Tafel van den kersten ghelove. Deel 1: Inleiding en registers
(1939)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. 5]
| |||||||||
HERTOG ALBRECHT VAN BEIEREN EN MEESTER DIRC VAN DELF volgens een miniatuur in Hs. 2667 van de Hessische Landes-Bibliothek te Darmstadt - fol. 1ro. - (Zie Deel 1, blz. 111)
| |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
Dank en verantwoording.Dit voorwoord is op de eerste plaats een uiting van mijn oprechte dankbaarheid jegens allen, die deze volledige tekstuitgave van de Tafel van den Kersten Ghelove hebben mogelijk gemaakt. Toen ik in 1932 een studie over Meester Dirc van Delf - Zijn persoon en zijn werkGa naar voetnoot1) in het licht gaf, sprak ik den wensch uit, dat mij de voldoening zou worden geschonken, in de naaste toekomst een wetenschappelijke editie van deze even omvangrijke als belangrijke verhandeling van mijn middeleeuwschen orde-broeder te kunnen bezorgen. Tot mijn innige vreugde is het geen ‘vrome wensch’ gebleken. Ik dank dit vooreerst aan de leiding der Tekst-uitgaven van ons Geestelijk Erf, die niet alleen dit werk in groot vertrouwen heeft aanvaard en mij bij de uitvoering de ruimste vrijheid gelaten, maar tevens de helft der kosten op zich heeft genomen, waardoor althans de financiëele grondslag was gelegd. De andere helft werd gedekt door verschillende subsidies. De Nederlandsche Provincie van de Orde der Dominicanen wilde natuurlijk niet achterblijven, toen 't er om ging, dit monument voor een van haar roemrijke zonen te stichten. Aan haar heb ik dan ook mijn arbeid opgedragen. Maar daarnaast noem ik met de diepste erkentelijkheid het Pater-de-Groot-fonds van de ‘Vereeniging tot het bevorderen van de beoefening der wetenschap onder de Katholieken in Nederland’; de ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’ te Leiden; en het ‘Dr.-van-Gils-fonds’, die mij zoo onbekrompen hun geldelijken steun hebben verleend. Zooals op den titel vermeld staat, heb ik de Tafel van den Kersten Ghelove naar de handschriften uitgegeven, ingeleid en van aanteekeningen voorzien. Tot grondslag dezer uitgave koos ik twee handschriften van de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage en wel voor het Winterstuc: 73 E 26, en voor het Somerstuc: 73 E 27, die ik respectievelijk A en M heb genoemd. In plaats van het eerste had ik ook een | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
ander handschrift kunnen nemen, dat door hoogeren ouderdom wellicht iets dichter stond bij den oorspronkelijken tekst, maar omdat A geschreven is door denzelfden copiïst, ‘Allardus, filius Reyneri, oriundus de Akersloet quondam custos in Velzen’, als het eenige ons bekende complete exemplaar van het Somerstuc, heb ik om wille der eenheid daaraan de voorkeur gegeven. Waar dit handschrift blijkbare fouten en hiaten vertoonde, heb ik deze volgens de andere copieën verbeterd en aangevuld en dit steeds door < > aangeduid. Van de spelling van het handschrift ben ik in de volgende gevallen afgeweken:
De aanteekeningen aan den voet der bladzijden heb ik in drie groepen verdeeld. In de eerste reeks geef ik de varianten, die voor de redactie van den tekst of voor de dialecten der verschillende handschriften van belang schenen. De tweede soort wijst de bronnen aan, waaruit onze auteur heeft geput. En omdat deze oude werken niet onder ieders bereik liggen, heb ik gewoonlijk den volledigen tekst of althans de hoofdzaak ervan overgedrukt. Men is zoodoende in de gelegenheid de bewerking van Mr. Dirc met het origineel te vergelijken, waardoor onze kennis van het Middelnederlandsch niet zelden wordt verrijkt, en wij ons bovendien een juister denkbeeld kunnen vormen van de vaardigheid, waarmede onze auteur zoowel de stof als de taal beheerschte. Ook van de aangehaalde Schriftuurteksten heb ik steeds boek en vers aangewezen. De citaten der Kerkvaders heb ik alleen geverifiëerd, als het meer uitvoerige gedeelten betrof, die Mr. Dirc waarschijnlijk zelf aan hun werken had ontleend; de meeste echter had hij uit de tweede hand. Een derde reeks bevat de verklarende aanteekeningen, waarmede wij niet al te karig zijn geweest, teneinde ook hen, die niet voldoende van het Middelnederlandsch op de hoogte zijn, in staat te | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
