4 Lia van Gemert,
Brief aan een bezorgde moeder
Marita!
Elke moeder weet het: bezorgdheid is haar lot. Jij draagt dat lot al jarenlang ferm: als moeder van de neerlandistiek en de humaniora waak je voortdurend over je kinderen. Je troost, complimenteert en vermaant. Je insteek is altijd de kritische analyse en die spruit weer voort uit diepe liefde, een vaste verbintenis van rede en emotie. In termen van gender combineer je zo de eigenschappen van de twee seksen die in historische tijden meestal toegeschreven werden aan vrouwen óf mannen, maar niet aan allebei tegelijk. Jij verenigt in één persoon ‘vrouwelijke’ intuïtieve scherpzinnigheid en ‘mannelijke’ analytische kracht. Hoewel, was die combinatie voor onze voorouders zo onvoorstelbaar? Kenden ze echt geen rolmodellen die karaktertrekken verenigden ongeacht de ingeslepen associatie met mannelijkheid of vrouwelijkheid?
Ik neem de proef op de som met een personage uit een gedicht dat Lucretia van Merken in 1762 publiceerde: Louise de Coligny. Van Merken legde de weduwe van Willem van Oranje vlak voor haar dood in 1620 een afscheidsbrief aan haar zoon Frederik Hendrik in de mond. Vooraf alleen de hoogstnodige feiten, want de lezer moet zo direct vooral zelf een oordeel vellen.
Louise de Coligny (1555-1620) kreeg al jong te maken met oorlogsgruwelen. Deze Franse adellijke hugenote verloor in 1572 op 17-jarige leeftijd in de beruchte Bartholomeusnacht haar vader Gaspard én haar echtgenoot, Charles de Téligny. Of dit voor haar ogen gebeurde en hoe ze dan zelf ontkwam, weten we niet. Als ‘martelares’ voor de protestantse zaak was ze voor Oranje een ideale partij. Hij had weliswaar uit drie huwelijken al veertien kinderen en verder nog een onechte nakomeling, maar slechts twee van de officiële kinderen deden ertoe, omdat het jongens waren, en één van die twee, Philips Willem, werd in Spanje gegijzeld. Bleef over Maurits, een wankele basis voor behoud van het geslacht Oranje. Dit dynastieke belang was verstrengeld met het financiële en politieke: de keuze voor De Coligny kon broodnodige Franse steun opleveren in het harde conflict met de Spaanse koning. Zie daar de klassieke rol van de pion.
Ze trouwden in april 1583 en in januari 1584 werd Frederik Hendrik geboren, die missie was volbracht. Het vervolg is bekend: zes maanden later werd de Vader des Vaderlands vermoord. Deze keer stond Louise er bovenop, wat in Oranje-toneelstukken tot taferelen van vrouwelijke hysterie leidde. In werkelijkheid ontpopte de pion zich als een energieke en vastberaden bewaakster van Oranjes erfenis. Samen met Johan van Oldenbarnevelt behartigde ze de belangen van Willems kinderen en bewerkstelligde ze de bouw van het graf in de Nieuwe Kerk in Delft, waarin ze later zelf werd bijgezet. Intussen stevende de jonge Republiek binnenslands af op het grote conflict in gereformeerde kring, tussen remonstranten en contra-remonstranten, dat in 1619 resulteerde in de staatsgreep van Maurits en de executie van Van Oldenbarnevelt. De Coligny had de remonstrantse zijde gekozen, Maurits de contra-remonstrantse. In de nacht voor de dood van Van Oldenbarnevelt probeerde de stiefmoeder tevergeefs te bemiddelen; de stiefzoon liet haar voor de deur staan. Ze vluchtte naar Frankrijk. Anderhalf jaar later volgt dan Van Merkens fictieve brief.
Louize de Coligny
Aan Haaren Zoon
Fredrik Henrik,
Prins van Oranje.
Ontfang, myn jongst vaarwel, met dit beschreeven blad,
Louizes afscheidgroet, myn Zoon! myn welbehaagen!
Daar haar vermoeide ziel, van 't zwerven afgemat,
Van verre in 't eind' den dag der hemelrust ziet daagen.
Een sleepend koortsje mat myn levenskrachten af,
En laat den wyzen Arts geen hoop meer ovrig blyven:
Dit noopt me, ô Fredrik! by myn nadring tot het graf,
U nog voor 't allerlaatst met eigen hand te schryven.
Een heimlyk voorgevoel voorzegt my, dag op dag,
Dat veldheer Maurits my niet lang zal overleeven;
En dat der Staaten keur de staf van 't hoog gezag,
In 't strydend Nederland, aan u zal overgeeven.
