| |
| |
| |
3. Een lezing van De Ondergang van Nederland
Ruim anderhalf jaar na de voorpublicatie in NRC-Handelsblad, namelijk in het vroege najaar van 1990, verschijnt dan eindelijk Rasoel's De Ondergang van Nederland. Land der Naïeve Dwazen (verder afgekort als DOVN). Het pamflet bestaat uit 115 bladzijden en is met een grote letter gedrukt. De computer laat weten dat het geschrift uit ruim 26.000 woorden bestaat. De omslag bestaat, heel toepasselijk, uit de drie kleuren van de Nederlandse vlag, Rood-Wit-Blauw, zij het dat het blauw wat flets uitgevallen is.
Op de achterkaft wordt nog eens de aanleiding van het boekje vermeld:
Winter 1989. Het boek van Salman Rushdie zet overal ter wereld de gemoederen in vuur en vlam, als er opeens nog een personage min of meer uit de lucht komt vallen: de schrijver Mohamed Rasoel (pseudoniem), wiens artikel ‘Agressie van Islam vergt geen verklaring’ op de opiniepagina van NRC-Handelsblad van 6 maart 1989 in diverse geledingen van de pers nieuwsgierigheid wekt. Het Parool vraagt zich af of het Piet Grijs is, maar ondanks deze en menige andere gissing blijft de auteur een schimmige figuur, die zich slechts in vermomming vertoont aan wie hem te zien krijgt. De enige persoon die de ware identiteit van de auteur kent en ook uit zelfbehoud diens gedragslijn volgt door niet zo onverstandig te zijn om met naam en toenaam in de openbaarheid te treden, is een advocaat die alleen in bijzondere gevallen kan worden benaderd en die slechts gemachtigd is beperkte informatie omtrent Mohamed Rasoel te verstrekken. Dit om te kunnen leven in de geruststellende gedachte dat in elk geval geen moslim-betoger na de verschijning van dit boek zal schreeuwen ‘Kill Rasoel!’ (‘dood aan de profeet’).
| |
| |
En zo is de maskerade begonnen. Niet de inhoud van het boek is belangrijk, zoals normaal voor een flaptekst zou zijn, maar het mysterie van de identiteit van de schrijver, en dat is kennelijk ook het werkelijke doel van het pamflet: een navrant spel van mystificaties. Overigens bleek er, zoals we al vermeldden, nauwelijks enige nieuwsgierigheid ‘in diverse geledingen van de pers’ naar aanleiding van het debuut van Rasoel in NRC-Handelsblad. Integendeel, er werd nauwelijks op Rasoel's stuk gereageerd. Het interessante van de verwijzing naar het mogelijke auteurschap van Piet Grijs is verder dat er kennelijk van wordt uitgegaan dat de voorpublicatie geschreven is door een bekwaam stilist, en niet door een immigrant die het Nederlands nauwelijks machtig is. Er wordt dus van meet af aan nauwelijks gepoogd voor te wenden dat het boek door een vreemdeling is geschreven, maar al direct gesuggereerd dat er een columnist bij de zaak is betrokken. Zo wordt ook het publiek (en de pers) al direct geconfronteerd met een uitdaging om achter de pseudoniemen en andere maskers de ware auteur(s) te achterhalen.
Uitgever van De Ondergang van Nederland is Gerard Timmer, die zich eerder verdienstelijk had gemaakt als uitgever van de ‘Zwarte Weduwe’, Mevrouw Rost van Tonningen, bekend publiciste van neonazistische lectuur. Rasoel's boek is dus met opzet gepubliceerd bij een uitgever waarvan de reputatie al bij voorbaat de (al dan niet vermeend) racistische opzet van het boek moest onderstrepen.
Opmerkelijk en bevreemdend is verder dat er op de copyright- bladzijde van het boek sprake is van een vertaler, nl. Serke Pronkheer. Al gauw bleek dat achter dit pseudoniem de bekende vertaler René Kurpershoek schuil ging, ook bekend als vertaler voor NRC-Handelsblad, een krant die dus voor de tweede maal met de Rasoel-affaire geassocieerd wordt.
Omdat de tekst uit het begin van DOVN en die van de voorpublicatie vrijwel identiek zijn, rijst het vermoeden dat er geen sprake is van een vertaling, maar van een tekst die, net als het stuk in NRC-Handelsblad, oorspronkelijk in duidelijk ‘autochtoon’ en opmerkelijk literair Nederlands was geschreven. Was de vertaler soms ook deel van de ingewikkelde maskerade die de ware auteur(s) van het boekje geheim diende te houden? Let wel, het
| |
| |
gaat hier niet om zo maar een vertaler, maar om een literaire vertaler, hetgeen al gauw een band met één of meer literaire auteurs als ware schrijvers van dit boekje suggereert. We komen op die rol van Kurpershoek later nog uitvoerig terug.
| |
De inhoud van De Ondergang van Nederland
Voordat we inhoud en stijl van De Ondergang van Nederland wat nader bekijken, heeft het zin in het kort de hoofdlijnen van het verhaal en het betoog van dit pamflet samen te vatten. Waar gaat het eigenlijk over? Waarom werd het boek al direct bij verschijnen vrij algemeen als ‘racistisch’ gekenmerkt, en werd er door de Anne Frank Stichting een klacht tegen de auteur bij de Officier van Justitie te Amsterdam ingediend? Omdat in Nederland niet gauw een geschrift racistisch wordt genoemd, moest het hier wel om een zeer openlijke vorm van tekstueel racisme gaan.
Na het Voorwoord en de Inleiding waarin de schrijver zichzelf en zijn boek presenteert, begint het boek met de autobiografische schets waarvan het begin al in de NRC was verschenen, Mijn vroegste Jaren. Hierin vertelt de auteur over zijn jeugd ‘in een gemiddeld islamitisch land’ en hoe hij vervolgens na enige omzwervingen in Nederland terecht kwam.
In het hoofdstuk daarna, Kennismaking met de naïeve dwazen, volgt een dubbelzinnige en enigszins ironische beschrijving van de Nederlanders die, wellicht na de Scandinaviërs, volgens Rasoel ‘het aardigste, meest gewetensvolle, maatschappelijk hoogst ontwikkelde, eerlijkste, objectiefste en openhartigste volk ter wereld’ zijn (p. 21). De keerzijde van al deze goede eigenschappen is echter de naïviteit: ze laten zich blijkens de volgende hoofdstukken door moslims en andere ‘buitenlanders’ in de luren leggen. De hoofdrolspelers van het boek zijn dan ook niet zozeer de ‘buitenlanders’ of de ‘minderheden’, maar de Nederlanders die, ondanks hun genoemde goede eigenschappen net zo ‘opvliegend, diefachtig, agressief en corrupt zijn als welk ander volk ook’ (p. 22). Hierbij komt een bijna willekeurig gekozen verzameling subthema's aan de orde, zoals het ‘zelf-pessimisme’ van de Nederlanders; het Pieter Baan Centrum en de psychologen die
| |
| |
voor alles een verklaring willen geven; een Turk die zes Nederlanders in een café doodschoot; homoseksuelen; het Midden-Oosten; de Hezbollahbeweging; discriminatie; en de dorheid van de Nederlanders. Maar tegelijk zijn de Nederlanders in eigen ogen de morele kampioenen van de wereld: Ze bekommeren zich om het milieu, vluchtelingen en de verdrukten der aarde.
Dan echter verplaatst de aandacht zich naar de moslims, ook al gaat het volgende hoofdstuk, De moslims in het vizier, toch ook weer grotendeels over de manier waarop de Nederlanders omgaan met de moslims: Nederlanders worden door de moslims gefascineerd en verblind, en hebben niet door hoezeer zij door de moslims voor de gek worden gehouden. Ook al is dit het algemene thema van dit hoofdstuk, het grootste deel gaat over een groot aantal kleinere onderwerpen die bijna zonder samenhang na elkaar aan de orde komen: vele soorten culturele verschillen; de Koran; sektes zoals Bhagwan, Hare Krishna en de Scientologykerk; het gedrag van moslimvrouwen; Khomeiny, en vooral de islam en het fundamentalisme. Naar aanleiding van het als agressief bestempelde moslim fundamentalisme, volgt dan ook een beschouwing over agressie en de ontwikkeling van aap tot mens. Tenslotte komt ook de aanleiding van het boek, namelijk de Rushdie-affaire aan de orde: De fatwa van Khomeiny, de veel te slappe reacties in het Westen, en alweer de agressie van de moslims.
Zoals elders in het pamflet vinden we ook in dit hoofdstuk een bonte verzameling onderwerpen, personen en instellingen: De Stopera, Hirsch Ballin, de schok van koffieapparaten, seksboekjes in China, het Benefietconcert van George Harrison voor Bangladesh, Tsjernobyl, en Lockerby.
Deze mengeling van onderwerpen zet zich voort in het volgende hoofdstuk, Een prima relatie, waar het hoofdthema alweer de naïviteit van de Nederlanders is. Ondanks de klachten van de buitenlanders is er volgens de auteur geen sprake van discriminatie, terwijl de buitenlanders zich absoluut niet aanpassen. Moslims kunnen zich niet veranderen, en de multiculturele samenleving is dan ook een fictie.
| |
| |
Ter adstructie van deze stellingen laat Rasoel een groot aantal personen de revue passeren. Zo ontmoeten we (onder veel anderen) André van Duin, Tarzan, Mevrouw Bhutto, Gadaffi, en nogmaals Khomeiny en Rushdie. De locaties van de besproken gebeurtenissen zijn al even divers: Canada, Australië, de Filippijnen, India, Kaboel enz. Kortom, zoals ook elders uit het pamflet blijkt, de schrijver van DOVN moet een trouw krantenlezer of televisiekijker zijn.
Het hoofdthema van de agressie en het bedrog van de anderen (moslims en andere immigranten) en de naïviteit van de Nederlanders wordt voortgezet in het hoofdstuk Hier rust Nederland. Nu komen ook de vluchtelingen aan de orde, die volgens de auteur ondanks hun wangedrag in Nederland met open armen worden ontvangen. Volgt een verhandeling over een aantal dictators, zoals Nero, Idi Amin, Gaddafi, Ceausescu, Saddam Hoessein, Dzjenghis Khan en anderen. Ook de cultuur wordt door Rasoel uitvoerig aan de orde gesteld, en de auteur betoogt daarbij weer dat multiculturalisme ‘de grote contradictie is van deze tijd’.
Het hoofdstuk De hedendaagse toekomst levert een directe opsomming van de gebruikelijke vooroordelen en stereotypen over ‘buitenlanders’ en schetst het toekomstbeeld van een Nederlandse natie waarin de moslims het voor het zeggen krijgen.
Dit beeld wordt verder uitgespeld in het laatste hoofdstuk, Het verloop van de ondergang, waarin de apocalypse totaal is: Nederland wordt een islamitisch land, waarin Nederlanders zich aan de Ramadan moeten houden, waarna er in 2050 geen Nederlandse staat over is, de Europese eenwording wordt teruggedraaid, en de algemene jihad is begonnen.
Ondanks een aantal terugkerende hoofdthema's is De Ondergang van Nederland nauwelijks samen te vatten. De hoofdstukken bestaan eerder uit een groot aantal losse motieven, beelden, scènes, indrukken en argumenten die min of meer direct een ondersteuning zijn voor het hoofdthema van het buitenlandse gevaar en de Nederlandse naïviteit. We komen later meermaals terug op een aantal van deze motieven, met name diegene die we ook in het werk van Komrij aantreffen.
| |
| |
| |
Overeenkomsten Rasoel-Komrij
Meer dan in een gedetailleerde opsomming van de inhoud van De Ondergang van Nederland, zijn wij natuurlijk geïnteresseerd in de treffende overeenkomsten tussen dit boekje en het werk van Komrij. Een dergelijke vergelijking is niet eenvoudig. Zoals ook blijkt in de literatuurwetenschap, is het vaststellen van auteurschap van anoniem of pseudoniem werk niet altijd een probleemloze procedure. Niettemin herkennen deskundigen en andere goede lezers in veel gevallen wel degelijk de thematiek of de stijl van een kunstenaar. Bovendien zijn er allerlei technieken om het auteurschap van een kunstwerk te helpen vaststellen.
Bij literatuur en andere teksten zijn er in principe een groot aantal aanknopingspunten die het auteurschap van een tekst kunnen bepalen. Sommige van die teksteigenschappen, zoals details van de zinsbouw, zijn nauwelijks bewust en continu door de auteur te sturen, en leveren daarom een betrouwbaar criterium voor de vaststelling van het auteurschap, zeker wanneer een auteur probeert zijn of haar identiteit de verhullen.
| |
Het probleem van het vergelijken
In de vergelijking tussen De Ondergang van Nederland en het werk van Komrij heb ik gekeken naar zowel inhoud als vorm, d.w.z. naar thema's, motieven en stijl. Men dient hierbij te bedenken dat overeenkomsten niet los van elkaar staan. Wanneer we bijvoorbeeld vaststellen dat het motief van de aap zowel bij Rasoel als bij Komrij meerdere keren voorkomt, dan is dat op zich natuurlijk geen voldoende aanleiding te veronderstellen dat Komrij De Ondergang van Nederland heeft geschreven. Er zijn nu eenmaal meerdere auteurs die graag over apen praten. Maar zo'n motief staat niet op zich zelf, en we dienen daarom vast te stellen hoe (on)waarschijnlijk het is dat een hele reeks thema's en motieven, verwoord in dezelfde stijl, bij twee verschillende auteurs voorkomen. Dus, hoeveel moderne auteurs kent Nederland die zowel schrijven over (bijvoorbeeld) apen, en afgeven op moslims en anti-racisten en bovendien over Bhagwan, spiegels en
| |
| |
dubbelgangers schrijven. Het gaat dus om de (on)waarschijnlijkheid van een combinatie van (niet alledaagse) thema's en motieven. Hoe groter die combinatie is, des te kleiner is - volgens elementaire principes van de kansberekening - de kans dat twee of meer auteurs dezelfde combinatie hebben.
Dit geldt niet alleen voor motieven en thema's, maar ook voor de woordkeus van de auteur. Men kan zoiets deels vaststellen door in de computerbestanden van het Nederlands Instituut van de Lexicologie in Leiden te kijken naar het voorkomen van bepaalde woorden bij verschillende schrijvers. Wanneer men bij Rasoel bijvoorbeeld het nogal ongebruikelijke woord ‘zwerfhonden’ vindt, en vervolgens in de Leidse computer op zoek gaat naar andere hedendaagse auteurs die dit woord gebruiken, dan vinden we maar enkele schrijvers, waaronder Komrij. Als de gehele moderne Nederlandse literatuur, inclusief al het literaire werk en de columns van Komrij, in die Leidse computer zou zitten, zou het vaststellen van de identiteit van de schrijver(s) van De Ondergang van Nederland op grond van de gebruikte combinatie van thema's, motieven of sleutelwoorden relatief eenvoudig zijn. Maar omdat dit niet het geval is moeten we ons redden met een minder systematische vergelijking van DOVN en het werk van Komrij. Idealiter zouden we natuurlijk DOVN met het werk van alle hedendaagse schrijvers moeten vergelijken, maar dat is in de praktijk niet mogelijk, en ook niet nodig omdat (mij) geen andere literaire auteurs dan Komrij bekend zijn die over dezelfde kernthematiek als die van DOVN schrijven: andere overeenkomsten tussen DOVN en het werk van andere schrijvers zijn dan irrelevant.
Omdat dit geen wetenschappelijke verhandeling is zal ik de lezer niet vermoeien met een verdere uiteenzetting van de taal- en tekstwetenschappelijke achtergronden van tekstvergelijking en het vaststellen van het auteurschap van teksten. Een groot deel van een dergelijke vergelijking is heel wel mogelijk op grond van onze alledaagse kennis van taal en tekst, plus enig gezond verstand en wat elementaire argumentatie. Wanneer we nu gaan kijken naar de thema's en motieven die we zowel bij Rasoel als bij Komrij vinden, dan dient men vooral in het oog te houden dat weliswaar de overeenkomst van een paar motieven nog niet veel zegt, maar
| |
| |
dat het tegelijkertijd voorkomen van een groot aantal niet-alledaagse motieven in het werk van meerdere auteurs zo onwaarschijnlijk is dat de conclusie zich opdringt dat er van een en dezelfde auteur sprake moet zijn. Wetenschappelijke en juridische bewijsvoering volgt een vergelijkbare logica. Men kan dit snel zelf toetsen door het intypen van een woord in de internet zoekmachine Google, bijvoorbeeld in het Engels, en dan steeds nog een woord, en men zal dan zien dat de frequentie van gevonden pagina's snel afneemt van miljoenen tot nul.
| |
Overeenkomstige thema's
Onder een ‘thema’ verstaan we (ruwweg) de globale inhoud van een (stuk) tekst. Als we een tekst of een deel daarvan, bijvoorbeeld een hoofdstuk, samenvatten dan geeft die samenvatting in de regel een opsomming van de thema's van de tekst. Zo zijn koppen van nieuwsberichten typische voorbeelden van thema's. Thema's zorgen dan ook voor de globale eenheid of samenhang van een tekst, en vatten tegelijk de belangrijkste informatie van een tekst samen. Wat we doorgaans het beste van een tekst onthouden zijn juist deze thema's, en niet de details van de individuele alinea's en zinnen of de precieze woordkeus.