stellen zonder veel moeite van den inhoud dezer ook in menig ander opzicht zoo belangrijke verhandeling kennis te nemen. Aan deze tekstuitgave gaat een ampele inleiding vooraf. Daarin wordt vooreerst de persoon van Meester Dirc van Delf en zijn ontwikkelingsgang als geleerde geschetst. Vervolgens wordt een onderzoek ingesteld naar de bronnen, waaruit hij zijn kennis heeft geput, en het karakter van zijn werk bepaald. Na een uitvoerige beschrijving van de vele handschriften en één incunabel, waarin ons de tekst geheel of gedeeltelijk is bewaard gebleven, wordt niet alleen de onderlinge verhouding van de voornáámste vastgesteld, maar ook van álle de localisatie op grond der dialectische verschijnselen beproefd. Ik hoop daardoor tevens een bescheiden bijdrage tot de dialectgeographie te hebben geleverd, en, voorzoover geen nieuwe vondsten aan 't licht kwamen, althans de vroegere resultaten door een vrij omvangrijk bewijsmateriaal bevestigd te hebben. A en M nemen hierbij de voornaamste plaats in en daarom hebben we ook een lijst opgemaakt van de Noord-Nederlandsche bestanddeelen in den woordvoorraad van deze beide handschriften, waarvan het taalgebruik wel niet al te zeer van dat der oorspronkelijke redactie zal zijn afgeweken. Een beschouwing over de letterkundige waarde van de Tafel voltooit het geheel; voor haar cultuurhistorische beteekenis meenen we naar ons vroeger uitgegeven boek te mogen verwijzen. Een uitvoerig register van personen en zaken, alsmede een lijst van woorden, die in het groote Middelnederlandsche Woordenboek van Verdam niet werden opgenomen, zijn aan deze uitgave toegevoegd. Van verschillende kanten ben ik bij dezen moeitevollen en veel-eischenden arbeid gesteund. Ik denk vooreerst aan de bibliotheken in binnen- en buitenland, die de handschriften tot mijn beschikking stelden, of althans door uitvoerige inlichtingen en photographieën een beoordeeling mogelijk maakten. Ik heb dit steeds ter plaatse vermeld, maar ik mag hier zeker nog wel een bizonder woord van dank richten tot de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, wier kostbaar bezit den grondslag vormt van deze uitgave. Onder de personen, die me, vaak ongevraagd, allerlei inlichtingen verschaften, noem ik vooral Prof. Dr. C.G.N. de Vooys te Utrecht, die door zijn artikel over ‘Dirc van Delf en zijn Tafel van den Kersten ghelove’ voorgoed de aandacht op dezen auteur heeft gevestigd en zijn belangstelling in deze uitgave toonde door mij verschillende door hem gevonden gegevens met een middeleeuwsch gemeenschapsgevoel af te staan. Naast hem vermeld ik dankbaar Miss Bella da Costa Greene, Director of the Pierpont Morgan Library te New York; Miss Dorothy Miner, Librarian and Keeper of Manuscripts van Walters Art Gallery te Baltimore; | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
Prof. Dr. A.W. Byvanck te Leiden; P. Dr. B. Kruitwagen, O.F.M. te Rotterdam en P. Dr. D. Stracke, S.J. te Antwerpen, wier verdiensten uit de volgende bladzijden zullen blijken. Bizondere erkentelijkheid ben ik verschuldigd aan mijn collega, Pater C.J. Brouwer, O.P., die een groot deel der tijdroovende drukproeven-correctie op zich heeft willen nemen en bovendien in overleg met mij de registers heeft samengesteld. Ten laatste nog een woord van oprechte waardeering voor de Drukkerij der Firma J. Van Mierlo-Proost te Turnhout, die de opdracht, haar door de leiding der Tekstuitgaven van ons Geestelijk Erf verstrekt, in vriendschappelijke samenwerking tot mijn volle tevredenheid heeft uitgevoerd. Moge deze uitgave aan allen, die in de studie der Nederlandsche vroomheid en in de kennis van het schoone Dietsch der Middeleeuwen belangstellen, evenveel vreugde bereiden, als mij de bijna dagelijksche omgang met Mr. Dirc van Delf en zijn Tafel van den Kersten Ghelove gedurende zoovele jaren steeds geschonken heeft.
Nijmegen, St. Dominicus-college. 24 November 1938. |
|