Zo gy regeert, myn Zoon! gelyk myn hart voorspelt,
Verwacht ik dat ge uzelv' die keur zult waardig toonen;
Dat ge u gedraagen zult gelyk een vorst en held,
In wiens grootmoedig hart de schoonste Deugden woonen.
Ontzie uw leven niet voor 's Lands behoudenis;
Bestry het wreed geweld van 't zielendwingend Spanje;
Toon elk hoe de edele aart u aangeboren is
Van Colignys Geslacht en 't Stamhuis van Oranje.
Vooräl, myn Fredrik! geef dees jongste beê gehoor;
Draag u zachtmoedig in het stuk der Kerkgeschillen:
Geen driftige yver rukke uw Godvrucht ooit van 't spoor:
Uw voorbeeld kan den storm doen wrakken of doen stillen.
't Betaamt u, waarde Zoon! dat gy de Vroomheid mint.
De toets van elks geloof zy Gode alleen bevolen.
't Zy Luthersch, Roomsch, Calvynsch, Armynsch of Doopsgezind:
Geen onderscheiden naam doe ooit uw liefde doolen.
Wanneer 't Gezag des Lands zich niet onzydig draagt,
Volgt fluks het wuft gemeen al te onbedacht dat voorbeeld:
Dan word de zuivre Deugd van misdaad aangeklaagd,
En de Onschuld menigmaal, zelfs onverhoord, veröordeeld.
Ik rep van Maurits niet, die u een blyk vertoont
Hoe veel een Vorst vermag in Staat- en Kerkkrakeelen;
De Zoon van myn' Gemaal word liefst door my verschoond:
Maar gy, myn Fredrik! poog 't geen hy verbrak te heelen.
Doe eens een wyze keur, en laat, het gaa zo 't will',
Door vleijen noch geweld uw vry geweeten dwingen;
Maar poog ook andren nooit, in eenig kerkgeschil,
Een leerstuk, dat hun hart niet toestemt, op te dringen.
Verwerp deez' jongsten raad van uwe Moeder niet:
'k Heb meer dan eens bezocht hoe bitter 't viel te stryden
Met hen die waanen dat de Godheid dienst geschied,
Als ze, om verschil van leer, de Onnoozelheid doen lyden.
Wat heb ik uitgestaan door twisten om 't geloof!
Gewikkeld in 't verderf der vroome Hugenooten,
Zag ik myn naaste Bloed Geweetensdwang ten roof,
Daar 't, voor myn schreijend oog, als water wierd vergooten.
Gedenk aan Vrankryks ramp, toen snoode Katharyn,
De booste haarer kunne, uit Medicis geboren,
Verzeld door Zielendwang vermomd in Godvruchts schyn,
't Hervormd geloof zo wreed wilde in zyn opkomst smooren.
Hoe heeft die Trotsche niet in haare drift gewoed,
Eer zy zich blind zag aan de vlam der martelvuuren;
Eer zy zich zat dronk aan der Hugenooten bloed!
Dat bloed, welks wraakgeschrei al de eeuwen zal verduuren.
Haar woede, door Loraine en Guize scherp gewet,
Deed haar, in bergspelonk en onbebouwde hoeken,
Naar schuldlooze offers, door geen' afgodsdienst besmet,
Naar helden, God' gewyd, naar martelaaren, zoeken.
Haar helsche stoet, gespitst op plondering en moord,
Waarde, op haar' lozen wenk, door dorpen en door steden:
Geen Godsdienstöefening, hoe stil, bleef ongestoord;
Geen Hugenoot wierd ooit, waar zy verscheen, geleeden.
Dees felverdrukte schaar, door 't priesterdom belaagd,
Door 't hoog gezag verdrukt, een prooi der plonderaaren,
Door beulen omgebragt, in ballingschap verjaagd,
Beroofd van gade en kroost en haardsteên en altaaren,
Bewoog myns Vaders hart in 't eind' door haar geween:
Dees doet een heldenrei tot haar behoud ontwaaken.
Grootmoedige Condé raakt met hem op de been,
En stuit het heilloos rot in 't plondren en in 't blaaken:
Wie maalt u de yslykheên van dezen burgerstryd,
Waarïn de broeder zelfs zyn' broeder vyand reekent,
In 's ryks geschichtboek, aan de onsterflykheid gewyd,
Het nageschlacht ten schrik, met bloedige inkt geteekend!
Na stryden zonder einde, en 't schriklykst oorlogswee,
Stuit Katharyn hun magt door plegtige verbonden.
Helaas! Wat heil verschafte een afgeperste vreê,
Die tegen dank gemaakt en trouwloos wierd geschonden.
Zy schonk aan held Navarre een Bruid uit haaren stam:
Zyn huwlyk met haar Telg zou 't vuur dier twisten dooven,
En niets doen blaaken dan een zuivre liefdevlam.
