Spel en spektakel
(2001)–Hans van Dijk, B.A.M. Ramakers– Auteursrechtelijk beschermdMiddeleeuws toneel in de Lage Landen
[pagina 246]
| |
Maria verklaard
| |
[pagina 247]
| |
kan identificeren. Bovendien is er in wedstrijdspelen behalve de toeschouwer nog een instantie met wie de auteur rekening moet houden, namelijk de jury. Een wedstrijdspel dient dus een tweeledig doel: de toeschouwer overtuigen van een morele waarheid (via een personage in het stuk) en de jury tevreden stellen met een goed uitgevoerde opdracht. Wat dit impliceert voor de dramatische situatie zal geïllustreerd worden aan de hand van een wedstrijdspel van de Brugse rederijker Cornelis Everaert († 1556), Maria ghecompareirt byde claerheyt (1511), waarin een vergelijking tussen Maria en het licht wordt uitgewerkt.Ga naar eindnoot10. | |
De opbouw van een laatmiddeleeuwse preekGa naar eindnoot11.Het uitgangspunt van een laatmiddeleeuwse preek werd gevormd door een bijbeltekst, het thema. De predikant moest demonstreren welke les uit dit thema afgeleid kon worden. Hiertoe werd de diepere betekenis van de onderdelen van deze tekst stap voor stap geïllustreerd en bewezen. Iedere preek bestond uit een proloog, een middendeel (corpus) en een conclusie. In de proloog werd het thema bekendgemaakt (de enunciatio thematis), soms gevolgd door een toelichting die de welwillendheid van de toehoorders moest opwekken en een gebed aan de Heilige Geest of Maria. Na het gebed werd het thema herhaald als het besluit van een verhaal of een betoog (de introductio thematis). Vervolgens werd het thema onderverdeeld (de divisio). Dit kon gebeuren op basis van de woorden in de tekst zelf of op basis van beelden die het thema opriep. In het laatste geval kon het zelfs zo zijn dat niet een bijbeltekst, maar een beeld het uitgangspunt van de preek vormde. De gronden voor de onderverdeling werden uiteengezet en toegelicht met behulp van bijbelplaatsen (de declaratio partium en de confirmatio partium). In het middenstuk van de preek werden de onderdelen van het thema toegelicht en verklaard (de dilatatio). Dit kon op verschillende manieren gebeuren. Er waren exegetische methoden, waarbij men zich richtte op de viervoudige bijbeluitleg (typologisch, allegorisch, tropologisch en anagogisch) of waarbij men de onderdelen van het thema aan andere bijbelplaatsen relateerde. Niet altijd kwamen alle vier de interpretaties aan bod; soms werd volstaan met het leggen van een relatie tussen de prefiguraties in het Oude Testament en de vervulling ervan in het Nieuwe Testament. Als voorbeeld kan een Franse preek dienen op een thema uit het Hooglied 6:10: Que est ista que progreditur quasi aurora consurgens, pulcra ut luna, electa ut sol, terribilis ut castrorum acies ordinata [=Wie is zij, die opgaat als de dageraad, schoon als de blanke maan, | |
[pagina 248]
| |
stralend als de gloeiende zon, geducht als de krijgsscharen?]. In de proloog van deze preek worden er vier delen in de tekst onderscheiden, op grond van de vier vergelijkingen in het thema (de divisio). Ieder onderdeel wordt in de dilatatio (in het middendeel van de preek) uitgewerkt aan de hand van een retorische vraag die gesteld wordt door Figure: is het soms Judith, of Esther, of Suzanna, of de koningin van Seba? In de conclusie van de preek blijken dit alle vier Oudtestamentische prefiguraties van Maria te zijn, en wordt de oplossing uit het Nieuwe Testament omschreven als escripture.Ga naar eindnoot12. In andere preken nam men soms de etymologie als uitgangspunt voor een nadere toelichting van de diepere betekenis van de delen van het thema. Tevens kon men, indien men was uitgegaan van de metafoor die het thema opriep (bijvoorbeeld Maria voorgesteld als de dageraad), in de dilatatio de eigenschappen van dit beeld (bijvoorbeeld licht, helder, aankondiging van een nieuwe dag, tegenhanger van de nacht) gebruiken om de onderdelen van het thema te verklaren. Soms werd een tableau vivant getoond ter illustratie van het betoogde.Ga naar eindnoot13. Ook kon het bewijs geleverd worden door een vergelijking, een spreekwoord of een natuurlijke waarheid. Welke methode men ook gebruikte, iedere stap in de redenering moest verantwoord worden door te verwijzen naar minstens één autoriteit: een tekst uit de bijbel of van de kerkvaders. Zo ontstond een keten van redeneringen en bewijzen, die uitmondde in de conclusie van de preek. Hierin werd de uiteindelijke les vastgesteld die uit het thema af te leiden was. Na de conclusie werd de preek besloten met een wens, een bede, een vermaning of een lofprijzing. | |