Bij een vergelijking tussen teksten en auteurs zegt een overeenkomst tussen enkele thema's op zich weinig. Heel wat journalisten, auteurs van opinieartikelen en wetenschappers schrijven bijvoorbeeld over algemene onderwerpen als ‘allochtonen’ en de ‘multiculturele samenleving’. Iets specifieker zijn thema's als ‘We dienen geen vluchtelingen meer toe te laten’ of ‘Het merendeel der werkgevers discrimineert tegen buitenlandse werknemers’. Hierbij denkt men al gauw aan de opinies van bepaalde (groepen) auteurs.
Als we nu eens naar de algemene thematiek van DOVN kijken en die vergelijken met die van het werk van Komrij, dan vallen in de eerste plaats een aantal gemeenschappelijke algemene thema's op:
| |
| |
• | Moslims (en veel andere buitenlanders) zijn fanatiek en agressief. |
• | De multiculturele samenleving is een illusie. |
• | Men moet verschillende soorten discriminatie onderscheiden. |
• | Nederlanders zijn (onder andere) dom en naïef. |
• | Nederlanders bekommeren zich niet om hun cultuur. |
• | Homoseksuelen zijn de dupe. |
• | Afkeer van sektes. |
• | De afkeer van psychologische verklaringen |
• | Spiegels, verdubbeling en dubbelgangers |
Naast deze algemene thema's vinden we natuurlijk de meer specifieke thematiek van de Rushdie-affaire die zowel bij Rasoel als Komrij prominent aanwezig is: De fatwa van Khomeiny, de fanatieke reacties van moslims, en het laffe gedrag van de westerse regeringen.
| |
De agressieve islam
Terwijl deze thema's het stramien vormen van DOVN zijn er zoals gezegd ook meerdere teksten van Komrij waarin deze thema's aan de orde komen, zoals in zijn reeds geciteerde column in NRC-Handelsblad van 8 maart 1989, in een reeks andere columns (bv. van 22 februari en 22 maart, 1989), en vervolgens bijvoorbeeld zijn stukken ‘La ilaha illa allah’ (in Dit helse moeras) en ‘Pleidooi voor de rokende racist’ (in Lof der Simpelheid). De thematiek van het eerste stuk komt in detail overeen met die van DOVN.
Om de lezer het steeds weer terugbladeren naar al eerder gebruikte citaten te besparen, zullen bij het citeren van voorbeelden onder verschillende rubrieken (bv. onder thema's, motieven of stijl) dezelfde passages soms vaker worden geciteerd.
Hier is een citaat van Komrij waaruit de treffende overeenkomst met de centrale thematiek van DOVN duidelijk blijkt:
| |
| |
Al deze kranteberichten maken het duidelijk: de heilige oorlog is begonnen. De Turken zullen ditmaal niet voor Wenen blijven staan. De westerse wereld zal als een rijpe vrucht in de schoot van het mohammedanisme vallen. Als een beurse, sidderende vrucht. (...) Nu buigen regeringsleiders en industriëlen voor hem in het stof: ze weten dat het christendom binnenkort nergens meer te vinden zal zijn, om de eenvoudige reden dat het plaats heeft gemaakt voor de leer van de profeet. Ze kunnen niet serviel genoeg zijn, naar links en naar rechts, want de mohammedaanse golf is in volle aantocht. Europa islamiseert. De Khomeinys en Gaddaffis en al de Arabische prinsen zullen pas rusten als alle Europese vrouwen muzelvrouwen zijn en alle mannen muzelmannen. Ook de Nieuwe Muzelmens is in de maak. (...) Europa is rijp voor de islam. Ze hebben er, door de overmacht van de olie, elk verzet al bij voorbaat opgegeven. (...) Op een ochtend zullen we wakker worden en allemaal Ali heten. (Komrij, La ilaha illa allah, Dit helse moeras).
Dit kon een samenvatting zijn van de laatste hoofdstukken van DOVN. Over de overeenkomsten van motieven, personages en stijl van dit stuk en die van DOVN zullen we het straks nog hebben.
| |
Het échec van de multiculturele samenleving
Over de multiculturele samenleving schrijft Rasoel onder andere het volgende:
(...) Is er nu dan toch het onomstotelijk bewijs dat het streven om de twee culturen te integreren falikant is mislukt. (DOVN, 78).
Het geloof in een gemengde samenleving waarin verschillende culturen worden beschermd is de grote contradictie van deze tijd (DOVN, 90).
Komrij zegt het in zijn column van 8 maart 1989 in NRC-Handelsblad als volgt, ook naar aanleiding van de Rushdie-affaire, en ook op grond van de agressie van de moslims:
| |
| |
Als een ding duidelijk wordt (...) dan is dat wel het volkomen echec van het multi-raciaal, multi-cultureel beleid dat ons door de politiek altijd zo werd aangeprezen.
| |
De domheid en de naïviteit van de Nederlanders
De domheid en de naïviteit van de Nederlanders, onder andere ten opzichte van de ‘buitenlanders’ of de Derde wereld, komt uitvoerig in DOVN aan de orde. Komrij-kenners zullen dit thema zonder aarzelen herkennen als één van de vele anti-Nederlander thema's in Komrij's werk. Ziehier twee passages van Komrij over de goedgelovigheid van de Nederlanders die zo uit DOVN kon zijn gelicht:
De goedgelovigheid van de Nederlandse samenleving kent, als ze in staat wordt gesteld centen aan oplichters, narren, geestesdrijvers, slimmeriken en profeten te verkwisten, geen grenzen. Voor niets is ze zo gevoelig als voor de suggestie van heilig vuur. Wie zijn hoofd koel houdt is een sukkel waarop naar hartelust mag worden beknibbeld. Zandzakken en heilige koeien, daar geloven we in (...) Het feit dat heilige koeien komen en gaan maakt geen enkele indruk op de Nederlander (...) (Komrij, Gelukkige schizo, 140).
Is het Nederlandse volk zo goedgelovig? Ja, zelfs wor intelligent aangeziene mensen hebben ongelooflijk weinig kijk op het machtsspel en op de bedrieglijkheid van de politici en wat die lui werkelijk bezielt. De gemiddelde Nederlander gelooft je niet als je hem de werkelijke cynismen van de politiek en de politici uitlegt. Ze hebben de neiging te zeggen: Je overdrijft, er zit toch altijd in alle mensen (...) (Komrij in gesprek met Rentes de Carvalho, Vrij Nederland, 29-6-85).
De specifieke, laatdunkende karakterisering van Nederlanders die DOVN kenmerkt is dus geenszins uniek, maar vinden we al uitvoerig in het werk van Komrij. De ondertitel van DOVN, ‘Land der naïeve dwazen’, en meerdere passages in het boek zelf, drukken het thema van de ‘naïviteit’ uit dat we eveneens bij Komrij tegenkomen:
| |
| |
De naïeve domoor die zijn geloof als iets meer dan franje beschouwt wordt hardhandig teruggefloten. (Komrij, Gelukkige schizo, 85).
(Anti-Amerikanisme). Zo gaan wij met vriend en vijand om dat wij de hand likken van wie ons wurgt en de hand afwijzen van wie ons leven schenkt. (...) het is kamikaze-denken, begrijpelijk misschien bij religieuze fanaten uit Syrië en Iran, die niets te verliezen hebben dan hun botte hersens, maar misdadig en masochistisch bij rijke Europese studenten, die naïeve bloedjes. (Komrij, Lof der Simpelheid, 158).
Interessant in het laatste citaat is dat het thema van de naïviteit van de Nederlanders bovendien in verband wordt gebracht met hun onderworpenheid en serviliteit ten opzichte van hun moordenaars, met religieus fanatisme en het Midden-Oosten en met ‘botte hersens’, een combinatie van thema's en motieven die we precies zo ook in DOVN vinden.
Zoals gezegd is de naïviteit van de Nederlanders een hoofdthema van Rasoel, zoals ook uit de ondertitel van DOVN blijkt. In het boek zelf snijdt Rasoel het thema als volgt aan:
Hoe kan een volk dat in zijn denken zo vergevorderd is tegelijk zo naïef zijn? Of andersom: hoe kan een volk dat even slim is als de drugsbaronnen van Colombia of de meesterbreinen van de mafia toch zo dom zijn om voorbij te gaan aan de vele levens die ze te gronde richten? Het antwoord is simpel: we ontwikkelen immers onze hersenen alleen op die terreinen waar we ze in trainen. Het verhaal van de Nederlanders is eenvoudig het verhaal van een volk dat zo lang in een keurig opgeruimde maatschappij heeft geleefd en zijn goedaardigheid zo ver heeft ontwikkeld dat het niet alleen vergeten is hoe rotzooi eruitziet, maar ook nooit de benodigde slimheid heeft ontwikkeld om zichzelf schoon te houden: de Nederlander ziet de rommel om zich heen niet en ziet dus ook geen reden om zich ertegen te beschermen. (DOVN, 21-22).
Naar aanleiding van de Rushdie-affaire, en als reactie op een beschuldiging van K.L. Poll dat Komrij door alle moslims over één kam te scheren een racistische column schreef, gaat
| |
| |
Komrij in een volgende column, net als Rasoel, nogmaals in op het falende integratiebeleid en de naïviteit van de Nederlanders:
Zouden we werkelijk niet kunnen ingaan op het verschil tussen de protestcultuur van de islamitische wereld en de onze, en waarom wij zo halfzacht en naïef zijn in het beoordelen van dit protest? (Komrij, column NRC-Handelsblad, 22-3-89).
Komrij heeft in zijn boeken en vooral in zijn columns de Nederlanders voor heel wat lelijks uitgemaakt. In DOVN lijkt Rasoel in eerste instantie, zoals we zojuist zagen, positief over Nederlanders te oordelen. Maar al gauw blijkt de rest van zijn pamflet een langdurige aanklacht tegen de Nederlanders. Domheid, naïviteit en hypocrisie zijn slechts enkele voorbeelden van de eigenschappen die zowel Rasoel als Komrij de Nederlanders toedichten.
| |
Homoseksualiteit
Dat Komrij regelmatig over homoseksualiteit en de discriminatie van homoseksuelen (‘homofielen’) schrijft wekt geen verbazing (zie o.a. zijn NRC column van 22-11-89, over het al dan niet uitkomen voor je homoseksualiteit). Maar dat een auteur van een racistisch pamflet het meerdere keren voor homoseksuelen opneemt is hoogst ongebruikelijk. Niettemin doet Rasoel dat. Als eerste schrikbeeld van de islamitische samenleving in het Nederland van de volgende eeuw noemt Rasoel dan ook het volgende:
Homoseksuelen zullen niet meer voor hun homoseksualiteit durven uitkomen. (DOVN, 100)
Ook elders in DOVN treden homoseksuelen verschillende keren op als personages van Rasoel.
| |
| |
| |
Discriminatie en racisme
Zowel Komrij als Rasoel schrijven vrij uitvoerig over discriminatie. Terwijl discriminatie tegen homoseksuelen in beide gevallen serieus wordt genomen, vinden zowel Komrij als Rasoel dat je niet moet overdrijven bij de bestrijding van discriminatie, en dat je het begrip eerst goed moet definiëren. Laten we eerst Komrij eens uitvoerig citeren, temeer daar we hier met een sleutelpassage te maken hebben, die de opvatting van Komrij ten opzichte van discriminatie goed weergeeft:
Over niets maken we onszelf zoveel wijs als over racisme en discriminatie. Op dat terrein vieren verdringingsmechanismen, hypocrisie en regelrechte casuïstiek, hoogtij. Het is, door de knopen waarin we onszelf hebben verward, inmiddels mogelijk met argumenten die niet anders dan discriminerend genoemd kunnen worden de anti-racistische held uit te hangen, anderen onder publieke toejuiching aan de schandpaal te nagelen terwijl men zelf geen haar beter is, en een en hetzelfde racisme naar believen te criminaliseren of te vergoelijken, al naar gelang het politiek, commercieel of ideologisch beter uitkomt. Het anti-racisme en de strijd tegen discriminatie ze berusten, omdat men de moeilijke weg van zelfkritiek en de vraag naar wat racisme precies is en waar de ene discriminatie begint om de andere te doen ophouden taboe heeft verklaard, zo'n beetje op een kretenstelsel waaruit naar hartelust mag worden geplunderd. Naar een innerlijke samenhang tussen de kreten wordt niet meer gevraagd. De grondslagen ervan mogen geen moment in twijfel worden getrokken. Wie over de ijver waarmee anti-racisten zowat alles - drang tot zelfbehoud, wreedheid, sociale afgunst, verschillen in kunde en intelligentie - racisme noemen lacherig doet is zelf eigenlijk al een racist. De nieuwe religie tegen racisme en discriminatie is voor de aanhangers soepel en wendbaar, maar hardvochtig jegens de ongelovigen. Er zijn weinig driften zo sterk in een levend wezen als zijn hang om te discrimineren. Me dunkt, zelfs de egalitaire mier heeft er last van. De uitingen van racisme liggen de mens voor op de tong. Het is een fraai terrein, niet alleen voor goedwillenden, maar ook voor demagogen, om er schuldgevoelens op te cultiveren. Een zo grote, ingebakken zonde kan alleen ritueel worden begeleid. Zo valt het te verklaren dat wie op het ogenblik met succes de
| |
| |
racisme-bestrijding exploiteert nagenoeg een held of een heilige is. Het is taboe zo iemand enige egoïstische of inhalige drijfveer toe te dichten. Hij is boven alle kritiek verheven. En zo valt eveneens te verklaren dat op geen enkel ander terrein tegenwoordig zo naarstig naar zondebokken wordt gedocht. Een religieuze zelfreiniging - het wassen van onze handen in onschuld - kan het niet stellen zonder heiligen en Zondebokken. (Komrij: Pleidooi voor de rokende racist, Lof der Simpelheid, p61-62).