Och! moesten zy 't gevlei dier Hofsireen gelooven!
De blyde Hugenoot, verrukt door deze maar',
Trok, zonder erg, ten hove, om in de vreugd te deelen,
Onkundig hoe Kathryn, by 't heilig echtältaar,
De snoodste moordrol, die Europe ooit zag, zou speelen.
Gy weet de gruwlen van sint Bartels bangen nacht,
Dien doodelyken nacht, die bron van bloed en traanen,
Waarïn de bloem des ryks al slaapend wierd geslagt;
Waarïn de Vorst zich baadde in 't bloed der onderdaanen.
Myn vroome Vader... och! by mynen Echtgenoot,
Myn lieve Teligny, in 't prilste zyner dagen,
Met wond by wond doorboord, mishandeld na hunn' dood,...
Helaas! myn ziel kan dit herdenken nooit verdraagen.
Verschoon myn traanen, die, nog stroomende om dien rouw,
Dit half beschreeven blad bevochtigen en smetten:
Ik vond me, in éénen nacht, en wees en weduwvrouw,
Beroofd van have en erf, en balling naar 's Ryks wetten,
En duizenden met my; wat aaklig schouwtooneel!
Ik hoor dat jammren nog, 'k zie nog den nood der helden!
Och! 'k zeide u niet genoeg, maar voor myn kracht te veel!
Een sterker hart mooge u al 't ovrige onheil melden,
En hoe de Seine rees uit zyn' ontstelden boord,
Gezwollen door het bloed van tachtigduizend lyken,
All' omgekomen in dien schrikkelyken moord,
Die sints nog woeden bleef in de omgelegen wyken.
Dus sleet ik myne jeugd in klagten en verdriet,
Totdat me uw Vader minde en ik zyn zyde huwde.
Myn waarde Willem! och! de Zieldwang spaarde u niet,
Die haar geweld weêrstond en van haar wreedheid gruwde.
Myn Zoon! myn Fredrik! wat beleefde ik niet al smart!
Geweetensdwang was steeds de bronwel van myn plaagen;
Hy velde Teligny, en trof Oranje in 't hart,
En deed, tot tweewerf toe, my een' Gemaal beklaagen:
Dees viel door Vrankryks woede, en die door Spanjes wraak.
Och! spaar 't herdenken my van die gebeurtenisse:
Gy weet ze, die nog stryd en pleit voor Neêrlands zaak,
En yvert voor het recht van handvest en gewisse.
ô Redder van 't Geloof! myn Willem, die, zo trouw,
De martelvuuren doofde en voor de zielen waakte,
Den vasten grondslag leide in 't vreedzaam kerkgebouw!
Is 't mooglyk dat uw Zoon door andren yver blaakte!
ô Gy, myn Fredrik! slaa een ander voetspoor in:
Gedenk aan Coligny, en volg uw Vaders voorbeeld:
Sticht, sticht geen vlammen dan van reine broedermin;
Veroordeel nimmer 't geen de Hemel niet veroordeelt.
Het staa, tot heil des lands, op uw gewenscht bewind,
Elk' Nederlander vry naar zyn geloof te leeven,
Opdat elk vroom gemoed in u een toevlucht vind',
En God en Fredrik dank' voor 't heil aan 't Land gegeeven.
Maak u elks liefde waard, zo treffe u niemands haat.
Geen Nederlander zuchte als gy zyn' ramp kunt weeren.
Leef lang, myn waarde Zoon, tot heil van Volk en Staat,
En doe uw Vaderland op Spanje triomfeeren.
Zo mooge ik in 't gewest daar de eendragt eeuwig woont,
Waarnaar myn ziel verlangt, u eenmaal blyde ontmoeten,
En aan uw Vaders zyde, omhoog met heil gekroond,
Een telg, myn hart zo waard, met englenzangen groeten.
Vaarwel! ik zweeve u vóór, gerust dat uwe deugd
Uw Moeders jongste beê niet smaadlyk zal verstooten,
En wacht u in het ryk der ongestoorde vreugd,
By Coligny, Oranje, en al Gods Gunstgenooten.
Ruim vijftig jaar na De Coligny's dood dichtte Geeraerdt Brandt in zijn overzichtswerk Historie der Reformatie:
Sy was haer afkomst waerdt, en hadt sy 't konnen keeren
Geen twist, geen scheuring sou den staet, noch kerke deeren.