Eisen aan wedstrijdspelen voor 1540Terwijl de eisen voor de opbouw van preken terug te vinden zijn in de zogenaamde artes praedicandi, handboeken voor de kunst van het preken, zijn er geen theoretische geschriften overgeleverd waarin rederijkers uit de doeken doen aan welke eisen hun toneelstukken moeten voldoen. In de enige expliciete poëticale handleiding voor rederijkers, Matthijs de Casteleins Const van Rhetoriken (1555), wordt slechts sporadisch over het toneel geschreven. De Castelein beschouwt toneel als een genre waar een auteur pas aan toe is als hij doorkneed is in het schrijven van balladen, rondelen en refreinen. Binnen het toneel is volgens hem bovendien het spel van zinne de grootste uitdaging.Ga naar eindnoot14. Men is dus in de eerste plaats aangewezen op de toneelstukken zelf als men wil achterhalen hoe een goed toneelstuk er volgens rederijkers uitzag.Ga naar eindnoot15. Op grond van de teksten zelf is het handelingspatroon van rederijkersspelen in het algemeen te omschrijven als een ontwikkeling van | |
[pagina 249]
| |
vraag naar antwoord, van verleiding naar redding, van zondig leven naar bekering, van verwarring naar duidelijkheid, van onwetendheid naar inzicht. De hoofdpersoon staat voor een morele keuze of bevindt zich in een benarde positie en weet zich eruit te redden door de juiste beslissing te nemen, daarbij tegengewerkt door valse, onverstandige raadgevers en gesteund door oprechte, wijze adviseurs.Ga naar eindnoot16. Naast de spelen zelf bieden wedstrijdkaarten inzicht in de eisen die aan rederijkersspelen gesteld werden. Deze kaarten fungeerden tegelijkertijd als uitnodiging voor een wedstrijd en als instructie voor de kamers die op deze uitnodiging ingingen.Ga naar eindnoot17. Er werd onder meer op vermeld uit hoeveel regels het stuk minimaal en maximaal moest bestaan en er werden minder of meer stringente suggesties gedaan voor de onderwerpskeuze. Deze keuze werd vaak ingeperkt doordat op de kaart een vraag geformuleerd was, die in het toneelstuk beantwoord diende te worden. Het karakter van de vraag kon variëren van moreel-theologisch (‘wat is de grootste troost voor de mens in zijn stervensuur?’) of maatschappelijk-politiek (‘waarin overtreffen wij de Romeinen?’) tot alledaags-praktisch (‘hoe nuttig zijn eerlijke kooplieden?’).Ga naar eindnoot18. Dankzij de voorgeschreven vraag heeft het handelingspatroon van spelen die voor een wedstrijd geschreven zijn een specifiek karakter, dat afwijkt van het hierboven beschreven patroon. Er treedt een personage in op dat ‘de leergierige mens’ of ‘de rederijker’ vertegenwoordigt, die de opgegeven vraag moet beantwoorden. Wedstrijdspelen beginnen dan ook vaak met een scène waarin dit personage zich beklaagt over de moeilijkheidsgraad van de op de kaart gestelde vraag. Dankzij dergelijke verwijzingen naar de kaart in de prologen van wedstrijdspelen is het soms mogelijk te achterhalen wat de eisen voor de wedstrijd waren, zelfs als er geen kaart is overgeleverd. Het weetgierige personage roept raadgevers te hulp, die hem door middel van mondelinge en aanschouwelijke instructie naar het goede antwoord leiden. De auteur kan niet volstaan met het simpelweg geven van dat antwoord, maar moet het stap voor stap onderbouwen met argumenten. Ook de argumentatie is weer aan voorschriften gebonden. | |
Een drievoudige bewijsvoeringDat het wedstrijdspel een betogend karakter moet hebben, wordt expliciet benadrukt op twee vroege kaarten, respectievelijk voor een wedstrijd te Hulst in 1483 en een wedstrijd te Antwerpen in 1496. Op de kaart uit Hulst worden deelnemers uitgenodigd geestelijke materie naar keuze speelwijs te tooghen [=tonen] of te bewijzen.Ga naar eindnoot19. Bovendien wordt de deelnemer aangespoord om goed te letten op de samenhang in het be- | |
[pagina 250]
| |