Kortom, mensen weten niet goed wat discriminatie eigenlijk is; alle verzet tegen racisme is hypocriet, en een religie die tegenstanders tot zondebokken maakt. Bovendien is discriminatie iets natuurlijks, een ‘drift’ van de mensen. Hier is, ook in detail, wat Rasoel onder meer over discriminatie en racisme zegt:
Intussen wordt sinds lang over weinig onderwerpen meer gekletst dan over discriminatie, een woord dat vooral dienst doet als wachtwoord van de Club van Goede Mensen terwijl de paranoia die het buiten de club aanricht wordt genegeerd. (...) Het lijdt geen twijfel dat de geschiedenis van de discriminatie afschuwelijk is en niet mag worden vergeten. Maar ergens in de campagne ertegen, met alle eindeloze tv-series over slaven in Amerika, joden in de tweede wereldoorlog, Zuid-Afrika, de Ku Klux Klan enz. zijn de Nederlanders van hun koers geraakt, hebben ze hun hersenen kortgesloten, zodat allerlei afzonderlijke verschijnselen zijn versmolten tot een groot monster. Daarbij zagen ze over het hoofd dat ze, hetzij bewust hetzij onbewust, het woord over en weer gebruikten als pistolen tegen elkaars slaap. Alle Nederlanders met wie ik over dit onderwerp heb gepraat, reageerden volgens een vast patroon: eerst kwam de ontkenning van hun gevoelens, dan, als ik bleef aandringen, begonnen ze los te komen, tot ten slotte de woorden en de woede hun de mond uitstroomden, alsof het deksel van hun opgepotte grieven was afgehaald. Anderen, die openlijk over discriminatie praten, proberen alles op huidskleur te schuiven, als willen ze de aandacht afleiden van de echt schrijnende factoren. (...) Al dat misbaar, al dat geklets en al die dramatiek... En dan te bedenken dat niemand eraan heeft gedacht dat er wel eens meer kanten aan het woord discriminatie zouden kunnen zitten.
| |
| |
- | Directe discriminatie: Een schip is gestrand aan de pool. Een helicopter komt te hulp met warme maaltijden voor de blanken en brood voor de zwarten. |
- | Indirecte discriminatie: Wie Afrikaanse mensen aardig noemt, noemt daarmee ten minste een ander volk niet aardig. |
- | Subjectieve discriminatie: Een oude Nederlandse vrouw is bang voor buitenlanders, en gaat hen uit de weg. |
- | Objectieve discriminatie: Een Nederlandse regisseur wil zuiver Nederlandse acteurs voor zijn Nederlandse film, hij wil geen Marokkanen. |
- | Averechtse discriminatie: Een Turk die alleen kamers verhuurt aan Nederlanders. |
- | Tegengestelde discriminatie: Een Nederlander die niet wordt toegelaten in een bar voor donker-huidige mensen. |
- | Omgekeerde discriminatie: Buitenlanders die beter worden behandeld en veel meer
kansen krijgen dan Nederlanders. (DOVN,
p28-31). |
Ook hier vertoont niet alleen het algemene thema, maar ook de uitwerking daarvan bij Rasoel en Komrij verbluffende overeenkomsten, zoals de hypocrisie, demagogie en geloofsijver van de anti-racisten, de ‘vervolging’ van racisten en de noodzaak discriminatie precies te definiëren. Kenmerkend is ook dat beide auteurs discriminatie op zich verwerpelijk vinden, maar zich niettemin méér ergeren aan de bestrijding van discriminatie dan aan discriminatie zelf. Men mag vermoeden dat samen met de verontwaardiging over de Rushdie-affaire, en de hypocrisie hierover in het Westen, juist deze ergernis over de bestrijders van discriminatie één van de belangrijkste redenen is geweest voor de hele DOVN-maskerade. In dat opzicht was de ‘practical joke’ wel degelijk ook ernstig gemeend, namelijk als beschuldiging en provocatie aan het adres van de ‘Club van Goede Mensen’.
| |
Sektes: De Scientology kerk
Zowel Komrij als Rasoel hebben grote bezwaren tegen sektes. Als er een uiterst specifiek thema is dat in het werk van
| |
| |
beiden voorkomt, dan is het wel de kritiek op de Scientology kerk. Bij Rasoel lezen we de volgende passage:
Ik bedoel er niets kwaads mee, maar volgens mij is het een bepaald type mensen dat bij de Baghwan of bij de Hare Krishna's gaat, zich laat opsluiten in de Scientology-kerk, het laatste gifmaal gebruikt met dominee Jones of moslim wordt. (DOVN, 43).
Komrij heeft zich uitvoerig over sektes en met name over de Scientology kerk uitgelaten, onder andere in een column en in zijn stuk ‘Nederland loopt gevaar’:
Er zijn al, net als bij godsdienstige sektes, hele stoeten onwetende aanhangers die je kwaad aankijken als je ze alleen maar suggereert dat er niets te doorgronden valt. (Komrij, column NRC-Handelsblad, 7 juni 1989).
Aan de Singel 261 (...) is een ideologische beweging gevestigd (...) Scientology is de naam. (...) De Scientology beoogt niet meer en niet minder dan de absolute macht over de wereld. (...) (Komrij, Papieren Tijgers, 137).
Overigens vinden we in dit laatste stuk ook een meer algemeen thema (en een vergelijkbare titel) dat kenmerkend is voor DOVN, namelijk dat Nederland gevaar loopt (als gevolg van religieus fanatisme). Behalve alle andere thema's en motieven, kunnen we ons dus wat betreft het thema van de Scientology-kerk afvragen hoeveel Nederlandse schrijvers zich hierover hebben geuit. Dit zou het aantal potentiële kandidaten voor het auteurschap van DOVN al drastisch doen verminderen.
| |
De afkeer van psychologische verklaringen
Komrij heeft meermalen te kennen gegeven dat hij weinig opheeft met psychologische verklaringen en psychoanalyse.
| |
| |
Laten we toch ophouden met het zoeken naar de drijfveren die deze bijna seniele, kwijlende oude man ertoe brengen (...) almaar door te gaan met wat hij doet. (Komrij, gesprek met H.M. van den Brink in NRC-Handelsblad, 2-11-90).
Geloof ik in de psychologie? Nee, want ik geloof ook niet in sterren en in heilige koeien. Al die oerdriften en moederbindingen en castratie-vrezen, ze bestaan niet en daarmee basta. Volgens de psychologen is het in de bovenkamer van ieder mens een sint-vitus-dans geblazen van penissen op rappe pootjes en snelgewiekte vagina's: het is niet alleen een ridicuul, maar zelfs een beetje ziekelijk wereldbeeld. (...) We zijn per slot van rekening geen psychologen met hun perverse hang om (...) prompt je moeder te misbruiken. (Komrij, Dit helse moeras, 111).
Rasoel blijkt een vergelijkbare afkeer van psychologen en psychiaters te hebben, en in het algemeen van ‘ingewikkelde verklaringen’ en het zoeken naar verborgen drijfveren van gedrag:
(De aap) Een metgezel die me leerde dat er voor sommige dingen geen ingewikkelde verklaring bestaat. (DOVN, 9).
Gezien de steun aan grote instituten zoals het Pieter Baan Centrum, en ondanks de ontelbare werkloze psychologen en sociaal werkers, lijkt de nieuwste mode in Nederland psychologie te zijn. Alles wat er gebeurt is aanleiding om ongeveer zoals mijn aap te gaan spitten in achtergronden op zoek naar een verantwoording, wat ze ook heel goed uitkomt, omdat al die vrij zwevende intelligentie toch ergens voor moet worden gebruikt. En zo zien de Nederlanders, te zeer in beslag genomen door het gestage aanbod van situaties als ze zijn, over het hoofd dat er niet voor alles een ingewikkelde verklaring hoeft te zijn. (DOVN, 24).
| |
Spiegels, verdubbeling en dubbelgangers
Een abstracter en meer literair themacluster vormt de verwijzing naar spiegels, gespiegelde en verdubbelde personen, en dubbelgangers, een thema dat niet ongebruikelijk is in de literatuur. Ook in Komrij's werk komt het regelmatig voor, zoals ook
| |
| |
in de titels ‘Verbrijzel de spiegels’ en ‘De gelukkige schizo’ naar voren komt:
Wat moeten wij niet doen om de spiegels en het spiegelende in ons het hoofd te bieden. Ook onze fantasie, immers, probeert te verdubbelen, kent de nabootsing als retoriek. Wanneer wij, op een stille winteravond, onder een lantaarnpaal onze dubbelganger zien staan die onbewogen een sigaret opsteekt - in alles hetzelfde als wij - zijn wij voorgoed een ander geworden. (...). (Komrij, Verbrijzel de Spiegels, Gelukkige Schizo, 40).
Verdubbeling. (...) Dikwijls, te dikwijls ben ik zo met tweeën. (..) (Komrij, Humeuren en temperamenten, 179-180).
Dat een schrijver een dergelijk literair thema gebruikt is niet verwonderlijk. Het biedt uitgebreide mogelijkheden voor verdere uitwerking. Zo ook zijn vermommingen, maskers en de maskerade een geliefd thema van Komrij in Verwoest Arcadië. Alleen op grond daarvan had men achter de maskerade van Rasoel ook eens bij een literair auteur als Komrij mogen kijken. Maar verwacht men een dergelijk thema in een racistisch pamflet? Nee, tenzij de auteur die achter de naam Rasoel schuilgaat een schrijver is en erg veel lijkt op Komrij:
(...) maar zal ook een nieuwe blik op het beeld van zichzelf in de spiegel werpen (DOVN, 8).
(...) Een makker die, voor een spiegel neergezet, eerst blij was een andere aap te zien en dan achter de spiegel keek om te zien waar hij was, niet in staat zich te realiseren hoe spiegels eigenlijk zijn. (DOVN, 9).
(...) terwijl het ene incident op het andere volgde en me confronteerde met een spiegel die me naar mijn identiteit vroeg. (DOVN, 19).
Overigens mag ook voor de leek duidelijk zijn dat niet alleen de thematiek maar ook de literaire stijl van deze citaten uit DOVN het auteurschap van een literaire schrijver verraden: zo
| |
| |
schrijven auteurs van racistische pamfletten doorgaans niet. Ik kom op die stijl nog terug.
| |
Thema's: Conclusie
Als we op zoek gaan naar de Nederlandse auteur(s) die in hun werk alle bovenstaande thema's hanteren, dan komen we al bijna vanzelf bij Komrij terecht. Dit wil zeggen, de kans dat een andere literaire auteur dezelfde thema's tegelijkertijd gebruikt of zou kunnen gebruiken is klein.
Nu zou men natuurlijk kunnen tegenwerpen dat mijn keuze van de thema's in DOVN zo is gemaakt dat ze precies op Komrij passen. Men zou wellicht andere thema's kunnen vinden die, in combinatie, ook op andere auteurs zouden kunnen slaan. Dit is in theorie juist, maar dat verklaart nog niet de verbluffende overeenkomst van de thema's die zowel Rasoel als Komrij wel gebruiken. Bovendien zijn de thema's uit DOVN en bij Komrij niet willekeurig gekozen. Het gaat in beide gevallen over het algemeen om belangrijke, centrale thema's. Het uitgangspunt daarbij is natuurlijk DOVN, want daarvan willen we het auteurschap vaststellen. Alle belangrijke thema's (en ook veel motieven, waarover dadelijk meer) in DOVN vinden we ook in het werk van Komrij terug. Sommige algemene thema's (zoals ‘discriminatie’ of ‘de agressie van moslims’) zijn natuurlijk niet specifiek voor Komrij. Maar de uitwerking van de thema's in subthema's, en met name een aantal meer bijzondere thema's (zoals Scientology, Afkeer van psychologen en Spiegels, enz.) hebben een meer ‘diagnostische’ waarde in het vaststellen van het auteurschap. Dat wil zeggen sommige thema's zijn typisch voor een bepaalde auteur. En zoals we al eerdere gezien hebben, juist de combinatie van thema's, en niet de thema's afzonderlijk, spelen een cruciale rol bij het vaststellen van de auteur van een werk.
Met andere woorden, alleen al wat betreft de thematiek is er een sterkere overeenkomst tussen DOVN en het werk van Komrij dan tussen DOVN en het werk van andere Nederlandse auteurs. En omdat we hebben vastgesteld (en nog nader zullen adstrueren) dat de stijl van DOVN literair is, gaan we bovendien uit van het
| |
| |
feit dat DOVN niet door een willekeurige scribent kan zijn geschreven, maar door een ervaren (literaire) schrijver, zodat we andere dan literaire auteurs buiten beschouwing kunnen laten.
| |
Motieven
Het begrip ‘motief’, dat afkomstig is uit de studie van literatuur, muziek en schilderkunst, is weliswaar niet scherp gedefinieerd, maar voor praktische doeleinden redelijk bruikbaar. Terwijl een thema eerder betrekking heeft op een groter geheel van een tekst, en dus meer een ‘globaal’ karakter heeft, heeft een motief eerder betrekking op een meer ‘lokaal’ tekstfragment. Terwijl een thema in principe dus een samenvatting is van een langere passage of een heel hoofdstuk, zal een motief zich dus meestal beperken tot een enkele zin of alinea. Net als losse woorden, kunnen motieven een meer onafhankelijke, vaak ook beeldende, functie hebben, en derhalve in de literatuurgeschiedenis door meerdere auteurs worden gebruikt als een wisselende component in een meer globale thematiek. Ondanks deze voorlopige onderscheiding tussen thema en motief zijn er natuurlijk overgangsvormen: Een algemeen literair of cultureel motief kan op die manier worden uitgesponnen tot een specifiek thema in het werk van een auteur.
Binnen de thematiek van de verdubbeling vormen bijvoorbeeld het ‘voor de spiegel staan’ of de ‘dubbelganger’ een dergelijk motief, zoals we ook bij Komrij/Rasoel hebben gezien. Zo ook heeft de algemene etnocentrische thematiek van de agressieve islam, die zowel bij Komrij als bij Rasoel voorkomt, en die deel uitmaakt van een lange Europese traditie van Oriëntalisme, ook een aantal kenmerkende motieven, zoals de culturele stereotypen van de gesluierde vrouw of de fanatieke fundamentalist, motieven die we ook beide bij Rasoel en Komrij vinden. Laten we in DOVN eens nagaan welke van deze motieven ook bij Komrij voorkomen. Het gaat hierbij alweer om de combinatie van motieven, en de kans dat deze combinatie bij een andere schrijver voorkomt dan bij Komrij. Die kans is natuurlijk kleiner naarmate die motieven specifieker en uitzonderlijker zijn. Het motief van het zoenende meisje (dat we zowel bij Komrij als Rasoel vinden)
| |
| |
is natuurlijk veel minder specifiek, en dus weinig diagnostisch wanneer het aankomt op het vaststellen van het auteurschap van DOVN. Maar het motief van een dorp in Gelderland, dat zowel door Rasoel als (natuurlijk) door Komrij wordt gebruikt, levert een opmerkelijke bijdrage aan de uniekheid van een cluster van motieven: er zijn niet zoveel hedendaagse auteurs die het over een dorp in Gelderland hebben.
Tenslotte moet worden onderstreept dat onze argumentatie cumulatief is: Ook al zou een bepaalde combinatie van motieven ook bij andere auteurs voorkomen, we hebben al vastgesteld dat Komrij en Rasoel al een bepaalde combinatie van thema's gemeen hebben. Het is dan ook de combinatie van dezelfde clusters van thema's plus clusters van dezelfde motieven die voor een verdere verkleining van de kans zorgt dat het hier om verschillende in plaats van om dezelfde auteur gaat. Als dan later bovendien blijkt dat ook de stijl (woordkeus en zinsbouw) van Rasoel en Komrij vergelijkbaar zijn, dan is de kans dat er sprake is van twee (Nederlandse, hedendaagse) auteurs, in plaats van één en dezelfde auteur, wel heel erg klein.
| |
Moslim-motieven
Een groot deel van de deelthema's en motieven van DOVN heeft betrekking op moslims, naast ‘de Nederlanders’ de belangrijkste acteurs van dit pamflet. Een volledige bespreking van al deze motieven zou het citeren van een groot deel van DOVN vereisen, en ik beperk me daarom tot die motieven die overeenkomen met die in het werk van Komrij.
Over moslims bestaan een groot aantal stereotypen en vooroordelen. Deze hebben soms een lange geschiedenis, en maken deel uit van de christelijke, eurocentrische houding ten opzichte van de islam en de Arabieren zoals die sinds de verovering van Spanje door de ‘Moren’ algemeen in Europa verbreid was. In dit opzicht maken zowel het werk van Komrij als DOVN deel uit van een vorm van etnocentrisme die tot op de dag van vandaag ook in de Nederlandse samenleving op verschillende manieren tot uiting komt. In intellectuele kringen werden deze
| |
| |
vooroordelen verder aangescherpt naar aanleiding van de Rushdie-affaire, die zowel de aanleiding voor DOVN als voor enkele columns van Komrij vormt. Maar Komrij had in de jaren '80 al eerder over het ‘moslim-gevaar’ geschreven. Ook al is hier soms sprake van ‘tongue in cheek’ en wellicht van enige ironie en overdrijving, niettemin vormt de herhaling van dit thema bij Komrij één van de meest duidelijke aanknopingspunten voor een vergelijking met DOVN. Daarbij levert Komrij vooral kritiek op intolerant islamitisch fundamentalisme, en met name op de aanval op de vrijheid van meningsuiting (zeker als een schrijver daarvan het slachtoffer is).
Toch beperkt Komrij zich niet tot ‘fanatici’. Hij scheert vaak alle moslims over één kam, en debiteert daarbij een groot aantal klassieke stereotypen en vooroordelen. Terwijl we deze vooroordelen meer in het algemeen in racistische teksten vinden, zijn er ook een aantal motieven die meer karakteristiek voor Komrij zijn. Voor zover deze ook in DOVN voorkomen, ondersteunen zij natuurlijk de veronderstelling dat Komrij de hand heeft gehad in het schrijven van DOVN. Laten we daarom beginnen met enkele citaten uit het werk van Komrij, en vervolgens nagaan in hoeverre deze ook in DOVN voorkomen.
