: II, 106; III, 209, 353.

Zacharias (man van Elisabeth): II, 250, 290, 296, 330, 359; III, 298.

Zacharias (profeet): II, 133, 312, 414, 427, 452; III, 151, 281, 283, 681. (Zie verder onder aangehaalde Schriftuurplaatsen).

Zachtmoedigheid: II, 117, 118, 119.

Zaligheid (Eeuwige): II, 47.

Zalicsprekingen: II, 113 t/m 130; III, 40. Armen van geest: II, 114, 115. Weenenden: II, 115, 116, 117. Zachtmoedigen: II, 117, 118, 119. Zuiveren van hart: II, 119, 120, 121. Barmhartigen: II, 121, 122, 123, 124. Rechtvaardigen: II, 124, 125, 126. Vreedzamen: II, 126, 127, 128, 129. Vervolgden: II, 129, 130.

Zebedaeus: II 178; III, 199, 279, 305.

Zedechias: II, 75, 76.

Zelfkennis: III, 273, 496.

Ziel. Wat de ziel is: II, 47. Krachten der ziel: II, 50, 51, 52, 53. Geheugen: II, 51. Verstand: II, 51, 52. Wil: II, 52, 53. Synderese: II, 52, 53, 54. Ratio: II, 52.

Zintuigen: Uitwendige: II, 41. Inwendige: II, 43. Sensus communis: II, 43. Imaginativa: II, 44. Aestimativa: II, 44. Fantasia: II, 45, 46. Reminiscentia: II, 46.

Zoete Naam: II, 311, 312, 313, 314.

Zonde. Wezen: II, 148. Soorten: II, 148 t/m 159. Erfzonde: II, 149, 150, 151. Dadelijke: II, 149, 151, 152, 153, 154, 155. Dagelijksche: III, 155 t/m 159. Hoofdzonden: II, 167 t/m 185; III, 43, 525. Tegen den hl. Geest: II, 185 t/m 190; III, 54, 607, 609, 611. Van het hart: II, 190, 191. Van den mond: II, 191, 192. Van ‘werk’: II, 192, 193. Van verzuim: II, 193, 194. Gereserveerde (aan den bisschop): II, 194, 195, 196; (aan den paus): II, 196, 197, 198. Wraakroepende: II, 219. Van behagen: II, 380. Van gedachte: II, 380. Doodzonde: III, 192. Tegen de natuur: II, 225.

Zondvloed: II, 72.

Zosimas (oudvader): III, 368. (Zie ook onder Exempelen).

Zwaarden (Twee -, theorie van de): III, 617.

Zweren: II, 210. Van Caïphas: III, 80.