toog: het stuk moet geschreven zijn op een materie beginnende ende op de zelve volhendende. Op de Antwerpse kaart wordt men geïnviteerd in een toneelstuk te deduceren wat de nuttigste en onbegrijpelijkste gunst is die God de mens tot diens zaligheid bewezen heeft.Ga naar eindnoot20. Op beide kaarten krijgt de deelnemer, naast een aantal suggesties met betrekking tot de lengte en de inhoud van het te schrijven stuk, drie methoden aangereikt voor de onderbouwing van het betoog. Deze worden in Hulst aangeduid als scriftuerlic, natuerlic en figuerlic en in Antwerpen als bij schrifturen figuren ende naturelijcke redenen. Wat wordt met deze eisen bedoeld? De termen ‘natuur(lijk)’, ‘figuur(lijk)’ en ‘schriftuur(lijk)’ worden in verschillende laatmiddeleeuwse teksten gebruikt als het gaat om het staven of doorgronden van een geloofsmysterie. Ik ben de combinatie van de drie termen tegengekomen in het werk van de mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381), in een sacramentslof van de Brugse rederijker Anthonis de Roovere (ca. 1430-1481) en in de verzameling refreinen die de Utrechtse kannunik Jan van Stijevoort in 1524 voltooide. Ruusbroec schrijft over een geloofsfeit: Dit tughet ons nature, exempel ende figure ende heylighe scrifture.Ga naar eindnoot21. De Roovere stelt in zijn Lof van den heylighen sacramente dat de drie begrippen ontoereikend zijn om het wonder van het sacrament te bevatten: Figuere, scriftuere, natuere wijct
Comparatie, scientie, costume versciet
Memorie, verstannesse, redene bezwijct
Inghelen noch menschen en ghegrondens niet.Ga naar eindnoot22.
In een refrein in de bundel van Jan van Stijevoort uit 1524 wordt gesteld dat natuere, figuere en scriftuere de verhevenheid van Maria aantonen: Lof duer wiens suver inghelick leven
Ghi boven allen hemelen syt verheven
Soe Natuere Figuere Scriftuere bewysen.Ga naar eindnoot23.
Net als op de kaart voor de wedstrijd in Hulst worden in deze fragmenten ook de termen tughen (Ruusbroec) en bewysen (Van Stijevoort) gebruikt. De natuur, beeldspraak en de bijbel kunnen dus bewijzen leveren om een theologisch betoog te onderbouwen. Dit brengt ons terug bij de hierboven beschreven manier waarop een predikant zijn interpretatie van de onderdelen van het thema in de dilatatio voorzag van een onderbouwing. Als Maria in het thema vergeleken werd met de dageraad, kon de predikant gebruik maken van zijn kennis van de natuur om deze vergelijking uit te bouwen met specifieke gegevens over het opkomen van | |
[pagina 251]
| |
de zon. Ook kon hij een nieuwtestamentisch gegeven uit het thema in de dilatatio relateren aan oudtestamentische prefiguraties of voorafbeeldingen. Vergelijkingen kon hij bovendien illustreren aan de hand van een tableau vivant met een mondelinge uitleg. Zijn interpretatie moest in elk geval gesteund worden door autoriteiten zoals de bijbel en de kerkvaders. Ondanks de overeenkomsten moet ook gewezen worden op betekenisverschillen die ontstaan als de termen in een verschillende context gebruikt worden. Hoewel de term ‘natuurlijk’ geen problemen oplevert en altijd verwijst naar de bewijsvoering op empirische gronden, kunnen de termen ‘schriftuurlijk’ en ‘figuurlijk’ steeds een andere betekenis krijgen. Ze komen bovendien vaak samen voor, en krijgen dan een andere lading dan in de trits ‘schriftuurlijk-figuurlijk-natuurlijk’. De combinatie van de termen ‘figuurlijk’ en ‘schriftuurlijk’ kan twee betekenissen hebben. In de exegetische traditie slaat ‘figuurlijk’ op de oudtestamentische prefiguratie en ‘schriftuurlijk’ op de nieuwtestamentische vervulling. Dit was bijvoorbeeld het geval in de hiervoor genoemde Franse preek over een thema uit het Hooglied, waarin het Oude Testament werd aangeduid als figure en het Nieuwe Testament als escripture. In de toneeltraditie komt zeker ook de typologische betekenis van de termen voor (zoals hieronder zal blijken), maar daar betekent ‘figuurlijk’ vaak ook: door middel van beelden (beeldspraak en/of tableaux vivants) en ‘schriftuurlijk’: door middel van verwijzingen naar bijbelplaatsen of een tekstuele uitleg in het algemeen.Ga naar eindnoot24. | |
Woord en beeld, zien en inzienHoewel het duidelijk is dat de drie onderbouwingsmethoden complementair aan elkaar zijn en dat juist door de combinatie een volledig inzicht ontstaat, wordt in sommige spelen gesteld dat het vertonen van een toog de materie beter kan verduidelijken dan mondelinge uitweidingen. In het spel van Nieuwkerke bij de Gentse wedstrijd in 1539 wordt in dit verband onderscheid gemaakt tussen betooghen en tooghen. Het personage dat de zoekende mens vertegenwoordigt, zegt tegen zijn instructeurs: O vrienden, nu haect
Mijn herte om breeder bewijs tontfane.