De eerste en meest duidelijke verwijzing van Komrij's opvattingen over het ‘moslim-gevaar’ vinden we in de column ‘La ilaha illa allah’, herdrukt in Dit helse moeras (1983), geschreven naar aanleiding van de agressieve uitspraken van Iraanse studenten in verschillende Europese landen. Dit thema van het moslimgevaar werkt hij op de volgende manier uit:
Al deze kranteberichten maken het duidelijk: de heilige oorlog is begonnen. De Turken zullen ditmaal niet voor Wenen blijven staan. De westerse wereld zal als een rijpe vrucht in de schoot van het mohammedanisme vallen. Als een beurse, sidderende vrucht. ‘Europa is op het verkeerde pad,’ horen we van de Libische volksidioot Gaddaffi, ‘binnenkort zal het christendom nergens meer te vinden zijn.’ Toen deze Gaddaffi vijf jaar geleden de vrouwen in zijn land verbood spijkerbroeken te dragen, haalde hij nog met moeite, en dat midden in de komkommertijd, de rubriek ‘Man Bijt Hond’ in de krant. Nu buigen regeringsleiders en industriëlen voor hem in het stof:
| |
| |
ze weten dat het christendom binnenkort nergens meer te vinden zal zijn, om de eenvoudige reden dat het plaats heeft gemaakt voor de leer van de profeet. Ze kunnen niet serviel genoeg zjjn, naar links en naar rechts, want de mohammedaanse golf is in volle aantocht. Europa islamiseert. De Khomeinys en Gaddaffis en al de Arabische prinsen zullen pas rusten als alle Europese vrouwen muzelvrouwen zijn en alle mannen muzelmannen. Ook de Nieuwe Muzelmens is in de maak. (...) Duizenden kleine berichtjes, duizenden kleine feiten kondigen de totale ommekeer aan. Van oost naar west, van oost naar west. Zo langzamerhand zijn we allemaal al vertrouwder geworden met de twaalfde imam dan met de onbevlekte ontvangenis, de Ramadan zegt ons al meer dan Pinksteren en we zijn oneindig veel nieuwsgieriger naar de uitspraken van de conferentie van de sunnitische ulema in Islamabad dan naar die van de conferentie van de katholieke bisschoppen in Noordwijkerhout. Op een ochtend zullen we wakker worden en allemaal Ali heten.
Hij gaat verder in op de manier waarop met name de Nederlandse industriëlen zich in het stof (of woestijnzand) buigen voor de Arabische olie, en aldus Nederland voorbereiden op de islamisering.
Ook in zijn eerste NRC-Handelsblad column (8 maart 1989) naar aanleiding van de Rushdie-affaire, verschenen twee dagen na het debuut van Rasoel in dezelfde krant, pikt Komrij het motief van de serviele politici en industriëlen weer op:
Regeringen geven meer om olie en wapens dan om de vrijheid van meningsuiting. De bekommernis om die vrijheid staat ze mooi in windstille tijden en ze maken er goeie sier mee zolang het niks kost. Maar in tijden van nood zijn er andere belangen. Handelsbelangen. Op dat terrein zijn, zelfs bij de geringste nood, pragmatisme en opportunisme synoniem. Het zijn prachtige dagen, nu, om de politici te observeren: hoe ze aan de ene kant pal achter westerse waarden staan, en aan de andere kant toch weer een beetje meeleven met de gekwetste moslim-ziel, hoe ze op het ene moment elke boekverbranding van de hand wijzen en er op het andere moment, ‘gezien omstandigheden, context en traditie’, toch wel een ietsepietsje begrip voor zonden willen opbrengen (...).
| |
| |
Ook direct naar aanleiding van de Rushdie-affaire, gaat Komrij in een verdediging tegen K.L. Poll die hem van racisme had beschuldigd, nog eens in op het ‘ideologische fanatisme’ van de moslims, en op de laffe houding van westerse regeringen en industriëlen om bij de Arabieren in het gevlij te komen:
(Is een boek - dat van Rushdie - zoveel waard?). Hoe onze hoerige drift om, desnoods vermomd als woestijn-bedoeïenen, te overleven en het met onze moordenaars op een akkoordje te gooien, de plaats heeft ingenomen van een besef van culturele eigenwaarde (Komrij, column NRC-Handelsblad, 22 maart 1989).
Hier is overigens niet alleen sprake van Rushdie, en van de slaafse onderwerping aan de moslims, zoals in DOVN, maar wordt zelfs het in de Rasoel-affaire zo centrale punt van de ‘vermomming als woestijn-bedoeïenen’ door Komrij zelf aan de orde gesteld. De maskerade, die elders in meer algemene termen als motief in zijn werk voorkomt, wordt hier heel concreet. Het is dus geenszins vergezocht te veronderstellen dat Komrij de vermomming van de schrijver van DOVN als de moslim Rasoel zelf heeft bedacht.
Ook bij Rasoel is de verovering van Nederland door de islam een hoofdthema, dat op de volgende manier wordt uitgewerkt in het motief van de laffe regering:
(De moslims in Nederland zullen steeds brutaler worden). De regering, die het op dat ogenblik drukker zal hebben met de olieprijs en de dollarkoers, en het belangrijker vindt dat de Nederlanders, met een ton op de bank, voor de tv kunnen hangen dan dat ze als vrije burgers over straat kunnen lopen, zal ter vereenvoudiging dan maar een compromis sluiten, zoals gewoonlijk, en met een noodwetje komen dat het vertonen van pornografie in etalages en het uitlaten van honden verbiedt, maar nog niet het dragen van korte rokken tijdens de Ramadan. (DOVN, p108-109).
Nadien zullen de moslims geleidelijk doorgaan de Nederlanders te overmeesteren en te domineren, en die zullen geen andere keus hebben
| |
| |
dan mee te doen aan een partij touwtrekken waarin ze voortdurend terrein verliezen. (DOVN, 112).
De jihad is begonnen. (DOVN, 113).
De overeenkomst van deze citaten uit DOVN met de onheilsfantasie van Komrij in ‘La ilaha illa allah’ en verschillende columns is treffend, niet alleen wat betreft de manier waarop de agressieve verbreiding van de islam wordt geschetst, maar vooral ook hoe het thema in motieven wordt uitgewerkt, zoals de verwijzing naar de heilige oorlog (de ‘jihad’), de Ramadan, ‘naïeve’ en serviele houding van de politici en industriëlen, of het verbieden van spijkerbroeken en korte rokken.
| |
De Arabische prinses
Naast deze meer algemene anti-moslim-motieven, zijn er echter ook een aantal deelthema's en motieven die de overeenkomst tussen Komrij's werk en DOVN nog duidelijker aantonen.
Het eerste motief is de behandeling van vrouwen, met als karakteristiek voorbeeld de ‘dood van de Arabische prinses’, een motief dat we zowel bij Komrij als bij Rasoel vinden. Komrij brengt het als volgt:
Europa is rijp voor de islam. Ze hebben er, door de overmacht van de olie, elk verzet al bij voorbaat opgegeven. Toen de film De dood van een prinses op de Nederlandse treurbuis vertoond zou worden, konden we het in zijn meest hypocriete naaktheid merken. Volgens Terre des Hommes worden dagelijks honderden jonge Arabische vrouwen verbrand, onthoofd, vergiftigd of de keel afgesneden, ‘omdat ze de familie-eer hebben bezoedeld’. Dit gebeurt dan door hun eigen vader of broer. In De dood van een prinses ging het om de dochter van een oliepotentaat uit Saoedi-Arabie. Wat riep ineens een lid van het parlement voor de radio? ‘Het past ons niet een oordeel te vellen over de cultuur van een ander land.’ En wat schreeuwde de voorzitter van de Nederlandse vereniging van ondernemers voor de radio? ‘We
| |
| |
zouden wat meer respect moeten opbrengen voor de cultuur van een ander land.’
In DOVN vinden we de volgende passage over Arabische vrouwen en de Arabische prinses:
En het verklaart waarom op 15 juli 1977 duizenden Saoediërs in een kring kwamen staan, in gewijde witte kledij, om het hoofd van hun prinses te zien afhakken door een islamitisch zwaard - zij het niet met een slag - omdat ze naar bed was geweest met een jongen die ze in Beiroet had ontmoet. Hetzelfde had overigens ook kunnen gebeuren in Jordanië, Oman, Yemen of tientallen andere landen, al geeft de regering in Iran de voorkeur aan nettere methoden, zoals het publiekelijk doodstenigen van vrouwen die schuldig zijn bevonden aan overspel: dat zijn leuke dingen voor de mensen (87).
In feite gaat het hier niet alleen om een cultureel, stereotiep motief, maar vooral ook om een concrete gebeurtenis, hetgeen de verwijzing in zowel DOVN als bij Komrij nog opmerkelijker maakt.
| |
De stem van boven
Wanneer moslims naar aanleiding van de oproep van de Ayatollah Khomeiny de straat op gaan, dan gebeurt dat volgens Komrij en Rasoel op commando (van Allah of zijn vertegenwoordigers, zoals Khomeiny). Vergelijk hoe Komrij het in zijn column over de Rushdie-affaire zegt, en hoe Rasoel dat in zijn pamflet formuleert:
(De serviele politici). (...) het is kostelijk om te zien met wat voor fladderende gebaren ze niet helemaal uit het gezicht proberen te raken van de vliegende mat van de gekke derwisjen. (...) een paar zelfgekozen voorgangers roepen schuimbekkend en in het kromst denkbare Nederlands dreigementen in de microfoon die, als je op de klanken afgaat, wat primitieve bloeddorstigheid en gehoorzaamheid aan de Opperderwisj betreft, niets de raden overlaten (...)(Komrij, NRC-Handelsblad, 8-3-89).
| |
| |
Geen woord over het fundamentalisme van de moslims. Alsof de moslims allemaal willoos gehoorzamen aan de bevelen van een donderstem uit de hemel (DOVN, 48).
| |
De agressieve demonstratie
We hebben zojuist gezien hoe Komrij in zijn beruchte column demonstrerende moslims voorstelt (‘schuimbekkend’, ‘kromst denkbare Nederlands [sprekend]’, ‘bloeddorstig’). Even daarvoor schrijft hij in zijn column het volgende:
Als één ding duidelijk wordt, nu duizenden mohammedanen schreeuwend en tierend de straat op gaan, dan is dat wel het volkomen échec van het multi-raciaal en multi-cultureel beleid dat ons altijd door de politiek zo werd aangeprezen. (...) De moslim trekt en masse langs de straten, met woeste kreten als ‘Rushdie dood, Allah groot’ en met spandoeken waarop wordt opgeroepen tot wraak. (Komrij, NRC-Handelsblad, 8-3-89).
Rasoel schrijft ook over demonstrerende moslims naar aanleiding van de Rushdie-zaak:
Over schreeuwen gesproken, het kleine aantal van 5.000 moslims dat, verzameld in Den Haag, ‘Dood aan Rushdie’ schreeuwde, komt getalsmatig overeen met een schamele 150.000 protesterende Nederlanders. We hebben het dan over een betoging, en alleen over de mensen die daadwerkelijk kwamen betogen, dus niet over allen die het huis niet uit mochten of niet mochten demonstreren. De betogers betoogden niet uit principe, zelfs niet uit woede, maar uit pure agressie. Agressie omwille van de agressie. (DOVN, 58).
| |
Hoe de moslims van ons systeem profiteren
Het ‘in de watten leggen’ van de minderheden is een wijdverbreide mythe in Nederland. Ook Komrij heeft daar het
| |
| |
nodige over te zeggen. In zijn al meermalen geciteerde column in NRC-Handelsblad, zegt hij hierover onder andere het volgende:
Het is allemaal vergeefs geweest, het welzijnswerk en het gebabbel over anti-racisme. Verspilde moeite. Weggegooid geld. Niet een spat van redelijkheid of tolerantie is aan die groep, die zo lang in een maatschappij heeft geleefd die haar waarachtig ook wel wat had te bieden, blijven kleven (...) Nu ja, iets hebben ze mee gekregen van onze cursussen, voorlichtingsbijeenkomsten, radioprogramma's en buurthuizen. Ze hebben van het systeem afgekeken hoe ze het systeem het handigste kunnen misbruiken. (...) Maar vooral weten ze exact de status van westerse pressiegroep uit te buiten. Ze stellen eisen, want er kan ze niets worden afgepakt. (...) In de schoot van onze protest-cultuur voelen ze zich, met hun lafheden en hondetrouw, verwend en sterk. Dat allemaal op onze kosten. Onder onze politie-escorte. We gaven ze zelf de stok waarmee we nu worden geslagen. We hebben ze als stakkers verwend en krijgen ze als wolven terug (Komrij, NRC-Handelsblad, 8 maart, 1989).
Deze en andere uitspraken in de NRC liggen geheel in de lijn van het pamflet van Rasoel. Zelfs een conservatief als wijlen de literatuurcriticus Poll vond deze column racistisch, iets waartegen Komrij in een andere column Poll weer op aanviel. Dat de opvattingen en uitspraken van Komrij en Rasoel op dit punt nauwelijks van elkaar zijn te onderscheiden, moge blijken uit de volgende passages van DOVN:
Zullen ze zo tolerant zijn als de Nederlanders of voortdurend klagen, protesteren en processen beginnen? Kortom, zullen ze zich Nederlands gedragen of hun eigen mentaliteit behouden? Allemaal vragen naar de bekende weg. (DOVN, 72).
Maar naarmate de tijd vordert en ze meer overwinningen behalen van het soort als eigen scholen, universiteiten, moskeeën, ziekenhuizen, stranden, zwembaden, sportcentra en wie weet wat nog meer, en nu ze bovendien straffeloos op misdadige wijze hebben kunnen protesteren, zullen ze geleidelijk minder verlegen worden en zelfverzekerder. (DOVN, p107-108).
| |
| |
Juist op dit punt mogen we nogmaals vaststellen dat het opmerkelijk is dat Rasoel voor deze uitspraken is veroordeeld, en Komrij niet. Mij dunkt een kras juridisch voorbeeld van ‘ongelijke behandeling’, alsof columnisten boven de wet staan.
Wellicht nog opvallender is het feit dat ondanks deze uitspraken van Komrij, en ondanks de verbluffende overeenkomst met de thematiek van DOVN, degenen die zich in de pers over de Rasoel-affaire uitten, niettemin vol konden houden dat Komrij nooit zoiets als De Ondergang van Nederland kon hebben geschreven. Dit betekent dat zij kennelijk het werk van Komrij niet kenden, of de ogen moedwillig hebben gesloten voor de overeenkomsten met DOVN, bevreesd hieruit de conclusie te moeten trekken die ik hieruit heb getrokken. Zo mocht het onder pseudoniem geschreven DOVN ‘racistisch’ worden genoemd en veroordeeld, maar werd a priori ontkend dat werk van een beroemd schrijver dat hier als twee druppels water op lijkt ook maar iets met racisme van doen heeft.
| |
Andere motieven
Behalve de motieven die direct verband houden met de hoofdthema's van DOVN, vinden we bij Rasoel ook een aantal andere motieven die, vooral in combinatie, vrij kenmerkend zijn voor het werk van Komrij. Het zijn vaak ook deze motieven die bijdragen aan het literaire karakter van DOVN. Het zijn beelden, vergelijkingen, metaforen, scènes, en verwijzingen die slechts indirect iets te maken hebben met de argumentatie in DOVN.
| |
De aap
Rasoel en Komrij hebben beiden iets met apen. Bij Rasoel vinden we naast de al eerder geciteerde passages over apen (en psychologische verklaringen) de volgende fragmenten met dit motief, een motief dat zowel betrekking heeft op de oorsprong
| |
| |
(simpelheid, domheid, naïviteit) van de mens als op het na-apen van elkaar:
Wat ons nog een keer terugvoert naar onze aap, die in geen eeuwigheid een vrouwtje had gezien. Op een dag kwam er een veel grotere mannetjesaap voorbij. Kleine aap rukte zich los en sprong boven op grote aap, ongeacht geslacht of deel. (Hij ging zowaar echt aan de gang op die rug.) Een aanwezige Nederlander zou die aap niet alleen voor homofiel hebben gehouden, maar ook nog voor ruggofiel (DOVN, 25-26).
Maar minderontwikkeling betekent uit de aard der zaak meer temperament, meer impulsiviteit, meer agressie, kortom: meer van alle eigenschappen waarmee we als apen zijn begonnen (DOVN, 50).
En de stadia die een kind doormaakt tot het geheel volwassen is, vormen evenzeer een evolutie-proces als de ontwikkeling van aap tot mens. (...). (DOVN, 51).
Bij Komrij lezen we het volgende over apen:
Het daarvoor verantwoordelijke ministerie spreidt de drenzerigheid van het kind dat ten koste van alles zijn zin wil krijgen, de jaloezie van de aap die alleen haar eigen jonkies mooi vindt en de kilheid van de ongetrouwde conciërge tentoon. (Komrij, Lof der simpelheid).
