'Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend'. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen, 30 oktober 2009
(2009)–Yra van Dijk– Auteursrechtelijk beschermd18 Saskia Pieterse,
| |
Brief van Hildebrand aan schipper RietheuvelAan den eerzamen Dirk Rietheuvel, bijgenaamd den Mottige, Emeritus-Schipper bij het Haarlemsche Veer; op het Levendaal, te Leiden
Geachte Vriend! Hoe menig, menig jaar is reeds voorbijgesneld sedert dien gelukkigen tijd, waarin het mij zoo menigmaal gebeuren mocht een genoeglijk uurtje (laat mij zeggen: een viertal uurtjes achtereen) met u te slijten in den stuurstoel of, wanneer de weersgesteldheid dit minder wenschelijk maakte, in de roef uwer schuit; gij, in dat geval, op den drempel van het deurtje gezeten, den schanslooper aan, den zuidwester op, terwijl de knecht aan 't roer stond en niet kon nalaten van tijd tot tijd eens mede te grinneken, wanneer uw onuitputtelijke geest aan 't werken was. Drommels, Rietheuvel! ik heb vele menschen ontmoet die aardig waren, en nog oneindig meer die het volstrektelijk wilden wezen, maar uws gelijken in aardigheid heb ik zelden gevonden. Hoe gaat het tegenwoordig, bestevaar? En wat zeggen er de kleinkinderen van, daar gij bij uw Guurtje, uw jongste, naar ik mij meen te herinneren, het restje uwer dagen slijt? Hangen zij u niet aan de lippen, als de oude vertelsels weer opkomen, in het schemeruurtje, als er geen licht in 't vertrek is dan het wisselvallig licht van het vlammetje dat door de kieren van de kacheldeur schijnt? Van de kacheldeur; want, gelijk den bloei van het veer, hebt gij ook den bloei van het haardvuur (sit venia verbo - als prof. S. zeide, dien gij zoo menigmaal hebt gevaren dat gij 't van hem overgenomen hebt) reeds vele jaren overleefd. (...) Heugt het u niet, mijn waarde vriend! hoe, nu dertig jaren geleden, alle mogelijke roefreizigers schenen saamgezworen te hebben om u, dag uit, dag in, te vervelen met hun schijnheilig beklag, omdat het te voorzien was dat de spoorwegen (rare dingen, waarvan geen hunner nog eenig denkbeeld had!) niet altijd in Nederland onbekend blijven en gewisselijk uw eerzaam beroep ten eenemale in den grond boren zouden? Hoe gij, in die moeielijke dagen, al de krachten van uwen vaardigen geest hadt in te spannen om uw goede luim te redden en het eentonig gejammer keer op keer af te snijden? En zou het u daarbij vergeten zijn, hoe gij, te midden van deze worstelingen, op eenmaal op het treffend denkbeeld kwaamt van een nieuw vervoermiddel, door een nieuwe beweegkracht gedreven, waarvan uw ver vooruitziende geest voorspelde dat het, eenmaal in practijk gebracht, tot stoom en spoorwegen staan zoude, gelijk deze thans tot de trekschuiten? Gij gaaft aan deze uwe vinding den schilderachtigen naam van Onderaardschen Schietblaasbalg en wist de werking van dit mechanisme, door niets anders gedreven dan de persing der lucht, zoo duidelijk en, ik mag zeggen, zoo smakelijk voor te stellen, ja ook met teekeningen van eigene of bevriende hand zoo gelukkig op te helderen, dat menig trekschuitreiziger uw roef niet zonder een diepen indruk van 't gehoorde verliet, gelijk ikzelf dien dan ook altijd bewaard heb, en zelfs zoo vrij ben geweest dien weder te geven in een opstel, onder den nederigen titel van ‘De Veerschipper’, buiten uw weten gedrukt, en dat misschien nimmer onder uwe oogen gekomen is, maar waarin, zoo aan uwe begaafdheden in het algemeen, als aan deze uwe vinding in 't bijzonder, eene welverdiende hulde is toegebracht. Welnu, geniaalste aller geniale veerschippers (...) wat zult gij zeggen, indien ik u naar waarheid verhaal, dat de uitvoerbaarheid van uw denkbeeld gebleken, dat uw stoute gedachte verwezenlijkt, dat de Onderaardsche Schietblaasbalg, in het oogenblik waarin ik u schrijf, in vollen gang is - voor alsnog niet ‘tusschen Amsterdam en Rotterdam’, waar de waterachtigheid van den bodem wellicht nog lang duchtige bezwaren tegen een dergelijke onderneming zal opleveren - maar in Engelands groote hoofdstad Londen, waarvan het u wel bekend zal wezen dat zij alleen eene oppervlakte beslaat van een uur of zes, zeven in 't rond, nergens van eenig kanaal of trekvaart doorsneden!... Geen nood! Zij heeft hare talrijke omnibus-lijnen, die haar in alle richtingen doorkruisen; zij heeft hare spoorweg-lijnen, over hare hemelhooge huizen heen en tusschen hare ontelbare schoorsteenen door, zoowel als hare spoorweglijnen onder den grond; doch thans ook; wie is het geweest, Rietheuvel! die uw denkbeeld gestolen, die uw echt Hollandsche