Ghy hebt my hier met troostelicken vermane
Beghinnen bewyzen, alst wel begloost es,
Welc den mensche staervende den meesten troost es,
Betooghende met der schriftuere rypelic.
| |
[pagina 252]
| |
Maer ic en cant niet wel zijn begrypelic;
Dus biddic u om mijn verstant te staerckene,
Tooght wat figuerlicx.Ga naar eindnoot25.
Duidelijk is dat het betooghen, het argumenteren, met behulp van de bijbel gedaan wordt (met der schriftuere), maar het tooghen, het aantonen, met behulp van togen (wat figuerlicx).Ga naar eindnoot26. Men meent soms dat het gebruik van togen vaak niet meer is dan ‘een verlevendiging van de dialoog door visualisering van de informatie’.Ga naar eindnoot27. Het zou een manier zijn om de toeschouwers ‘door de verwachting van een toog aan het eind bij de les [te] houden’.Ga naar eindnoot28. Ik denk echter dat togen een essentieel onderdeel van de bewijsvoering vormden en niet alleen ter opluistering dienden.Ga naar eindnoot29. Een typologisch gegeven werd overigens graag in de vorm van togen uitgebeeld, zodat de term ‘figuur’ tegelijkertijd meer betekenissen kon hebben. Een voorbeeld hiervan is te vinden in het spel dat de Antwerpse Violieren opvoeren bij de Gentse wedstrijd in 1539. Vercondygher des Woordts zegt als hij een toog van Gods oordeel over de slang in het paradijs laat zien: Heft op u ooghen, anziet een schoon figuere,
Die voort vloyt den gheheelen bybel duere
In schoon beloften; zijt hier in verblydende.Ga naar eindnoot30.
Het woord figuere slaat hier dus zowel op de toog zelf als op de inhoud van de toog: de prefiguratie. In de loop van een stuk wordt dan de prefiguratieve scène getoond, en in de slottoog de vervulling ervan. Hummelen stelt dat de slottoog een wending weergeeft: van prefiguratie naar geprefigureerde, van metafoor naar betekenis, van dagelijkse werkelijkheid naar geestelijke zin, of omgekeerd van rechtstreekse naar metaforische aanduiding. De toog openbaart zelf die geprefigureerde, die geestelijke betekenis, is zelf die metafoor, of vormt het aangrijpingspunt voor het voltrekken van de bovengenoemde wending.Ga naar eindnoot31. Het gebruik van togen om een typologische relatie uit te beelden is op te vatten als een vorm van visuele exegese: ‘een methode van Schriftuitleg, waarbij de rollen van woord en beeld in zoverre omgekeerd zijn, dat de voorstelling of het programma [van voorstellingen, NM] in zeer gecomprimeerde vorm een Schriftexegese in beeld brengt’.Ga naar eindnoot32. Visueelexegetische voorstellingen kwamen zowel voor in openbare ruimten (kerken, kapellen) als in theologisch-didactische werken. De afbeeldingen spraken niet altijd voor zichzelf, maar werden begeleid door een | |
[pagina 253]
| |
korte verklarende tekst (gesproken of op schrift). Dit was ook het geval bij de tableaux vivants in rederijkersstukken, die niet alleen mondeling werden ingeleid en toegelicht, maar soms ook voorzien waren van een verklarend tekstbord in het Nederlands of het Latijn.Ga naar eindnoot33. In sommige gevallen is het getoonde beeld zelf een tekst, zoals in Maria gheleken byde stede van Jherusalem (1527) van Cornelis Everaert.Ga naar eindnoot34. Tot nu toe heb ik slechts de mogelijke invulling van de onderbouwingseisen genoemd. Jammer genoeg zijn de bijdragen aan de wedstrijden in Hulst (1483) en Antwerpen (1496) niet overgeleverd. Het is daarom niet mogelijk om na te gaan hoe de op de kaarten genoemde eis om de materie schriftuurlijk, figuurlijk en natuurlijk te onderbouwen in de toneelpraktijk bij deze wedstrijden ten uitvoer werd gebracht. Andere rederijkersspelen kunnen echter opheldering bieden. De drie onderbouwingsmethoden blijken namelijk ook een rol te spelen in het werk van de Brugse rederijker Cornelis Everaert, vooral in zijn zogenoemde ‘comparatiespelen’. Terwijl Everaert de drie onderbouwingsmethoden tot in 1531 enthousiast toepast, begint het systeem daarna af te brokkelen. Bij de Gentse wedstrijd in 1539 wordt alleen nog een schriftuurlijke en een figuurlijke onderbouwing gevraagd.Ga naar eindnoot35. Ook de Brugse rederijker Eduard de Dene (1505?-ca.1578) gebruikt alleen nog de termen ‘schriftuurlijk’ en ‘figuurlijk’ als vaste combinatie in zijn Testament rhetoricael (1561).Ga naar eindnoot36. Bij het Antwerps landjuweel in 1561 verlangt men slechts nog een figuurlijke behandeling van het thema (ondersteund door tableaux vivants) en bij een Rotterdamse wedstrijd in hetzelfde jaar alleen nog maar een schriftuurlijke (ondersteund door bijbelplaatsen).Ga naar eindnoot37. De concrete realisering van de drie eisen in de opvoeringspraktijk zal nu worden getoond aan de hand van enkele spelen van Everaert, met bijzondere aandacht voor Maria ghecompareirt byde claerheyt uit 1511. | |