Dat alle mensen apen zijn, behalve de Nederlanders, het zit er te diep in. In oorlogs- en vredestijd. Hoeveel haat schuilt er in goedheid? Hoeveel domheid in naastenliefde? (Komrij, Lof der simpelheid).
Een heer is een aangeklede aap (Komrij, De gelukkige schizo, 12).
Typisch voor dit soort motieven is dat ze niet direct hoeven te slaan op het hoofdthema (zoals discriminatie). Ze hebben een meer onafhankelijke en beeldende functie, bijvoorbeeld als metafoor, vergelijking of als stap in een argumentatie. Zowel bij Komrij als Rasoel symboliseert de aap dan ook (onder meer) het
| |
| |
domme, primitieve of agressieve in de mens. Zowel voor Rasoel als voor Komrij is de mens inderdaad een ‘aangeklede aap’.
| |
Zwerfhonden en andere dieren
Behalve apen treedt in Komrij's teksten een hele menagerie aan andere dieren op, zoals ook al in zijn autobiografische roman Verwoest Arcadië de kat en de hond uitvoerig worden beschreven. Ook bij Rasoel is dat het geval, blijkens onder andere de volgende passages:
Toen ik een jaar of twaalf was, kocht mijn vader, een echte He-man, het luchtdrukpistool voor me waarom ik al zo lang vroeg. Ik ging ermee oefenen en na een ritje door de omliggende dorpen, war de kinderen met me meeliepen, kwam ik thuis met een hele tros mussen, kraaien, eekhoorns en hagedissen aan een touw achter mijn fiets aan. Mijn pistool was beter dan dat van mijn vriendjes, maar toch niet krachtig genoeg om wilde katten en honden te doden. Wel kon je zo'n kat een hoge luchtsprong laten maken of de hond hard te laten janken, tot vermaak van de buurt die lachend stond toe te kijken. (DOVN, 11-12).
Een dode krokodil was natuurlijk ongewoner dan alle ezels, honden, katten en af en toe een baby die in de sloppen lagen te rotten. (DOVN, 15).
Rasoel heeft het met name ook over zwerfhonden:
De gemeente, die tot taak had de zwerfhonden op te pakken, had geen stenen nodig. Toegerust met zware ijzeren klemmen die eruit zagen als ijstangen omsingelden de hondenvangers zo'n hond. Een besloop hem van achteren en sloeg dan met een snelle beweging de klem in zijn heupen. Het gillen van de hond was amusant, maar niet verwonderlijk, want die hond vroeg zich af wat hij toch had misdaan om zo'n lot te verdienen. Dan werd hij over straat gesleurd, met een rood spoor achter zich aan, en op een vrachtauto gegooid waar al een stapel collega's van hem lag, en voort ging het, naar waar ze een eind zouden
| |
| |
maken aan zijn hondeleven. Honden die bezig waren met de geslachtsgemeenschap en dus aan elkaar vast zaten, kwamen zelden aan deze gezellige rit toe: zij werden aan de mannen, vrouwen en kinderen van de buurt overgelaten, die het schouwspel zo stuitend vonden dat ze de honden gewoon met stokken de hersens insloegen. (DOVN, 12-13).
Overigens is deze passage niet zozeer opmerkelijk omdat zij over zwerfhonden gaat, maar eerder nog dat de uitgebeelde scène, net als zoveel andere in DOVN, zo uitermate atypisch is voor een racistisch pamflet, en eerder in een roman wordt verwacht.
Ook bij Komrij komen we verschillende malen zwerfhonden tegen. En omdat in tegenstelling tot honden of zwerfkatten, zwerfhonden in Nederland geen alledaags verschijnsel zijn (het woord ‘zwerfhond’ komt niet eens in de Van Dale voor), is deze overeenkomst opmerkelijk. De reizende Komrij identificeert zich zelfs met een zwerfhond:
Veertig ben ik heden en een zwerfhond geworden (Komrij, De gelukkige schizo, 11).
Ik ging, onstuitbaar en lachwekkend simpel, de weg van iedere zwerfhond. (Komrij, De gelukkige schizo, 14).
| |
Stompzinnigheid
Komrij vindt zijn tegenstanders, en soms Nederlanders in het algemeen, niet alleen ‘dom’, maar vaak ook ‘stompzinnig’, een typisch geval van stijl (woordkeus) dat bij Komrij al bijna een vast motief is geworden binnen zijn bekende thematiek van de superieure schrijver:
De ene na de andere kunstenaar werd door dat deerlijk beschaafde en spitse volkje op de onbeschaafdste en stompzinnigste wijze behandeld. (Komrij, Gelukkige schizo, 94).
Zoals het nu is overstelpt het medium televisie enkel de stompzinnigen met stompzinnigheid (Komrij, Gelukkige schizo, 122).
| |
| |
Niet toevallig bedient ook Rasoel zich graag van dit epitheton, overigens zowel voor de moslims als voor de Nederlanders. Soms komt het meerdere keren voor op een enkele bladzijde:
Zoals aanstoot nemen een vorm van agressie kan zijn, zo kan fundamentalisme een vorm van stompzinnigheid en bekrompenheid zijn. (...) Dus laten we het pure fanatisme en de stompzinnigheid van de moslims niet toedekken met schone, nette woorden zoals fundamentalisme zolang ze Rushdie blijven opjagen. (...) Het is al stompzinnig dat eerst twee al in vrede rustende rechters gezelschap moeten krijgen van een senator. (...) En wat des te stompzinniger is, gezien de beschikbare computers en informatie, is dat een incident van de ene soort niet een incident van een andere soort kan voorkomen, maar alleen een herhaling van hetzelfde incident. (DOVN, 59-60).
Het lijkt mij stompzinnig om ervan uit te gaan dat iets wat in het verleden goed is gegaan in de toekomst ook goed zal gaan. (DOVN, 67).
| |
Nederlanders zijn saai en ‘dor’
De schrijver en columnist Komrij generaliseert graag over ‘de Nederlanders’. Behalve dat ze vaak stompzinnig of bekrompen worden gevonden, en worden beschuldigd van het feit dat ze geen aandacht hebben voor kunst en cultuur, vindt Komrij ze ook saai. Dit motief vinden we bij Komrij ook in Lof der Simpelheid wanneer hij het heeft over het wereldbeeld van de firma Dorknoper & Co (p. 36). Om die saaiheid te beschrijven maakt Komrij gebruik van het nogal ongebruikelijke woordje ‘dor’ (in zijn column in de NRC van 1 februari 1989 heeft hij het over ‘droogstoppels’ en ‘dorknopers’), vooral ook om het gebrek aan passie en vooral cultuur bij de Nederlanders te benadrukken.
Ook Rasoel bedient zich van die niet alledaagse beschrijving van de Nederlanders, en gaat daar zelfs uitvoerig op in:
IS DE NEDERLANDER DOR? Het eerste wat een immigrant die niet stekeblind is kan zien zonder nog een brochure te kopen is hoe
| |
| |
dor de Nederlanders eigenlijk zijn-niet dat de Nederlanders (of ik) dat overigens ontkennen. Je moet tenslotte geluk hebben wil je een Nederlandse man ooit zien lachen of huilen, of hem zelfs opgewonden of boos zien. (...) De dorheid van de Nederlanders in de dagelijkse omgang is de prijs die ze betalen voor hun zeer bewuste levenswijze, omdat iemand nu eenmaal niet tegelijk zeer bewust en zeer spontaan kan zijn, en omdat het een evenredig ten koste gaat van het ander. Sommigen menen misschien dat het beter is om spontaan te zijn, en dan maar iets minder dor dan de Nederlanders, en misschien hebben ze gelijk, maar juist die dorheid maakt de Nederlanders zo ongevaarlijk. (DOVN, 35).
Deze laatste passage uit DOVN zou zo afkomstig kunnen zijn uit een column of uit één van de andere polemische stukken van Komrij gericht tegen de saaie, stompzinnige, aculturele, hypocriete, wereldverbeterende Nederlanders. Vandaar ook dat DOVN eigenlijk een merkwaardig ‘racistisch’ pamflet is: Het lijkt hoofdzakelijk gericht tegen moslims en andere buitenlanders, maar het is in feite, net als in het werk van Komrij, een pamflet dat net zozeer tegen de Nederlanders is gericht.
| |
Nederlanders als ‘morele kampioenen’
Dat Nederlanders het in de wereld altijd beter weten, en met name zich moreel vaak boven anderen verheven voelen, is een bekend stereotype, en ook Komrij neemt deze eigenschap vaak op de korrel. Verbonden met de naïviteit van de Nederlanders die we al eerder zijn tegengekomen, gaat dat ook op voor de blinde liefde van de Nederlanders voor de Derde wereld:
[De overjarige revolutionair]. Wat heeft die blinde kalverliefde voor de Derde Wereld opgeleverd? Dictaturen. (...) (Komrij, Gelukkige Schizo, 18).
[Nederlanders, Wereldomroep]. Platpratende wereldverbeteraars mogen een kwartier lang hun zegje doen over de vrede op aarde en het welzijn van de medemens, waarvan het ontbreken hun juist zo'n goed- | |
| |
belegde boterham bezorgt. (Komrij, column NRC-Handelsblad, 18-1-89).
[Bekeringsijver]. Die domheid zonder zelfreflectie die bekeringsdrift heet - het is het verachtelijkste waartoe de mens kan zinken. (Komrij, Humeuren en temperamenten, 26).
Ook bij Rasoel, die over Nederlanders als de ‘champions’ spreekt, is dit een geliefd motief:
Bij de eerste aanblik van de Nederlanders ziet men Atlas die de wereld torst. Bij de tweede verandert men niet van mening. Bij de derde lijkt het wel of de Nederlanders per se iets willen bewijzen met hun goede daden, ongeacht de consequenties en misschien zelfs ongeacht degene op wie de goede daden zijn gericht. ‘Wat zeg je daar, gebruik jij fosfaatvrije zeep? O, dat is nog niets, ik doe aan dierenbescherming. Wat? Je moeder werkt voor Greenpeace? Dat is nog kinderspel, mijn moeder werkt voor de Vereniging Vluchtelingenwerk en mijn broer is trouwens tegen zure regen, mijn vader protesteert tegen kernwapens, onze hele familie is tegen discriminatie en we hebben zelfs twee gitzwarte kindertjes in de schuur wonen, die hebben we mee teruggenomen uit Afrika, al wilden we er eigenlijk drie, dus je ziet wel hoe geweldig wij zijn. En o ja, bijna vergeten: we hebben ook nog op Groen Links gestemd.’ (DOVN, 38).
Behalve de typische Komrij-thematiek van de Nederlanders als morele kampioenen en hypocrieten, is ook de ironische, zo niet cynische stijl van deze passage zo kenmerkend voor Komrij dat degenen die met Komrij's columns vertrouwd zijn, deze passage zonder aarzelen aan hem zouden toeschrijven.
Een concreet voorbeeld van de naïeve goedheid van de Nederlanders dat zowel Komrij als Rasoel is opgevallen is het feit dat Nederlanders nota bene Afrikanen in huis halen. Terwijl bij Rasoel Nederlanders ‘gitzwarte kindertjes’ uit Afrika in de schuur laten wonen, maakt Komrij deze vorm van ‘naastenliefde’ als volgt belachelijk:
(...) die mensen lopen zo over van naastenliefde, de halen Afrikanen bij zich thuis. Ja over de vloer! (Gerrit Komrij, Herenmijntijd, 10).
| |
| |
Overigens vinden we in het algemeen zowel bij Komrij als bij Rasoel een meewarige, zo niet cynische, houding ten opzichte van medeleven, sociale gevoeligheid en solidariteit, die dan ook steevast worden geperverteerd in hun tegendeel, namelijk tot schijnheiligheid en egoïsme. Dit geldt niet alleen ten opzichte van ontwikkelingshulp en de Derde wereld, maar ook met betrekking tot de bestrijding van racisme en de zorg voor minderheden in Nederland.
| |
A en B
Een zowel stilistisch als inhoudelijk motief is de manier waarop zowel Komrij als Rasoel argumenteren en illustreren met letters (constanten), zoals A en B (en niet met variabelen zoals X en Y):
Als de interviewer hem in de A-taal iets voorlegde ging hij in de B-Taal verder (...). Tegen A-problemen nemen ze B-maatregelen. (Komrij, Gelukkige Schizo, 51).
A keek naar B (...) (Komrij, Gelukkige schizo, 180)
Zo mag een fatsoenlijk burger, tussen subsidie-fraude A en belastingconstructie B in... (Komrij, Lof der simpelheid, 31).
Want als familie A om etenstijd langskomt en familie B springt op en biedt iedereen aan om mee te eten (...) (DOVN, 40).
HET VERSCHIJNSEL A = B (DOVN, 79vv).
Natuurlijk zegt dit gebruik van constanten op zich niet zoveel: Meer schrijvers gebruiken de letters A en B. Maar als onderdeel van een hele reeks overeenkomsten tussen twee schrijvers, levert ook dit weer een klein stukje van de dezelfde tekstuele ‘vingerafdruk’.
| |
| |
| |
Tiananmen
Zowel Komrij als Rasoel is het neerslaan van de democratische beweging op het Tiananmen-plein in Beijing opgevallen. In zijn column van 9 augustus in NRC-Handelsblad maakt Komrij zich weer eens kwaad over de lafheid van de politici:
Terwijl ik de naam Rushdie opschreef, besefte ik ineens uit wat voor oeroud tijdperk die affaire afkomstig lijkt. We hebben inmiddels de op en ondergang van de lente in China meegemaakt, we hebben het bloedige neerslaan van de vrijheidsbeweging aanschouwd, we hebben de klassieke nasleep kunnen volgen van terreur, verraad en martelingen, we hebben braaf verklaard ‘getuige te zijn geweest van een historisch moment in de moderne geschiedenis’ en uiteindelijk blijkt de Westerse opwinding over Tiananmen sneller te zijn weggeëbd dan die over The Satanic Verses (Komrij, column NRC-Handelsblad, 9-8, 1989).
Interessant is dat Komrij de gebeurtenissen op het Tiananmen-plein in verband brengt met de Rushdie-affaire. Kennelijk bestaat er ook bij Rasoel zo'n verband, want ook hij heeft het over het neerslaan van de democratische beweging in China in DOVN, dat ook naar aanleiding van de Rushdie-affaire was geschreven:
En wat de prijs op Rushdie's hoofd aangaat: het westen blijft zijn tijd verdoen met eisen dat Iran die oproep intrekt (...). Om terug te komen op die verrassingsfactor: of het nu gaat om het benefiet-concert dat George Harrison organiseerde voor de slachtoffers van de overstromingen in Bangladesh, waar het geld werd ingepikt door de rijken, of om het neerslaan van de democratische beweging in China, steeds opnieuw worden mensen het slachtoffer van de verrassingsfactor. Ze zien de gebeurtenissen niet aankomen en ze leren niet van gemaakte fouten. (DOVN, 60).
Deze identieke verwijzing naar het ‘neerslaan’ van de democratische beweging in China is natuurlijk niet geheel verrassend wanneer we bedenken dat DOVN en de column van Komrij in dezelfde periode (en na de gebeurtenissen in Beijing)
| |
| |
zijn geschreven, maar de link met de Rushdie-zaak is natuurlijk wel opmerkelijk. Dat zowel Komrij (een week eerder in zijn column) als Rasoel (enkele regels later) het bovendien beiden over Tsjernobyl hebben, zullen we ook maar aan een opmerkelijk toeval toeschrijven. Als het niet om één auteur zou gaan, lijkt het wel of we het in het geval van DOVN met een kloon van Komrij te doen hebben, iemand die precies dezelfde dingen uit het wereldnieuws oppikt, zich daar precies zo over opwindt, en daar op dezelfde manier over schrijft.
| |
Twee culturen
Komrij heeft het niet alleen vaak over artistieke cultuur, maar ook over cultuur in het algemeen. In het al eerder geciteerde fragment over de verschillen over ‘onze’ cultuur en de islamitische cultuur, vergelijkt hij naast verschillen in politieoptreden en vormen van tolerantie ook de verschillende manieren van demonstreren:
Zouden we werkelijk niet kunnen ingaan op het verschil tussen de protestcultuur van de islamitische wereld en de onze, en waarom wij zo halfzacht en naïef zijn in het beoordelen van dit protest? (...)
Het gaat om een wereld tegen een wereld (...). (Komrij, column NRC-Handelsblad, 22-3-89).
In de schoot van onze protestcultuur voelen ze zich, met hun lafheden en hondetrouw, verwend en sterk. (Komrij, column NRC-Handelsblad, 8-3-89).