vinding, onder den grond, onder den bodem der zee door, naar Brittanje overgevoerd heeft, en er tot zijn eigen profijt hoogstwaarschijnlijk bij het Engelsche parlement een patent op gevraagd, dat u van alle voordeelen uitsluit? - thans heeft zij ook haar Onderaardschen Schietblaasbalg - ‘pijpen, buizen, kanalen, weetje’, (van het eene einde van de stad naar het andere) en ‘vicie versie’, waarin, met de hoogst mogelijke snelheid, brieven en pakketten, en ook menschen, vervoerd worden door geen ander middel dan de persing der lucht; met den besten uitslag; geheel naar uw gronddenkbeeld; ofschoon onder een anderen naam, lang niet zoo duidelijk als dien, welken uw vaardig brein tegelijk met de zaak had opgeworpen, en meer naar de lamp riekende dan naar eenig ander licht, den naam van Pneumatische Expeditiebuis. Slechts, opdat ik u dit terstond zegge, slechts dames zijn door dit middel nog niet vervoerd kunnen worden. Want hoewel de stijve wijde mouwen, waarvan gij voor dertig jaren gewaagdet, nu geen bezwaar meer opleveren, zoo is sedert, in de zoogenaamde crinolines, een ander ontstaan, hetwelk onoverkomelijk is (...). Het moet een treffend oogenblik geweest zijn, waarde vriend! toen, voor weinige weken, na eenige voorloopige proefnemingen met levenlooze pakjes en ongevoelige zakken, de eerste personentrein van het zoogenaamde Holborn afging om, men mag zeggen ‘in een zucht’, en niet alleen ‘in een zucht’, maar nu ook ‘door middel van een zucht’, een afstand af te leggen van meer dan een half uur gaans, en dat heen en terug. De plechtigheid had plaats onder opzicht van den Hertog van Buckingham, Chairman of the Pneumatic Despatch Company, hetwelk ik voor u niet beter weet te vertalen dan door Commissaris van het Onderaardsche Schietblaasbalg-Veer, en in tegenwoordigheid van een aantal mannen van wetenschap. Laatstgenoemden waren metterdaad de eerste passagiers, en het moet een aandoenlijk schouwspel geweest zijn, toen de een voor, de ander na - niet op de weegschaal die, bij uwe eerste vinding onontbeerlijk, bij deze navinding gemist schijnt te kunnen worden, maar - in de laden stapte, die allen voor eenige oogenblikken aan het daglicht onttrekken zouden. De houding, welke de geleerde heeren hierbij hadden aan te nemen, was om de waarheid te zeggen, noch opwekkelijk, noch gemakkelijk. Zij waren genoodzaakt zich plat op den rug neder te leggen, niet zonder de behoefte aan een hoofdkussen te gevoelen, hetwelk hier ontbrak, maar door u zeker niet vergeten zou zijn geworden, en lagen daar, twee aan twee, niet ongelijk aan dooden in hunne kisten. (...) Bij mijn eerstvolgend bezoek aan Engeland, hoop ik mij met eigen oogen te gaan overtuigen hoe ver men gevorderd is. Maar hoe zeer zoude ik wenschen u daarbij aan mijne zijde te hebben, waardige man! (...) Denk er eens over, Rietheuveltje! Gij zijt wel hoog bejaard, maar zoo ik verneem nog krachtig genoeg. Voor zeeziekte behoeft gij, bevaren Schipper! wel niet bang te wezen, en de zaak heeft voor u een belangrijkheid, als voor niemand anders. Maar als gij het doet, gij kunt er stellig op rekenen dat er alle werk van gemaakt zal worden om u aan den Hertog van Buckingham en, door dezen, aan de Koningin te doen voorstellen, en als gij besluiten kondt u te laten angliseeren, ik zie niet waarom er niet zoo wel een Sir Derrick Reedhill zou kunnen gemaakt worden, als er een Sir Joseph Paxton gemaakt is. (...) Een genie als het uwe vindt iets uit, voor de menschheid van het hoogste gewicht. Maar die menschheid is op dat oogenblik de uitvinding nog niet waardig; zij is voor de weldaad, welke deze in staat is aan te brengen, nog niet rijp. Zij beschouwt die uitvinding als een aardig denkbeeld, een zonderbaren inval, een grap, indien maar niet, zooals met den eersten uitvinder van het stoomgebruik het geval geweest is, als een gewrocht van onzinnige hersenen! Eeuwen of, in ons geval (wij leven in onzede eeuw zoo snel) tientallen van jaren moeten verloopen, eer een tweede genie opstaat, gelukkiger dan het eerste, om de uitvinding te herhalen of weder aan den dag te brengen, en nu alles gereed te vinden om haar op te nemen en haar een heilrijk succes te doen te beurt vallen. (...)
Dec. 1865 Hildebrand
p.s. Vóór het sluiten dezes verneem ik nog, dat ook reeds de Pruisische hoofdstad Berlijn van een Schietblaasbalg voorzien is. | |
Gebruikte literatuurNicolaas Beets, Camera Obscura (ed. Willem van den Berg, Henk Eijssens, Joost Kloek en Peter van Zonneveld). Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 1998, p. 386 - 390 |
|