De comparatiespelen van Cornelis EveraertCornelis Everaert schreef vijf stukken waarin hij Maria of Petrus met een symbool vergelijkt en waarin togen een belangrijke rol spelen. De spelen vertonen een onderlinge samenhang doordat in alle vijf een comparatie, een vergelijking, wordt uitgewerkt.Ga naar eindnoot38. Vier ervan hebben betrekking op Maria. Zij wordt daarin respectievelijk vergeleken met het licht, met Jeruzalem, met de troon van Salomon en met een schip.Ga naar eindnoot39. In het vijfde en laatste spel wordt Petrus met een duif vergeleken. De spelen zijn alle geschreven om bij wedstrijden buiten Brugge opgevoerd te worden.Ga naar eindnoot40. Hoewel de instructies voor deze wedstrijden niet bewaard gebleven zijn, blijkt uit expliciete verwijzingen naar de kaart in de prologen van | |
[pagina 254]
| |
sommige van deze spelen welke eisen aan de onderbouwing van de materie gesteld werden. Daarnaast maken de namen van de personages duidelijk dat de drie onderbouwingsmethoden vertegenwoordigd zijn. Schriftuurlijke bewijzen worden aangedragen door Ghefondeirde Scriftuere, Schriftuerlicke Bewysinghe, Scriftuerlicke Beleedynghe en Scriftuerich Prouven (als een doctuer vanden nyeuwen testamente). De figuurlijke ondersteuning van het betoog wordt verzorgd door Fyguerlic Bewys (als een prelaet van den houden testamente) en Fyguerlicke Prysinghe. De argumenten op grond van empirische waarneming van de natuur worden gegeven door Exsperientich Bethooch. In de eisen, en dus ook in de stukken, wordt soms benadrukt dat de materie volgens de regels van de retorica moet worden behandeld. De rol van de kunst zelf wordt gespeeld door personages als Soetzinneghe Eloquencie, Rethoryckelicke Verjolysynghe of Rethorycka.Ga naar eindnoot41. Dezelfde vorm van naamgeving komt voor in een Frans stuk van enkele decennia eerder, namelijk de Triomphe des Normans van Guillaume Tasserie (actief tussen 1490-1499). Daarin treden op: Figure l'Ancienne, Authorité d'Escripture, Raison, Exemple en Commun Peuple. Figure l'Ancienne somt een aantal bijbelse beelden op en Authorité d'Escripture citeert uit het Oude Testament en Augustinus.Ga naar eindnoot42. Er is op gewezen dat de procédés waarmee Tasserie zijn stuk voorziet van argumentatieve ondersteuning ook gebruikt zouden kunnen zijn in preken.Ga naar eindnoot43. Everaert lijkt met zijn comparatiespelen dus in deze traditie te passen. Verschillende malen is opgemerkt dat Everaerts comparatiespelen een bijzondere categorie vormen binnen zijn oeuvre. Niet alleen wordt in alle vijf een vergelijking voltrokken, maar ook maakt Everaert meer dan in zijn andere spelen gebruik van togen.Ga naar eindnoot44. Deze waren enerzijds bedoeld om de vergelijking gestalte te geven, en anderzijds om de typologische relaties tussen het Oude en het Nieuwe Testament te verbeelden. In Maria ghecompareirt byde claerheyt wordt een toog van Esther bij Ahasverus als prefiguratie van Maria als middelares (in de slottoog) getoond. Sint Pieter ghecompareirt byder duve heeft zelfs zes togen. Maria gheleken byden throon van Salomon heeft één toog van Salomons troon die gedurende het hele stuk zichtbaar blijft en becommentarieerd wordt, en bovendien nog een toog van Abigail om Maria's gehoorzaamheid bij de annunciatie te verduidelijken.Ga naar eindnoot45. Everaert gebruikte in deze spelen dus graag togen om de typologische relaties tussen het Oude en het Nieuwe Testament te illustreren. | |
[pagina 255]
| |