We vinden hier het bekende motief van de twee botsende culturen (het Westen vs. de Islam), en de verschillen tussen de westerse (tolerante) en de islamitische (fanatieke) cultuur. Rasoel gaat ook uitvoerig in op de verschillen tussen de Nederlandse en de moslimcultuur, en ook hier vinden we de tegenstelling tussen hard en zacht (soft):
(...) Ik laat de culturele dreiging van buitenlanders in het algemeen nu even voor wat ze is en concentreer me op de meer specifieke dreiging
| |
| |
van de moslims, die ook een politieke dreiging is (...) ten slotte is het veel gemakkelijker voor een hard iemand om een zacht iemand te domineren dan andersom. Het ligt dan ook veel meer voor de hand dat de moslimcultuur de Nederlandse cultuur zal domineren dan andersom - niet omdat dat de bedoeling is op zelfs wenselijk, maar omdat het nu eenmaal zo gaat. (...) Zij [de Nederlanders] zullen, kortom, hun cultuur offeren om de islamcultuur te beschermen. (DOVN, 91-92).
| |
Het toekomstvisioen van de moslimoverheersing
Zoals we al eerder hebben gezien loopt Rasoel's boek uit op de apocalypse van de moslimoverheersing. Komrij schetst een dergelijk angstvisioen ook in zijn stuk ‘La ilaha illa allah’ van het begin van de jaren '80. Dat hier niet sprake is van een verouderde en inmiddels verworpen mening, maar om een nog steeds actuele en direct met de Rushdie-affaire verbonden opvatting, blijkt onder meer uit Komrij's derde column gewijd aan de Rushdie-affaire. Daarin simuleert hij, deels ironisch, deels ernstig, hoe een jonge naïeve Nederlandse schrijver een brief schrijft aan Rushdie, zoals ook andere bekende Nederlanders dat hadden gedaan:
Het land van de ayatollahs is het enige land met een voedingsbodem voor de jongste golven van onverdraagzaamheid. Er zullen meer schrijvers de dupe worden, meer boeken worden verbrand, meer spandoeken worden rondgedragen die oproepen tot moord op ons, intellectuelen. De sombere tijden zijn misschien al aangebroken, onomkeerbaar. Wie zal het zeggen? (...) Wie zal zeggen of onze zogenaamde democratieën zich niet zonder slag of stoot zullen onderwerpen aan zoveel verleidelijke volksmennerij. Zijn er immers ook onder ons niet genoeg lieden die uw boek - alle boeken - het liefst verboden zouden zien? (Komrij, NRC-Handelsblad, 21-6-89).
Dit is - ook in dezelfde stijl - precies het hoofdthema van het laatste deel van DOVN, deels geschreven in 1989, net als deze column. We moeten dus alweer concluderen dat Komrij meerdere malen onder eigen naam het ‘programma’ van DOVN had gepubliceerd. Voor wie zijn thematiek en houdingen, ook in
| |
| |
verband met de Rushdie-affaire kent, is de vermomming als Rasoel alleen al om die redenen flinterdun.
Naar aanleiding van een aantal stukken over toekomstromans (in Averechts), verwijst Komrij op de volgende manier naar zichzelf als hij het over ‘Utopie of Apocalypse’ heeft:
Een dichter die zich enkele malen met de nachtzijde van de toekomst heeft beziggehouden is Gerrit Komrij (Komrij, Averechts, 129).
Met andere woorden, zelfs als grimmige pastiche op de toekomstroman past DOVN geheel binnen het intellectuele en literaire programma van Komrij.
| |
Stijl
Weinig begrippen in de analyse van kunst, literatuur, mode, tekst en taalgebruik zijn zo vaag en dubbelzinnig als het begrip ‘stijl’. In veel gevallen gebruikt men de term om een aantal specifieke eigenschappen te benoemen die een kunstwerk, een oeuvre, een kunstenaar, een genre, of een artistieke periode kenmerken. Men zegt dat men aan die stijlkenmerken het werk van een bepaalde kunstenaar herkent, zoals men ook ogenblikkelijk iemands stem of handschrift herkent, vooropgesteld natuurlijk dat men eerst moet kennen om te herkennen. Deze brede opvatting van het begrip stijl kan slaan op een kenmerkende thematiek, motieven, personages, retorische figuren, enzovoorts.
Voor de analyse van taalgebruik en teksten gebruiken we meestal een wat specifieker begrip ‘stijl’, namelijk de manier waarop een bepaalde betekenis of inhoud in de tekst wordt uitgedrukt, bijvoorbeeld door een specifieke uitspraak (of de vormgeving of lay-out van een gedrukte tekst), specifieke woorden of een specifieke zinsbouw. Stijl in dat geval staat voor variatie: We kunnen min of meer dezelfde inhoud op variabele manier uitdrukken, en een keuze uit verschillende manieren van uitdrukking is dan de ‘stijl’ van een tekst. Deze stijl kan ook kenmerkend zijn voor een schrijver (een persoonlijke stijl) dan wel voor een bepaalde situatie of een bepaalde sociale groep (sociale stijl). Veel
| |
| |
stijlkenmerken worden doorgaans minder goed bewust gecontroleerd dan de inhoud: het kiezen van woorden en het vormen van zinnen gaat min of meer automatisch, ook al past men de stijl aan de situatie aan; in de ene situatie praten we wat formeler dan in een andere; en een column heeft meestal een andere stijl dan een roman.
Als we over de stijl van Rasoel en Komrij spreken, dan bedoelen we daarmee vooral de specifieke woordkeus en zinsbouw van hun werk, en - in wat bredere zin - eventueel ook ‘stijlfiguren’ als herhalingen, metaforen of ironie zoals we die uit de klassieke retorica kennen.
Laten we nu eens de stijl van De Ondergang van Nederland bekijken. Hierbij valt in de eerste plaats iets heel merkwaardigs op: Terwijl men van een racistisch boekje de stijl van een uitzending van de Centrumdemocraten of van een rechts traktaat over ‘buitenlanders’ zou verwachten, is dat absoluut niet het geval voor De Ondergang van Nederland. Integendeel, de stijl van Rasoel is juist in allerlei opzichten min of meer literair, vol beeldspraak, onverwachte wendingen, en een zeer gevarieerde woordkeus, zoals we al in meerdere passages hebben kunnen opmerken, zoals bijvoorbeeld in de pseudo-autobiografie aan het begin van het boek. Er is geen sprake van een droge opsomming van vooroordelen, of van de uitvoerige nep-argumentatie van het xenofobe manifest. Men hoeft geen taal- of letterkundige te zijn om ogenblikkelijk te zien dat hier een ervaren schrijver de pen voert. Ook is het idioom zo karakteristiek Nederlands dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat het boekje vertaald is uit het Engels, laat staan uit ‘steenkolen-Engels’. Daarvoor is de woordkeus en het karakteristieke idioom, zoals we nog zullen zien, veel te typisch verweven met de Nederlandse sociale en politieke situatie en cultuur.
Waarom is de stijl van De Ondergang van Nederland en vooral van het autobiografische beginhoofdstuk ‘literait’ te noemen? Ook hier geldt weer wat we voor het begrip ‘stijl’ hebben gezegd: Het begrip ‘literair’ is zo vaag en meerduidig dat het niet in een paar tekstkenmerken kan worden samengevat. Wat ‘literair’ wordt genoemd hangt bovendien af van een bepaalde periode of van een bepaalde groep lezers, critici, enz. Het ‘literaire’ is dus een sociale
| |
| |
constructie, een conventie. Het feit dat dit hoofdstuk ongetwijfeld fictie is (en niet de echte geschiedenis van de kinderjaren van Rasoel) maakt op zich niet veel uit: Ook echte autobiografieën kunnen ‘literair’ zijn. Met andere woorden, men kan bijna alleen vaststellen dat deze tekst en dit hoofdstuk ‘literair’ zijn omdat ze in veel opzichten lijken op andere teksten die we (tegenwoordig) ‘literair’ noemen. Die overeenkomst blijkt onder meer uit de woordkeus, de zinsbouw, de stijlfiguren, de beschrijvingen, de associaties, enzovoorts. In een journalistieke of historische beschrijving van iemands jeugd zouden we andere beschrijvingen van iemands ‘jongste jaren’ verwachten. Vrij kenmerkend voor literaire verhalen zijn bijvoorbeeld het grote aantal passages over schijnbaar irrelevante, alledaagse zaken, de persoonlijke impressies en de monologue intérieur van de schrijver. Een aantal voorbeelden uit de fictieve ‘autobiografie’ van Rasoel:
Ik ben geboren uit gemiddelde moslimouders in een gemiddeld islamitisch land om een leven te gaan leiden en dingen te doen die niet uitzonderlijk waren voor een willekeurige in de islam verdwaalde halve blinde, om me heen meppend, schoppend, duwend en biggend net als de andere moslims. Ik viel op mijn knieën om gebeden te zeggen waarin woorden voorkwamen die ik begreep en nam deel aan activiteiten zoals met de geit, die ik langzaam de keel afsneed terwijl mijn ouders haar op de vloer drukten tegen het spartelen. Mijn zuster, thuis de enige jonger dan ik, was nog te klein om mee te helpen en ik met al mijn oudere broers kende het gevoel bazen boven me te hebben. Zij vroeg aan mij of ze naar buiten mocht, ik vroeg het aan de volgende enzovoort helemaal tot aan mijn oudste broer van vijfentwintig, die het mijn vader vroeg. (DOVN, 11).
Op school braken ze menig rietje op mijn knokkels, en thuis misschien nog meer, tot mijn vader er op een dag achter kwam dat ik had geprobeerd te roken en hij me zo erg wilde straffen dat hij iemand anders inhuurde voor het extra pak slaag. Maar waar klaag ik over? Mijn buurjongen hoorde mij niet vier huizen ver schreeuwen zoals ik hem, toen hij slaag kreeg voor het stelen van vlees uit de pan. En ook had ik het minder zwaar dan die christenman die in zichzelf Engels liep te spreken, wat de kinderen zo amusant vonden dat ze hem met stenen gooiden waar hij maar ging. Hij bloedde altijd, niet ik. Maar
| |
| |
aan de andere kant was hij maar één van de vele uitzonderingen zoals kreupelen, mongolen en blinden, die het allemaal moesten ontgelden. (DOVN, 12).
Zoals we al eerder hebben betoogd zijn dit niet het soort passages die we verwachten in een racistisch pamflet. Dit fragment heeft in allerlei opzichten een literaire stijl, zoals blijkt uit de herhalingen en het parallellisme van de eerste zin van het eerste fragment (‘gemiddeld’...‘gemiddeld’), de metafoor (‘halve blinde’), en de opsomming ‘meppend, schoppend, duwend en biggend’. De sterke nadruk op moslims, die ongetwijfeld ongebruikelijk zou zijn voor de autobiografie van een echte moslim, is natuurlijk bedoeld voor de hele maskerade rond de identiteit van de auteur. Hetzelfde literaire karakter vinden we in de rest van deze passages, zoals het motief van het slachten van de geit (kennelijk typisch voor moslims), en de autoritaire verhoudingen in het gezin (idem). Een racistisch pamflet waarin dit soort stereotypen zouden voorkomen, zou niet alleen niet autobiografisch zijn, maar ook niet de vorm van een korte beschrijving van episodes hebben aangenomen. Tenslotte komt in de tweede passage al het thema van de agressie naar voren dat ook later in de DOVN zo uitvoerig wordt behandeld. Maar ook hier wordt dit thema verwerkt in een enigszins ongebruikelijke opsomming (‘kreupelen’, ‘mongolen’ en ‘blinden’). Zo bestaat dit hele hoofdstuk uit een reeks literair verwoorde episodes en meer filosofisch-literaire bespiegelingen van het type:
Hoewel de aapmensen, de minder beschaafde en de hoger beschaafde mensen allemaal maar emotionele wezens zijn, is het onderscheid tot op grote hoogte een kwestie van drempels en grenzen: van drempels waarboven ze besluiten te reageren en de grenzen die ze aan hun acties of reacties stellen. Echter, zowel deze twee factoren als het bewustzijn en de daarop nitgeoefende controle hangen rechtstreeks af van de graad van ontwikkeling van een volk. Het is dit besef, of de afwezigheid ervan, waardoor in derde-wereld-landen haast alles aanleiding kan worden tot een handgemeen en waardoor de Nederlanders vrijwel niet te beledigen zijn. In de eerste plaats komen ze al niet in actie, als een oude aansteker met een versleten vuursteentje dat geen vonk geeft, en in
| |
| |
de tweede plaats voorkomt hun besef van grenzen haast altijd dat ze te sterk reageren of te ver gaan. (DOVN, 51).
De stijl van DOVN wordt gekenmerkt door snelle wendingen, associaties, beelden en schijnbaar irrelevante toevoegingen. Er zijn talloze voorbeelden van dit soort literaire of essayachtige stijl. Hier is één van de vele beschrijvingen van de Nederlanders:
Dus hoezo zijn de Nederlanders anders dan andere volkeren? Bovendien, het bewijs is zonneklaar: de Nederlanders gaan zondags na de kerk met hun luchtbuks mussen schieten, ze spreken luid, alsof ze ruzie hebben, af en toe pauzerend om te spugen, als ze bij een sport verliezen, geven ze de scheidsrechter de schuld, roepen een dag van nationale rouw uit en sluiten hun winkels, terwijl de premier spreekt van een ‘ramp’, ze pesten oude mensen en gooien met stenen naar mensen in rolstoelen, om aan het eind van de middag hun enorme families in hun bussen te laden, met gordijntjes voor de ramen om hun vrouwen voor verlekkerde blikken te verbergen en naar een restaurant te rijden waar ze rauwe hersenen eten uit de schedel van een vastgebonden aap, die ze hebben laten inslapen met een ferm tikje op zijn kop - of niet soms? (DOVN, 23).
Deze lange, complexe zin vol schijnbaar heterogene eigenschappen van de Nederlanders is alweer niet het soort stijl dat we in een pamflet of in een essay verwachten, maar eerder in een roman, in een literair essay of in een column van een schrijver als Komrij.
Niet alleen de inhoud (thema's, motieven) maar ook de stijl van DOVN komt inderdaad in veel opzichten overeen met die van Komrij in diens columns, zoals we ook al in de andere voorbeelden hierboven hebben kunnen zien. Vergelijkbare afwisselingen van lange en korte zinnen, overgangen tussen zinnen, beelden, vergelijkingen, persoonlijke ervaringen, verwijzingen naar bekende Nederlanders, en andere associaties. Geen strakke logische argumentatie, geen keurig opgebouwde gedachtegang, maar eerder een speelse reeks indrukken die, soms heel indirect, het argument van de schrijver ondersteunen.
| |
| |
Voor de lezers die de stijl van Komrij (nog) niet kennen, volgen hier nog een paar voorbeelden van een typische Komrijstijl, zoals in de volgende passage waarin de directeur van het LBR wordt vergeleken met een groothandelaar in ‘muggedodende spuitbussen’:
Tja, hoe moet je als directeur van het Landelijk Buro Racismebestrijding reageren, wanneer een van je groepjes potentiële klanten moslims, chinezen en andere bedreigde soorten ineens zelf blijkt te discrimineren? Hoe red je je daar uit? De overzichtelijkheid is immers verdwenen. De orde in je winkeltje is omgegooid. Zo'n directeur, dunkt me, kijkt dan ineens net zo optimistisch tegen de afsluiting van zijn jaarbalans en de verwachte winststijging van volgend jaar aan als een groothandelaar in muggendodende spuitbussen waar muggen uitkomen. (Komrij, ‘Pleidooi voor een rokende racist’, Lof der Simpelheid, 64).
En dan tenslotte in de beruchte column in NRC-Handelsblad van 8 maart 1989 over Rushdie en de moslims, waarin we ook het hoofdthema van DOVN tegenkomen, vinden we de volgende passages, die we deels nogmaals citeren:
Het zijn prachtige dagen, nu, om de politici te observeren: hoe ze aan de ene kant pal achter westerse waarden staan, en aan de andere kant toch weer een beetje meeleven met de gekwetste moslim-ziel, hoe ze op het ene moment elke boekverbranding van de hand wijzen en er op het andere moment, ‘gezien omstandig heden, context en traditie’, toch wel een ietsepietsje begrip zouden willen opbrengen; hoe ze nu eens ferme taal uitslaan en het dan weer bijzonder sneu vinden voor de goedwillende muzelman nee, het is kostelijk om te zien met wat voor fladderende gebaren ze niet helemaal uit het gezicht proberen te raken van de vliegende mat van de gekke derwisjen. (...) Kerken die tot tapijthallen waren verbouwd moesten opnieuw worden omgetoverd tot moskeeën. (...) Uit de ruïnes van Stalin en Hitler zijn moeizaam welvaartsstaten herrezen die vervolgens de onversneden derde in dat rijtje, Khomeiny, als een adder aan hun borst hebben gekoesterd. (...) Nu ja, iets hebben ze mee gekregen van onze cursussen, voorlichtingsbijeenkomsten, radioprogramma's en buurthuizen. Ze
| |
| |
hebben van het systeem afgekeken hoe ze het systeem het handigste kunnen misbruiken.
