Woord vooraf
De betekenis van Marita Mathijsen voor het onderzoek naar negentiende-eeuwse literatuur kan moeilijk overschat worden. Zij rekende af met
het cliché van de Jan Salie-geest en gaf de negentiende-eeuwse schrijvers hun fascinerende eigenheid terug. Ze promoveerde op De brieven van De Schoolmeester (1987) en schreef het standaardwerk Naar de letter. Handboek
editie-wetenschap (1995). Voor De geest van de dichter (1990) – gefingeerde gesprekken met
negentiende-eeuwse schrijvers – kreeg ze de Multatuli-prijs. In 1998 ontving ze de Prins Bernhard Fonds Prijs voor de
Geesteswetenschappen, vanwege haar verdiensten voor de Nederlandse letterkunde. In De gemaskerde eeuw (2002) probeerde
zij zoals steeds de negentiende eeuw ‘zachthandig van haar masker te ontdoen.’
Kenmerkend voor de ‘school Mathijsen’ is dat het persoonlijke terug kwam in de studie van de letteren. We mogen best weten dat Van Lennep
buitenechtelijke kinderen had, of naar welke vrienden Harry Mulisch verwijst in De ontdekking van de hemel. Sterker nog: het is allemaal van belang, omdat leven en letteren in de optiek van Marita Mathijsen nooit gescheiden kunnen zijn.
Daarom zijn er hier, ter gelegenheid van haar afscheid van de Universiteit van Amsterdam op 30 oktober 2009, brieven uit de letterkunde
verzameld. In de schrijversbrief komt immers alles samen wat Mathijsen steeds in hun samenhang heeft gezien: letteren en liefde,
maatschappij en wereldbeeld. De hier verzamelde en becommentarieerde brieven, van Anna Bijns tot C.O Jellema, vormen een raakvlak tussen kunst en leven. Zo verzucht Belle van Zuylen dat ze zou willen dat het gezond verstand eens in de mode kwam, vertelt Lodewijk van Deyssel hoe hij ‘gezweept en versuisd’ is na een winderige wandeling en vraagt Gerard Reve om ‘een zeer slaafse Droomjongen’ op de kamer bij een gastschrijversschap. Brieven uit vijf eeuwen zijn hier verzameld, in de geest van professor Mathijsen.
Yra van Dijk