De toneelpraktijk: Maria ghecompareirt byde claerheytDan is nu het moment aangebroken om aan de hand van één van Everaerts comparatiespelen te laten zien wat de eis om het op het toneel gevoerde betoog op schriftuurlijke, natuurlijke en figuurlijke wijze te onderbouwen in de praktijk betekend heeft. Maria ghecompareirt byde claerheyt was het eerste comparatiespel dat Everaert schreef. Het had betrekking op de vergelijking tussen Maria en het licht. Het stuk was bedoeld voor een opvoering in Nieuwpoort (circa vijfenveertig kilometer van Everaerts woonplaats Brugge) in 1511, waarschijnlijk na de processie op een ommegangsdag.Ga naar eindnoot46. De Mariadevotie in Nieuwpoort had een sterke impuls gekregen door oorlogssuccessen aan het eind van de vijftiende eeuw, waarna een broederschap voor Onze-Lieve-Vrouw van de Nood Gods was opgericht. Men beloofde jaarlijks een kaars te offeren, meer precies een wasdraad met een lengte die gelijk was aan de omtrek van de stad. Wellicht stelden de organisatoren van de toneelwedstrijd daarom belang in een vergelijking van Maria met het licht. Dat de devotie ten tijde van de opvoering van Everaerts spel nog volop bloeide, blijkt wel uit het feit dat in 1510 nog een extra zijbeuk aan de Nieuwpoortse Onze-Lieve-Vrouwekerk gebouwd was wegens de overweldigende belangstelling die de welgestelde gilden toonden voor een eigen kapel in deze kerk.Ga naar eindnoot47. Het spel begint met een gesprek tussen Exsperientich Bethooch (een edelman) en Soetzinneghe Eloquencie (Vrouwe Retorica). Ze beklagen zich over de moeilijkheidsgraad van de opdracht: een vergelijking maken tussen Maria en het licht.Ga naar eindnoot48. Dan mengt een derde personage, een blinde genaamd Ymagineirlic Gheest, zich in hun discussie. Met hem moet de toeschouwer zich identificeren, hetgeen Everaert op allerlei manieren tracht te bewerkstelligen. In de eerste plaats komt Ymagineirlic Gheest vanuit het publiek naar het podium lopen.Ga naar eindnoot49. Terwijl hij zich, blind en wel, een doorgang baant naar het podium, komt hij ongetwijfeld ook lijfelijk in contact met de toeschouwers door tegen ze op te botsen. Bovendien zingt hij ondertussen een liedje op een wijs die het publiek bekend in de oren zal klinken, namelijk Nyeuport hout hu vaste ghy en sult niet ghevanghen zyn.Ga naar eindnoot50. Vervolgens spreekt hij een gebed uit waarin hij Maria om gratie vraagt voor de arme blinde die in duisternis wandelt.Ga naar eindnoot51. De andere twee personages manen hem vanaf het podium tot stilte, omdat het publiek anders niets kan horen.Ga naar eindnoot52. Het effect hiervan is dat het publiek zelf ook stil wordt. Voor wie het onderwerp van het stuk nog niet gehoord heeft, is het handig dat Ymagineirlic Gheest nog eens vraagt waar de twee zich zo druk over maken. Zij herhalen vervolgens de opdracht: ze moeten Maria met het licht vergelijken.Ga naar eindnoot53. Naast de opkomst van Ymagineirlic Gheest vanuit het publiek moet | |
[pagina 256]
| |
ook de humoristische inzet van het stuk de aandacht van de toeschouwer trekken. De blindheid van Ymagineirlic Gheest leidt namelijk tot een misverstand. In een poging het tweetal te helpen, meldt hij dat hij de claerheyt in een Brugse herberg gehoord, gevoeld, geroken en geproefd heeft. Alle zintuigen behalve het gezichtsvermogen zijn er dus door aangedaan. Hij blijkt dan ook niet het licht te bedoelen, maar clareit, een soort wijn.Ga naar eindnoot54. Door dit misverstand wordt de aandacht van het publiek opnieuw gescherpt. De toeschouwer wordt als het ware uitgenodigd om mee te denken over dit raadsel: claerheyt die door alle zintuigen waargenomen wordt, behalve door het gezichtsvermogen, wat is dat voor iets? Nadat het misverstand is opgehelderd, spreekt Ymagineirlic Gheest de wens uit om de condicien van het licht beter te leren kennen en worstelen de andere twee nog steeds met de uitwerking van de opdracht. Het drietal besluit te rade te gaan bij Ghefondeirde Scrifture, een vrouw gekleed als een geestelijke met een brandende waskaars in haar hand (symbool voor de geestelijke verlichting).Ga naar eindnoot55. Voor de derde maal wordt de opdracht uit de doeken gedaan.Ga naar eindnoot56. Enerzijds zal Everaert deze herhaling hebben ingevoegd om te voorkomen dat er nu nog toeschouwers zijn die niet weten waar het spel over gaat. Anderzijds past het uitstekend in de praktijk van de preek, waarbij