In deze passage vinden we de voor Komrij kenmerkende combinatie van ironie (‘prachtige dagen’, ‘gekwetste moslimziel’, ‘goedwillende muzelman’), beeldspraak (‘fladderende gebaren’, ‘vliegende mat’, ‘als een adder aan de borst gekoesterd’), rijtjes en opsommingen (cursussen, enz. Stalin, Hitler, Khomeiny), en andere concrete beelden (‘kerken als tapijthallen...’). Ook al meermaals eerder geciteerd vinden we in deze column verder de karakteristieke hyperbolen van het Komrijke proza:
(...) een paar zelfgekozen voorgangers roepen schuimbekkend en in het kromst denkbare Nederlands dreigementen in de microfoon die, als je op de klanken afgaat, wat primitieve bloeddorstigheid en gehoorzaamheid aan de Opperderwisj betreft, niets de raden overlaten (...)
Deze agressieve stijl, vol overdrijvingen, vinden we ook elders in de columns van Komrij (bijvoorbeeld gericht tegen vrouwen), ook wanneer hij tegen moslims schrijft. En dit is ook de stijl van DOVN.
| |
Zinsbouw
Behalve de genoemde algemene aspecten van literaire stijl, zijn er ook een aantal minder opvallende, maar niettemin kenmerkende, overeenkomsten tussen de zinsbouw van DOVN en die van Komrij. We hebben al gezien dat een afwisseling van korte en soms hele lange zinnen, opsommingen en rijtjes zowel in DOVN als in het werk van Komrij voorkomen. Hier is een typische Komrij-zin die we bij het thema ‘discriminatie’ al eerder hadden geciteerd:
Het is, door de knopen waarin we onszelf hebben verward, inmiddels mogelijk met argumenten die niet anders dan discriminerend genoemd kunnen worden de anti-racistische held uit te hangen, anderen onder publieke toejuiching aan de schandpaal te nagelen terwijl men zelf geen
| |
| |
haar beter is, en een en hetzelfde racisme naar believen te criminaliseren of te vergoelijken, al naar gelang het politiek, commercieel of ideologisch beter uitkomt. (Komrij, Pleidooi voor de rokende racist, Lof der simpelheid, 61).
Maar er is meer. Zo heeft Komrij de gewoonte om binnen een zin meerdere deelzinnen te plaatsen waarbij eigenlijk een nieuwe zin op zijn plaats zou zijn:
Een paar dagen lang is alles gelijk, het prul troont er naast het pronkstuk, tussen zeldzame eerste drukken torenen jaargangen pornoblaadjes en een doos met ouwe truien, zweetplekken onder de oksels incluis, krijgt een ereplaats toegewezen op het Perzisch kleed. (...) En wie vertoont in Nederland meer betweterij dan de kaste van bestuurders? De meeste beleidsposten - van de voorzitter van de speeltuinvereniging tot het ministerschap - stellen niets voor, het zijn een soort rangeerplaatsen voor uitvreters, lijntjestrekkers en hobbyisten, je bent niets dan de zoveelste onbenul tussen de vorige en de volgende - een comfortabele positie dus om een gewichtig gezicht te trekken. (Komrij, Lof der Simpelheid, 66).
Zo zou volgens de ‘normale’ interpunctie in het tweede citaat een nieuwe zin moeten beginnen bij ‘het zijn een soort rangeerplaatsen...’, en bij ‘je bent niets dan...’. Let ook op de bij Komrij veelvuldig voorkomende gedachtestreepjes, waartussen soms lange zinnen kunnen voorkomen.
In plaats van het combineren van meerdere zinnen in één zin, begint Komrij vaak ook een nieuwe zin na een dubbelepunt, vooral als een uitleg of illustratie van de vorige zin volgt:
Gedachten zijn vrij: die deur kan op het ogenblik, met al die nieuwe vromen en beterweters, met al die oprukkende verbieders en heksenjagers, niet open genoeg worden gehouden. (...) Het is het Hollandse verenigingsleven ten top: langs de deuren om oud papier bedelen en ervan overtuigd zijn daarmee de hongersnood in de wereld al voor driekwart te hebben gelenigd. (Komrij, Pleidooi voor de rokende racist, Lof der simpelheid, 87-88).
| |
| |
Ook in DOVN zijn deze eigenschappen van de zinsbouw opvallend. Gedachtestreepjes en dubbele punten vervullen er dezelfde functies, zoals in de volgende voorbeelden:
Voor zo'n geval bestonden alternatieve methoden, zoals één die mijn broer gebruikte: die kocht zich met smeergeld door vijf leerjaren heen zonder een keer te slagen. (DOVN, 16)
En dat zou verklaren waarom het niemand iets lijkt te kunnen schelen wat de Nederlandse natie momenteel doormaakt niemand krijgt een compliment als hij iets voor een Nederlander doet zolang ze in de spiegel nog een van hun wenkbrauwen de hoogte in zien gaan, ten teken dat ze alle sociale medailles hebben behaald die de Olympische Spelen der Goede Wil maar te bieden hebben. (DOVN, 37).
Zo is ook Rasoel gek op opsommingen en rijtjes:
En dat er als een pro-Iraanse Hezbollahbeweging of welke andere extremistische moslimgroep ook haar fanatieke leger formeert, onder het roepen van ‘Allah-u-Akber,’ geen sprake is van een beredeneerd beleid of een ideologie, maar gewoon van een stel idioten, psychopaten en imbecielen die doen waar ze zin in hebben. (DOVN, 27)
Denk eens aan alle contactadvertenties in de kranten, waar gevraagd wordt naar haarkleur, lengte, temperament, scholing, intelligentie, oogkleur... Oogkleur? Dat komt me bekend voor. (DOVN, 33).
Rasoel-zinnen zijn vaak even lang en ingewikkeld als die bij Komrij:
Uit welk land een verse immigrant in Nederland ook komt, hij zal er jaren over doen om erachter te komen hoe de Nederlander in elkaar zit, tenzij hij een paar gulden spendeert aan de Nederlandse grondwet die bij de meeste grote boekhandels te krijgen is, en waaruit hij althans enige basiskennis over de Nederlanders kan puren, inclusief hun gevoel voor humor. (DOVN, 27)
| |
| |
Hier is nog een duidelijker voorbeeld van dit soort zinscombinaties bij Rasoel, ook dit keer vergezeld van de dubbelepunt, waarbij het zinsdeel met ‘niet dat spontaniteit...’ eigenlijk een nieuwe zin zou moeten zijn:
Ook bij Nederlandse kinderen, althans tot hun twaalfde of daaromtrent, kom je wel eens spontaniteit tegen, niet dat spontaniteit niet hetzelfde is als kinderlijkheid: beide komen voort uit het ontbreken van zelfbeschouwelijkheid en bedachtzaamheid. (DOVN, 49).
Verdergaande, meer formele analyses van de zinsbouw van Komrij en Rasoel kan wellicht nog meer kenmerkende overeenkomsten opsporen.
| |
Woordkeus
Eén van de meest opvallende en kenmerkende eigenschappen van stijl is de woordkeus. Veel traditionele studies van stijl beperken zich tot een (veelal kwantitatieve) vergelijking van de omvang van de woordenschat, de verhouding van het aantal verschillende woorden op het totaal aantal woorden (de ‘type-token ratio’), het voorkomen van zelden voorkomende woorden (hapaxen) en neologismen, de manier waarop nieuwe woorden worden gemaakt, enzovoorts.
Het is bekend dat Komrij een woordkunstenaar is, en een grote en gevarieerde woordenschat heeft. Bovendien introduceert hij een groot aantal neologismen, onder andere in de vorm van velerlei woordcombinaties. Illustraties hiervan zijn nauwelijks nodig. Hier volgen er slechts een paar, gekozen uit Komrij's stukken over moslims en discriminatie:
bekommernis, moslim-ziel, muzelman, derwisj, Opperderwisj, hondetrouw (column NRC-Handelsblad, 8-3-89)
volksidioot, Muzelmens, zakbijbel, zakkoran, Yasser Arafat-hoofdtooi, treurbuis, oliepotentaat, hulp-moeezzin (‘La ilaha illa allah’)
| |
| |
oeuvre-catalogus, voetbalbonzen, Goereetjes, nestgeur, broodheren, haneei, antidiscriminatiefront, julianaschooltje, lijntjestrekkers, hersenoppervlak, klaar-overs, pietje-preciesen, toiletvlotters, doventolken, etc. (‘Pleidooi voor de rokende racist’).
Behalve deze weinig frequente en nieuwe woorden, heeft Komrij natuurlijk, ondanks zijn verbale creativiteit, een aantal vaste uitdrukkingen die kenmerkend zijn voor zijn stijl. ‘Treurbuis’ voor televisie is hiervan het bekendste voorbeeld. We hebben hierboven gezien dat ook andere typische scheldwoorden hem makkelijk uit de pen vloeien, zoals ‘stompzinnig’, ‘primitief’, ‘fanatiek’, enz. Zowel voor moslims als voor anti-racisten heeft hij een heel scala van dit soort kenmerkende woorden.
Rasoel is ook niet bepaald een lexicale armoedzaaier. Zoals past in de literaire essay-stijl van DOVN vinden we ook hier een groot aantal opmerkelijke, weinig voorkomende en nieuwe woorden:
aapmensen, apporteren, bamboehuisjes, blunderdeskundigen, christenman, dierenmanieren, donderstem, ezelinnen, freleste, ganzenpennen, geitekoppesoep, haarverven, halal, haram, hizjab, hoofddoekenkwestie, hoofdbeukende, indianenvolk, integratietheorie, islamcultuur, luchtdrukpistool, luchtbuks, meesterbreinen, mentaliteitsfout, mondbrandende, moslimcultuur, moslim landen, moslimouders, moslimbommen, moslimgroep, moslimjongens, ontladingstherapie, poedelprijs, topambtenaar, vakantieparanoia, varkensreet, verrassingsfactor, zeehondjesmoord, zelfmoordcapsules, zelf-pessimisme, zwerfhonden.
Behalve dat veel van de nieuwe samenstellingen (zoals ‘blunder-deskundigen’) nogal typisch voor Komrij lijken, suggereren deze en andere woorden in DOVN bovendien dat het boekje direct in het Nederlands is geschreven, en niet is vertaald uit ‘steenkolen-engels’, zoals tijdens de maskerade rond het boek door de zogenaamde vertaler is beweerd (zie Hoofdstuk 4). Overigens gebruikt Rasoel ook een groot aantal namen, vooral van landen en volken, zoals dat ook bij Komrij het geval is.
Niet alleen losse woorden zijn kenmerkend voor de stijl van een schrijver, maar natuurlijk vooral de manier waarop woorden in
| |
| |
een tekst worden gecombineerd. Zelfs met vrij gangbare woorden kunnen op die manier geheel nieuwe en oorspronkelijke woordcombinaties worden gecreëerd. Zo vinden we in DOVN onder meer de volgende combinaties en vormen van beeldspraak:
• | een hele tros mussen, eekhoorns en hagedissen |
• | heilige krokodil |
• | even slim als de drugsbaronnen van Colombia meesterbreinen van de maffia |
• | zelf-pessimisme |
• | spitten in achtergronden |
• | cyclopen op jacht naar een fantoom |
• | hoog op de vleugelen van hun goede wil |
• | een gedesoriënteerd instinct voor verantwoording |
• | wachtwoord van de Club van Goede Mensen |
• | opgepotte grieven |
Voor Komrij hoeven we nauwelijks voorbeelden te geven. Ook zijn essays en columns zijn een opeenstapeling van nieuwe woordcombinaties en beeldspraak:
• | de gekwetste moslimziel |
• | de goedwillende muzelman |
• | fladderende gebaren |
• | primitieve bloeddorstigheid |
• | de ruïnes van Stalin en Hitler |
• | als een beurse, sidderende vrucht |
• | de Nieuwe Muzelmens |
• | tot aan hun voetzolen met vreemde cultuur doordrenkt |
• | een sint-vitusdans van penissen op rappe pootjes |
• | snelgewiekte vagina's |
• | de egalitaire mier |
• | inhalige drijfveer |
• | racistische zeepbel |
| |
| |
| |
Verschillen
Bij het grote aantal inhoudelijke en stilistische overeenkomsten tussen het werk van Komrij en DOVN zijn er natuurlijk ook verschillen. Een deel van die verschillen zijn vanzelfsprekend, zoals ook de teksten van Komrij zelf onderling natuurlijk verschillen, alleen al omdat ze over een ander onderwerp gaan, omdat ze tot verschillende genres behoren of omdat ze in verschillende periodes van zijn schrijverschap zijn geschreven. Als DOVN (mede) door Komrij is geschreven, dan zal ook deze tekst natuurlijk van zijn andere werk verschillen, temeer daar ook hier natuurlijk de maskerade dient te worden doorgevoerd: De tekst mag niet al te evident persoonlijke gebeurtenissen of sleutelwoorden van de schrijver bevatten. Zo zal men in DOVN dan ook vergeefs woorden als ‘treurbuis’ of ‘falderappes’ zoeken, want die zouden Komrij ogenblikkelijk blootgeven.
Niettemin is het redelijk en verstandig, ook in mijn huidige betoog, te wijzen op een aantal thematische en stilistische verschillen die wellicht wat minder vanzelfsprekend zijn, en die tenminste enige verklaring behoeven.
| |
Thematiek
Eén van de thematische verschillen betreft de bespreking van discriminatie. In zijn stuk ‘Pleidooi voor de rokende racist’ gaat Komrij vooral te keer tegen discriminatiebestrijders en anti-racisten. Een vergelijkbare aanval op de hypocrisie van de Club van Goede Mensen vinden we in DOVN. Maar noch Komrij noch Rasoel zijn onversneden racisten. In DOVN vinden we passages als ‘Het lijdt geen twijfel dat de geschiedenis van de discriminatie afschuwelijk is en niet mag worden vergeten’ (p. 29), en de mooie slogan: ‘Discriminatie van de verkeerde is zeer verkeerd’ (p. 31). Maar ondanks deze algemeen gestelde antidiscriminatie norm, geeft Rasoel geen voorbeelden van discriminatie door de Nederlanders.
Komrij is ook niet bepaald een fanatiek discriminatie-bestrijder, maar toch laat hij af en toe merken zich toch te ergeren
| |
| |
aan verschillende vormen van discriminatie, niet alleen van homoseksuelen, maar ook van vluchtelingen of andere ‘buitenlanders’, zoals in de volgende passages, die we in alle fairness (na alle kwalijke teksten van hem) uitvoerig zullen citeren:
Apartheid is misschien een verfoeilijk iets, maar het is niet aan de Nederlander om daarover zo hoog van de toren te blazen. De Nederlanders hebben de apartheid als het ware uitgevonden. Verdraagzaamheid tussen blank en zwart, het lijkt me een gebod van verstand, hart en fatsoen maar het zou niet zo pedant gerecommandeerd moeten worden door hoofden van bijzondere scholen en scheurzieke pastoors. Discriminatie op scholen, in woonwijken, in restaurants, het is de beleidslijn van een bang falderappes maar de zedepreek zou de Hollander pas sieren als hij met dezelfde heilige ernst zijn verontwaardiging richtte tegen zijn eigen regering, die gastarbeiders het vuur zo na aan de schenen legt, vluchtelingen als achterlijke kinderen behandelt of terugstuurt en iedere buitenlander, die niet onmiddellijk bij aankomst tot het nuttigen van chocolademelk, glazige aardappelen en Deventer koek overgaat en na twee maanden niet in staat blijkt een sollicitatiebrief in ambtelijk Nederlands te schrijven, als verloren beschouwt voor haar integratie-programma. Maar tja, die regering is dan ook vierkant, absoluut en zonder meer tegen de apartheid. (...) We zijn een tolerant en gastvrij land, roepen de Nederlandse regenten fier. Ze blijven het roepen, wat er ook gebeurt. In Amsterdam gedraagt de vreemdelingenpolitie zich als een troep bavianen, en snotneuzen beheersen er de straat. Maar zie: de burgemeester van Amsterdam vertrekt naar Montreal of Montevideo om op een congres van zakenlieden triomfantelijk het grote geheim te onthullen dat Nederland een tolerant en gastvrij land is. Op Schiphol worden vluchtelingen, ternauwernood aan de nachtmerrie van een totalitair regime ontsnapt, als redeloos vee behandeld omdat ze niet in het bezit zijn van de vereiste diploma's, getuigschriften, persoonsbewijzen, pasjes, bankrekeningen, spek nekken en karnemelkkleurige aangezichten, en alom in het land wordt jacht gemaakt op de runderen van de sociale minima die zich, etend uit de staatsruif, veroorloven wat alleen de Jupiter van het kabinet geoorloofd is. Maar zie: de minister-president reist naar Korea of Kroatië om daar een ere-doctoraat in ontvangst te nemen en van de gelegenheid gebruik te maken er in zjjn dankwoord fijntjes op te wijzen daar kunnen zijn gastheren nog wat van opsteken!
| |
| |
dat Nederland een tolerant en gastvrij land is. Ja, al zouden we elke vreemdeling meteen aan de grens neerschieten en knuppelde de ene helft van Nederland de andere dood, al zouden de jeugdhonken volstromen met antisemitische evangelisten en alle straten zijn dichtgeplakt met rascistische slogans, ziedaar: dan nog bleven onze regenten in het buitenland, met hun vroomste gezicht, de blije mare verspreiden dat Nederland een tolerant en gastvrij land is. Het valt niet uit de omheining hunner valse tanden weg te branden. (Komrij, Pleidooi voor de rokende racist, Lof der simpelheid, 101-103).