Denkt een hedendaagse lezer ook meteen aan irenisme? Nee, denk ik: de eerste indruk is die van een smeekbede vol doorwrochte bombast en de tweede die van een etalage met historische kennis. Maar daarna komt de vredelievendheid, samen met de nadruk op godsdienstvrijheid. Die moeten in Nederland gewaarborgd worden, instrueert de moeder haar zoon. Geen verbitterde smeekbede dus, de focus die Van Merkens tijdgenoot Johannes Nomsz in 1785 koos in zijn ‘Louiza de Coligny, aan Maurits’, opgenomen in de eveneens fictieve Vaderlandsche brieven. Bij Nomsz gebruikt Maurits De Coligny om Van Oldenbarnevelts steun te verwerven voor zijn voorgenomen staatsgreep. Dat pijnlijke pionschap werd door Van Oldenbarnevelt genadeloos ontmaskerd: uw zoon gebruikt zelfs u voor zijn tirannieke plannen en miskent zijn vader en de Nederlandse vrijheidsdrang. Toch vergeeft ze Maurits dit gedrag omdat het geen aangeboren karaktertrek is en berust op beoordelingsfouten.
De geadresseerde hoef ik het niet te vertellen maar voor wie over Marita's schouder meeleest: deze twee fictieve brieven horen thuis in een genre dat in de Nederlanden vanaf de vijftiende eeuw tot op de dag van vandaag bijdragen kent: de heroïdes, helden- en heldinnenbrieven. Olga van Marion en anderen hebben er momenteel zo'n 700 verzameld (http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Latijn/NH01.html). Wie er alles over wil weten, kan terecht in de dissertatie van Van Marion uit 2005. Het genre behelst de terugblik van een held(in) op zijn/haar leven. Ook Van Marion kenschetst De Coligny's ‘brief’ als een liefdevolle ouderlijke smeekbede om religieuze verdraagzaamheid.
Het is verleidelijk nu te concluderen dat Louise de Coligny inderdaad een vroeg voorbeeld van combinatie van vrouwelijk en mannelijk gedrag is: zorgzaam en moedig, gevoelig en analytisch. Maar dat is niet alles, denk ik. De twee Coligny-teksten zeggen meer, op twee niveaus. Op het eerste - de reconstructie van de geschiedenis - gaat de verheffing tot held gepaard met het wegmasseren van ongewenstheden en dat zorgt voor spanning in de teksten. Het is zichtbaar aan de positie van Maurits. Een held heeft een tegenstander nodig en in dit geval is hij dat: hij greep de macht ten koste van rechtvaardigheid. Van Merken past op Maurits in vs. 33 de retorische truc van het zogenaamd niet noemen toe:
Ik [De Coligny] rep van Maurits niet, die u een blyk vertoont
Hoe veel een Vorst vermag in Staat- en Kerkkrakeelen;
De Zoon van myn' Gemaal word liefst door my verschoond:
Maar gy, myn Fredrik! poog 't geen hy verbrak te heelen.
Daar wordt het probleem zichtbaar: wie aan Maurits komt, komt aan zijn vader en die mag niet bezoedeld worden. Van Merken besteedt dan ook weinig aandacht aan Maurits en al helemaal niet aan Van Oldenbarnevelt, maar herlees nu de eerste tweeëndertig regels van het gedicht en zie hoe de verzwegen machtsgreep alles stuurt! Alle deviezen voor Frederik Hendrik, zijn opvolger, zijn een afkeurend commentaar op het bewind van zijn halfbroer. Aan het slot keert Maurits terug: ‘Is 't mooglyk dat uw Zoon door andren yver blaakte!’, dan door zijn vaders streven naar godsdienstvrijheid, vraagt De Coligny zich af, om meteen weer het accent op Frederik Hendrik te leggen: ‘ô Gy, myn Fredrik! slaa een ander voetspoor in’. In Nomsz' ‘brief’ van De Coligny aan Maurits speelt dezelfde moeilijkheid. Hoe de zoon te beschuldigen van machtswellust zonder de vader te verloochenen? Door te verklaren dat dit gedrag niet aangeboren maar aangeleerd is.
Op het tweede niveau - de verhouding tussen tekst en maatschappelijke posities - vertellen de brieven dat De Coligny geen heldin is. Ze is passief slachtoffer en schuift de rol van de actieve held(en) door naar resp. Frederik Hendrik, haar vader en eerste echtgenoot (Van Merken) en naar Van Oldenbarnevelt (Nomsz) en achter hen staat in beide gedichten de echte held: Willem van Oranje. Louise de Coligny is slechts zijn verlengstuk en ze legt zich daarbij neer.
Moeder Marita, deze schaduw van de Vader des Vaderlands is niets nieuws onder de zon. Maar verandering is er wel: jij hebt vaak scherpzinnig op dergelijke ongelijkheden gewezen, in verleden en heden, en je legde je er niet bij neer. Je kinderen moeten nu op eigen benen staan. Ze weten wat hun opdracht is!
Met hartelijke groet,
Lia
| |