het thema in de proloog ook enkele malen ter sprake komt. Samen met Ghefondeirde Scriftuere definiëren Exsperientich Bethooch en Soetzinneghe Eloquencie het soort ‘klaarheid’ waar het om gaat: het puurste, verhevenste licht, namelijk dat waarmee God de schepping begon.Ga naar eindnoot57. De proloog wordt besloten met een tableau vivant van Esther die knielt voor Ahasverus om de zaak van het joodse volk te bepleiten, als prefiguratie van Maria als middelares.Ga naar eindnoot58. Na een pausa volgt een reeks vragen van Ymagineirlic Gheest, waarbij Exsperientich Bethooch een antwoord geeft waarin de fysische kwaliteiten van het licht behandeld worden. Vervolgens worden deze fysische kwaliteiten door Soetzinneghe Eloquencie betrokken op het allegorische licht (Maria), waarna Ghefondeirde Scriftuere de bewijsplaatsen uit de bijbel en de kerkvaders geeft. Deze verhandelingen monden uit in het vertonen van een slottoog die de vervulling van de toog na de proloog toont: Maria op een troon tussen hemel en aarde, met boven haar hoofd de Heilige Drievuldigheid die een straal op haar laat neerdalen, en uit de mond van Maria komt een straal die op de aarde neerdaalt (afb.22-23).Ga naar eindnoot59. Als reactie op de toog reciteren de personages ieder een strofe van een ‘retrograde’ lofdicht op Maria, dat wil zeggen dat iedere strofe ook woord voor woord van achter naar voor te lezen is. Iedere strofe bestaat in dit geval bovendien uit de woorden van de eerste strofe, maar dan in een andere volgorde. De voordracht van dit refrein zal daarom een welhaast hypnotiserend effect op de toehoorder gehad hebben, waarbij de klankherhaling een minstens zo grote invloed had als de bete- | |
[pagina 257]
| |
kenis van de woorden. Voor een indruk van de inhoud van het refrein volstaat de eerste strofe: Blynckende claerheyt / Maria weist ghegroet
Licht Gods overvloedich zuver ende jent
Scynckende weist ons claerheyt / deimsterheyt boet
Sticht weghen duechdelic / in ons excellent
Slicht neder / svyants macht doch scent
Reyn claerheyt / zuver / scoon ende jeuchdelic
Swicht gramscepe / Gods pays ons doet bekent
Serteyn ghy zyt Gods claerheyt duechdelic.Ga naar eindnoot60.
De personages vragen in dit refrein om verlossing uit de duisternis, een motief dat al aan het begin van het spel door de blinde werd aangereikt. Na het sluiten van de toog spreekt Soetzinneghe Eloquencie als laatste de eerweerdeghe notable toe en vraagt hij om Maria's bescherming voor de keizer en voor Nieuwpoort.Ga naar eindnoot61. | |
Maria ghecompareirt byde claerheyt: preek of toneelstuk?Een aantal aspecten van dit stuk zijn in verband te brengen met de structuur van een laatmiddeleeuwse preek zoals ik die hierboven beschreven heb. Het stuk bevat, net als een preek, een proloog met de definitie en de afbakening van het thema, een gebed om bijstand van Maria en een tableau vivant met een prefiguratief karakter. Het middendeel van het stuk bestaat uit een keten van redeneringen en autoriteiten, waarbij gebruik gemaakt wordt van de natuurlijke, de figuurlijke en de schriftuurlijke onderbouwingsmethode. Het zijn opeenvolgende clusters van een vraag, een empirisch antwoord, een allegorische uitleg en een schriftuurlijke onderbouwing. Dit middendeel wordt besloten door een slottoog waarin de boodschap van het stuk kernachtig wordt samengevat, met een begeleidend refrein dat lof en groetenesse voor Maria uitdrukt. Ook dit is vergelijkbaar met het slot van een preek.Ga naar eindnoot62. Toch is de structuur van het spel gecompliceerder dan het lijkt. Er is geen sprake van een simpele vraag-antwoordconstructie tussen Ymagineirlic Gheest en de andere personages. Twee van de drie personages die hem instrueren, Ghefondeirde Scriftuere en Soetzinneghe Eloquencie, richten zich namelijk bijna nooit rechtstreeks tot hem, maar tot Maria.Ga naar eindnoot63. De boodschap die Everaert wil uitdragen (dat Maria de middelares tussen God en mensen is) moet dus een lange weg afleggen voordat hij het publiek bereikt: noch het publiek, noch Ymagineirlic Gheest krijgen rechtstreeks onderricht over de diepere betekenis van de vergelijking tussen Maria en het licht. | |
[pagina 258]
| |
Afbeelding 22.
