'Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend'. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen, 30 oktober 2009
(2009)–Yra van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd‘Oosterhouw’, 3-11-2002Beste Tom,
Snelsons toren zal, een artificiele constructie, wel te herstellen zijn en bovendien staat er, naar ik gehoord heb, in een beeldenpark in Washington een identiek exemplaar, maar mijn moerbijboom, jaren geleden als geënt stekje op straat in Peking gekocht en tussen de kleren in de koffer meegesmokkeld, hier intussen uitgegroeid tot een al vijf meter hoge boom en al rijkelijk vrucht dragend in juli tot vreugde van de merels, prachtig bladverkleurend in de herfst, die onvervangbare boom werd vorige zondag door de storm geveld. We zullen nog proberen hem overeind te trekken in de hoop dat er nog voldoende wortels ongebroken zijn om hem in leven te houden, de kans is gering. - ‘So leben wir, und nehmen immer Abschied’ (R.M.R.)
Hartelijke groet, ook aan Marjoleine
Cor
Lieve Marita,
Deze brief van C.O. Jellema heb ik gekozen omdat ik het zo'n mooie, haast serene brief vind. Ik had in de krant gelezen, een kort berichtje, dat in de tuin van Museum Kröller-Müller in Otterlo de ‘Needle Tower’ van Kenneth Snelson, een van de onweerstaanbaarste beeldende constructies die ik ken (zie mijn bloemlezing met beeldgedichten Ik heb het Rood van 't Joodse Bruidje lief) door de oktoberstorm was vernield. Aangezien Jellema door zijn gedicht ‘De toren van Snelson’ - ook de titel van zijn bundel, uit 1983 - nu eenmaal sterk verbonden was met het kunstwerk en met de ervaring die het kan opleveren, dacht ik hem op de hoogte te moeten brengen van dit verlies. Zijn reactie is typerend voor hem en voor zijn werk: hij die werkelijk zielsveel van kunst hield, relativeert de kunst hier ten opzichte van wat het leven in vergelijkbare zin kan overkomen en niet toevallig kiest hij dan het beeld van de ontwortelde moerbij in zijn eigen tuin, op ‘Oosterhouw’ in Leens. Het draait in Jellema's poëzie heel vaak om tegenstellingen en overeenkomsten tussen kunst en natuur of natuur en kunst, en ook in dit kleine, geciseleerd geformuleerde briefje brengt hij de twee weer met elkaar in verband en scheidt hij ze tegelijkertijd, daarmee te kennen gevend dat in laatste instantie het leven prevaleert boven de kunst. En ook dat kunst artificieel, en het leven natuurlijk is. Het einde van de brief behelst een verwijzing naar de dichter die hij zeer bewonderde, Rainer Maria Rilke, het slot van de befaamde achtste elegie van de Duineser Elegien. De hartelijke groet die daar nog op volgt laat zien dat ook hier weer het leven boven de kunst gaat.
Toen ik dit briefje ontvangen had, leek het mij geen slecht idee om er in het circuit van de zogenoemde margedrukkers een uitgaafje van te laten maken en ik stelde dit aan mijn vriend Ser Prop, een meesterdrukker, voor. Hij was net een serie begonnen onder de titel Tuinpersbladen en zou Jellema's tekst goed in passen. Overigens had ik Jellema natuurlijk om toestemming gevraagd, die ik kreeg, ik citeer uit het hoofd: ‘als jij het de moeite waard vindt, vind ik het goed’.
In de tijd van het maken van de uitgave hoorde Jellema dat hij ongeneeslijk ziek was, waardoor de elegische toon van de brief nog verdiept werd. Vlak voor zijn dood op 19 maart 2003 heeft hij zijn eigen brief teruggezien in de drukkunst van Ser Prop. De letter is de Dante.
Lieve Marita, ‘So leben wir, und nehmen immer Abschied’. Blijf nog maar zo lang mogelijk, in leven en kunst. Je Tom |
|