Hoewel deze passage ook weer hoofdzakelijk de schijnheiligheid van de Nederlandse regering, de discriminatie bestrijders en de anti-apartheidspolitiek aan de kaak stelt, richt Komrij zich terloops ook tegen de slechte en paternalistische behandeling van immigranten. Het is duidelijk dat zulke passages niet geschreven zijn door een verstokt racist, en dat Komrij ondanks zijn expliciete afwijzing van alle vormen van solidariteit met de onderdrukten (een gevoel dat voor hem, naar eigen zeggen, geen literaire inspiratie oplevert) niettemin af en toe meegevoel lijkt te hebben met de vreemdeling. Zeker, ook dan gaat het hem hoofdzakelijk om een welbekende kritiek op de politici en de sociale werkers, maar toch zou men een dergelijke kritiek niet verwachten van een schrijver die immigranten veracht. De titel van het stuk ‘Pleidooi voor de rokende racist’ is dan ook duidelijke ironisch bedoeld.
Dit wil overigens niet zeggen dat de stukken van Komrij tegen de moslims (zoals die nauwelijks van die in DOVN zijn te onderscheiden) niet racistisch of denigrerend voor minderheden zouden zijn, zoals we hierboven hebben gezien.
Binnen ditzelfde thema vinden we vooral op het eind in DOVN citaten die veel duidelijker en explicieter racistisch tegen (alle) minderheden zijn gericht dan in het werk van Komrij:
In een stad als Amsterdam zijn er al georganiseerde benden van Marokkaanse kinderen die 's nachts over straat lopen, vechten, relletjes trappen en de toch al zo schaarse rust verstoren, terwijl sommige stadswijken, waar de Nederlanders niet meer kunnen doen wat ze willen, zich niet meer kunnen kleden zoals ze willen, niet meer kunnen zeggen waar ze zin in hebben en hoe langer hoe meer onder een soort huisarrest komen te staan, zonder een spoor van de oude
| |
| |
gezelligheid, vrijwel als verloren gebied kunnen norden beschouwd. Verder staan in alle grote steden tientallen Surinamers en Arabieren ‘Pssst, hasj, coke, trips,’ te verkopen, haast met geweld, als ze het niet te druk hebben met het fysiek lastig vallen van bejaarden en meisjes, die snel doorlopen met lange gezichten en bange ogen waarvan ze zichzelf niet eens bewust zijn. Andere Nederlanders, die wonen in de zwijnestal die de moslims van de flatgebouwen maken, verhuizen een voor een. Wie dat niet doet, en nog naar buiten durft, draagt een mes om zich te beschermen. De Nederlanders, en ik bedoel niet hen die al onder De Groene zoden liggen, zijn over het geheel genomen een bang volk geworden, bang om grappen over de moslims te maken, ze te beledigen, ze voor de gek te houden, ze te kritiseren of terecht te wijzen. (...) Intussen is de criminaliteit, zoals bekend, enorm toegenomen, zodat Nederland wat betreft diefstal, geweld en inbraak eindelijk de felbegeerde eerste plaats in Europa bezet: in 1989 werd 26,8% van de Nederlanders slachtoffer. Echter, als we de CBS-cijfers analyseren, komen we tot de conclusie dat geëxtrapoleerd naar de totale bevolking tussen de 625% en 1250% meer misdaden worden gepleegd door niet-Nederlanders dan door Nederlanders. (...) Honderdduizend Nederlanders die als normale, vreedzame mensen in hun eigen vreedzame land leefden en hun eigen vreedzame gang gingen, totdat ze werden overstelpt door een zee van moslims, en opeens geen normale mensen meer waren, maar rascisten. (DOVN, 94vv.).
Deze en de volgende passages zijn een directe weergave van de racistische vooroordelen en stereotypen zoals die ook in Nederland inmiddels wijdverbreid zijn geworden. Ondanks de aanval op moslim-fundamentalisten, zeker in verband met de Rushdie-affaire die hem natuurlijk als schrijver direct aangaat, vindt men bij Komrij nauwelijks van dit soort openlijk racistische uitspraken (laat staan dat Komrij dit soort getallen zou gebruiken). Deze discrepantie tussen het (andere) werk van Komrij en DOVN is slechts te verklaren als er sprake is van twee schrijvers (hetgeen wordt tegengesproken door het grote aantal treffende overeenkomsten) of wanneer de auteur(s) van DOVN ten behoeve van de maskerade met opzet dit soort standaard-vooroordelen heeft (hebben) opgenomen om het boekje een duidelijker racistisch karakter te geven, en daardoor provocerender te maken, hetgeen
| |
| |
precies de bedoeling was van de hele onderneming. Behalve deze verschillen komen alle prominente thema's en motieven van DOVN ook bij Komrij voor, of zijn zij consistent met het werk van Komrij.
| |
Stijl
De literair-columnaire stijl van Rasoel en Komrij vertoont zulke sterke overeenkomsten, dat men ook hier met moeite verschillen kan vinden.
Eén van de opmerkelijkste verschillen is de woordenschat. Ook al zijn er een aantal typische overeenkomsten, toch had ik meer Komrij-woorden in DOVN verwacht, vooral omdat woordkeuze deels automatisch verloopt. Als Komrij inderdaad de (mede) auteur van DOVN is, dan kan ik dat slechts verklaren door het feit dat hij met opzet zijn eigen woordkeus heeft aangepast aan het pamflet, en daarbij woorden heeft vermeden die vaak in zijn (andere) columns en essays voorkomen. Omdat Komrij een uitstekend stilist is, moet hij daartoe in staat worden geacht. Ook kunnen delen van DOVN door anderen zijn geschreven of aangepast, hetgeen ook op deze lexicale discrepantie kan wijzen.
Behalve deze verschillende woordkeus, is het tenslotte opmerkelijk dat in DOVN veel minder liggende streepjes in zinnen voorkomen dan in het (andere) werk van Komrij, en dat is een stijlkenmerk dat in de regel veel minder goed stuurbaar is, tenzij men zich daarvan bewust is, en het opzettelijk vermijdt. Daartegenover staat dat zowel Komrij als Rasoel wel vaak en op dezelfde manier dubbele punten gebruiken.
Deze informele bevinding met betrekking tot het vocabulaire van DOVN wordt bevestigd door programma's zoals als Copycatch die lexicale overeenkomsten tussen teksten kunnen vaststellen (oorspronkelijk ontwikkeld om studenten die werk van elkaar overschrijven op te sporen, maar nu ook in de forensische taalwetenschap gebruikt om onder andere auteurschap en plagiaat vast te stellen). Hieruit blijkt ook dat er wat betreft de frequentie van verschillende woorden niet veel overlap bestaat tussen DOVN en bijvoorbeeld sommige teksten van Komrij, behalve natuurlijk die woorden die door alle schrijvers zouden worden gebruikt die over
| |
| |
hetzelfde onderwerp schrijven, zoals ‘Nederlanders’ en ‘moslims’. Ook zou men bij dezelfde schrijver meer identieke woordparen of woordgroepen verwachten, hetgeen ook niet het geval is. Zoals gezegd, ik kan die discrepanties alléén verklaren hetzij door het feit dat ik niet alle relevante teksten (inclusief alle columns van die hele periode) van Komrij heb kunnen scannen en onderzoeken, dan wel omdat er meerdere auteurs bij de totstandkoming van DOVN zijn geweest, of omdat Komrij zich wat betreft zijn vocabulaire heeft aangepast. Dit wil zeggen, men vindt wel een groot aantal passages die wat betreft hun inhoud, ideeën, argumenten en beeldvorming overeenkomen, maar de formulering in steeds net even iets anders.
Hoewel een strikt lexicale analyse dus op meer dan één auteur lijkt te wijzen, zijn de hierboven aangegeven thematische en literair-stilistisch overeenkomsten zo sterk en uniek dat ze bijna onmogelijk door twee schrijvers kunnen worden gedeeld. Bovendien kan het tegelijk vóórkomen van een zeer heterogeen aantal thematisch niet-verwante woorden in DOVN en het werk van Komrij bijna geen toeval zijn. Immers, welke literaire auteur in Nederland, anders dan Komrij, heeft het over ál de volgende dingen die in DOVN vóórkomen: Nederlanders, moslims, discriminatie, cultuur, Rushdie, homoseksualiteit, Scientology, apen, spiegels, agressie, Hitler, prinses, topambtenaren, stompzinnigheid, naïviteit, demonstraties tegen Rushdie, en nog veel meer...
| |
Samenvatting en conclusies
Een vergelijking van de inhoud en de stijl van DOVN met die van de columns en de essays van Komrij levert een zeer groot aantal kenmerkende overeenkomsten op, waarvan met name de unieke combinatie duidt op de hand van één schrijver. Laten we die overeenkomsten nog eens samenvatten en dan onze conclusies trekken.
Wat betreft de algemene thematiek van DOVN, namelijk de ondergang van het Westen en Nederland door de oprukkende islam, hebben we gezien dat deze reeds met zoveel woorden door Komrij in zijn stuk ‘La ilaha illa allah’ aan de orde gesteld. De
| |
| |
aanval op moslims, en met name moslim-fundamentalisten, en de reacties op de Rushdie-affaire die de aanleiding was voor DOVN, vinden we inhoudelijk en stilistisch bij Komrij op dezelfde manier terug in zijn column van 8 maart 1989. De kritiek op de Nederlanders in DOVN in het algemeen is een standaardthema van Komrij, ook al heeft het in DOVN een enigszins andere strekking in het licht van de Rushdie-affaire en de bestrijding van moslim-fundamentalisme: Nederlanders in DOVN worden hoofdzakelijk als te goedaardig en naïef voorgesteld. Maar zoals ook bij Komrij wordt daarin ook hun morele zelfingenomenheid aan de kaak gesteld. In datzelfde licht vinden we echter bij Komrij in zijn stuk ‘Pleidooi voor de rokende racist’ een scherpe aanval op de discriminatiebestrijders en de anti-racisten, een thema dat wel in DOVN voorkomt maar minder nadruk krijgt.
Behalve de vele overeenkomsten en parallellen van thematische aard, zijn er ook een aantal vergelijkbare motieven, scènes, vignetten en personages in DOVN en het werk van Komrij die niet direct met het hoofdthema van de moslim-dreiging te maken hebben. Zowel Komrij als Rasoel moeten niets hebben van psychologische verklaringen. Bij zowel Rasoel als Komrij worden agressie en xenofobie als een ‘natuurlijke’ drijfveer van de mens gezien. Het is bekend dat Komrij niet veel opheeft met sektes, en zowel hij als Rasoel hebben het in dit verband vooral over de Scientology kerk, wat nauwelijks toeval kan zijn.
Van een ‘echt’ racistische auteur zou men geen aandacht voor de rechten van homoseksuelen verwachten. Rasoel heeft dat wél, en dat is niet verrassend wanneer Komrij (één van) de auteur(s) van DOVN zou zijn.
Meer literair is de overeenkomst van het thema van spiegels, verdubbeling en dubbelgangers, hetgeen bovendien een diepere literaire verklaring biedt voor de hele maskerade rond DOVN en het gebruik van pseudoniemen. Ook het opvallende apen-motief is typisch voor zowel Komrij als Rasoel, die beiden in het algemeen vaak een hele menagerie van dieren opvoeren in hun werk (naast de zeer alledaagse hond, kat en mus, zijn de zwerfhond en de krokodil daarbij de meer opvallende dieren die we bij beide auteurs tegenkomen).
| |
| |
Komrij en Rasoel geven beiden regelmatig commentaar op de wereldgebeurtenissen. Zo hebben ze het beiden over het neerslaan van de democratische beweging in China of de dood van een Arabische prinses. Ook steken ze beiden hun afkeer van dictators niet onder stoelen of banken, en Stalin, Hitler, Saddam Hoessein, Khomeiny, Ceausescu, of Gaddafi treden dan ook zowel in DOVN als in de columns van Komrij op. Kortom, het aantal overeenkomende thema's en motieven (vooral als we bedenken dat DOVN maar een klein boekje is) kan - statistisch en tekstueel gezien - nauwelijks toeval zijn.
Hetzelfde blijkt het geval te zijn voor de stijl. DOVN is niet een regelrecht racistische pamflet of een verhandeling zoals we die van een extreem-rechtse schrijver, journalist of politicus zouden verwachten. Integendeel, wat allereerst opvalt, zeker in het hoofdstuk met de pseudo-autobiografie van Rasoel, is het literaire karakter van DOVN. Beelden, woordkeus en zinsbouw, de bonte afwisseling van subthema's en motieven en het grote aantal literaire vergelijkingen, uitweidingen en bespiegelingen over de aard van de Nederlanders en de moslims, is duidelijk van de hand van een ervaren schrijver en stilist. Behalve de vergelijkbare thematiek, doet juist deze literaire stijl al direct aan het werk Komrij denken in plaats van aan dat van andere hedendaagse schrijvers.
Behalve dit literaire karakter, zijn er ook een groot aantal overeenkomsten tussen de woordkeus en de zinsbouw in DOVN en het (andere) werk van Komrij, ook al lijkt DOVN het gebruik van een aantal typische sleutelwoorden van Komrij te vermijden. Op dat punt is de lexicale stijl in DOVN kennelijk enigszins aangepast aan de noodzaak van de ‘vermomming’. Andere woorden in DOVN (zoals ‘stompzinnigheid’, ‘fanatiek’, enz.) doen echter wel degelijk denken aan het werk van Komrij, zoals dat ook het geval is voor de literaire neologismen en de beeldspraak. Tenslotte zijn er meerdere opmerkelijke overeenkomsten tussen de soms complexe zinsbouw van DOVN en die van het werk van Komrij. Met andere woorden, ook stilistisch doet DOVN sterk denken aan het werk van Komrij, met uitzondering van sommige aspecten van woordfrequenties, die we
| |
| |
echter verklaren op grond van aanpassingen door Komrij zelf of door één van zijn medeplichtigen.
Het is al eerder gezegd: Afzonderlijk bekeken zijn weinig van de besproken thematische en stilistische overeenkomsten uniek voor Komrij-Rasoel. Maar het gaat dan ook vooral op het gezamenlijk voorkomen van zoveel overeenkomsten tussen inhoud en stijl van Rasoel en Komrij.
De kans dat er nog een hedendaagse Nederlandse auteur is die even goed schrijft, een vergelijkbare stijl heeft (of gedurende meer dan 100 bladzijden kan imiteren), en bovendien dezelfde opinies, thematiek en motieven vertoont, is heel erg klein.
Kortom, zelfs op grond van een meer informele vergelijking tussen het werk van Komrij en DOVN lijkt de conclusie met betrekking tot Komrij's medeplichtigheid aan de DOVN-affaire vrij duidelijk. Nog meer gedetailleerde en wat technischer analyses (bijvoorbeeld van de zinsbouw) zouden deze bevindingen eventueel nog verder kunnen onderbouwen, maar dat is een taak die ik graag voor het proefschrift van een kritische taalkundige (if any) overlaat. Maar de al gevonden overeenkomsten zijn zo talrijk dat er welhaast een kloon van Komrij aan het werk moet zijn geweest als hij niet zelf bij de DOVN-affaire betrokken is geweest.
|
|