Cornelis Everaert, Maria ghecompareirt byde claerheyt (Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Hs. 19036), f.304r. Een uitvoerige toneelaanwijzing beschrijft de inhoud van een tableau vivant met Maria, gezeten op een troon, tussen hemel en aarde, en boven haar de Heilige Drievuldigheid. De toneelaanwijzing wordt gevolgd door de twee eerste strofen van het lofrefrein in retrogradevorm. | |
[pagina 259]
| |
Afbeelding 23.
Meester van de Legende van Sint-Lucia, Kroning van Maria. (Washington, National Gallery of Art, Samuel H. Kress Collection). De inhoud van het tableau correspondeert met het iconografisch thema van de kroning van Maria. Ze zweeft tussen hemel en aarde en geheel boven is de Triniteit zichtbaar. | |
[pagina 260]
| |
Dit komt doordat Everaert de opdracht in twee vragen opsplitst. Voordat men kan bepalen wat de overeenkomsten zijn tussen Maria en het licht, is het nodig te weten wat de eigenschappen van het licht precies zijn. Dit wordt uit de doeken gedaan in de dialoog tussen Ymagineirlic Gheest en Exsperientich Bethooch. De volgende stap, het leggen van een relatie tussen het werkelijke licht en het allegorische licht, wordt uitgevoerd door Soetzinneghe Eloquencie en Ghefondeirde Scriftuere. Om een voorbeeld te geven: Ymagineirlic Gheest vraagt of het licht en de duisternis kunnen samengaan.Ga naar eindnoot64. Exsperientich Bethooch reageert verontwaardigd: nee, natuurlijk niet, dat kun je zelf toch zien. Het duister verdwijnt voor het licht zoals vuur verdwijnt voor water. Empirisch gezien (by exsperiencien) kan het licht niet samengaan met de duisternis, want claerheyt ende deimsterheyt hebben deferencien.Ga naar eindnoot65. Vervolgens zegt Soetzinneghe Eloquencie tegen Maria dat ook zij alle duisternis verdrijft. De duisternis staat hier voor de vijanden uit de hel, die de mens tot zonde verleiden. Deze vijanden vluchten en de mens verkrijgt het noodzakelijke inzicht dankzij het licht van Maria, zoals het water het vuur te niet doet.Ga naar eindnoot66. Tenslotte spreekt ook Ghefondeirde Scriftuere Maria aan en zegt dat de scheiding van licht en duisternis die in Genesis beschreven wordt, een fyguere is van het feit dat Maria volkomen vrij is van de duisterheden van de zonde. Ook haalt hij Augustinus aan, die niet wilde dat Maria in één adem genoemd werd met de zonde, opdat haar helderheid niet besmet zou worden.Ga naar eindnoot67. Deze structuur heeft gevolgen voor wat er op het toneel te zien kan zijn geweest. Het feit dat twee personages zich rechtstreeks tot Maria kunnen richten, impliceert dat Maria (voor hen) zichtbaar geweest moet zijn op het toneel, al wordt dit nergens expliciet vermeld. Pas in de slottoog wordt Maria voor iedereen zichtbaar en kan iedereen haar aanspreken met een strofe uit het slotrefrein.Ga naar eindnoot68. Een oplossing zou kunnen zijn dat deze personages wél achter een gordijn kunnen kijken, maar Ymagineirlic Gheest, Exsperientich Bethooch en het publiek niet. Togen worden vaak gesitueerd in een afzonderlijk gedeelte van het toneel, een compartiment dat eventueel afgesloten kan worden met een gordijn.Ga naar eindnoot69. Volgens Hüsken zou Everaert in dit spel gebruik gemaakt kunnen hebben van één toogruimte voor beide togen, omdat er genoeg tijd tussen de beide togen overbleef om de slottoog op te stellen na het vertonen van de toog van Esther.Ga naar eindnoot70. Ramakers wijst erop dat het publiek soms al aan het begin van een spel geattendeerd kan zijn op de aanwezigheid van een levend beeld achter een gordijn, dat aan het slot van de verhandeling onthuld zal worden.Ga naar eindnoot71. De onmogelijkheid om Maria te aanschouwen wordt allegorisch uitgedrukt door de fysieke blindheid van Ymagineirlic Gheest. Het is de vraag hoe dit op het toneel is verbeeld. Het personage kan een blinddoek | |
[pagina 261]
| |
omgehad hebben, of zijn ogen gedurende het hele spel gesloten hebben gehouden. Dit laatste zou overeenkomen met de aansporing die hij bij de slottoog krijgt, namelijk opent hu ooghen. Maar zoals zijn blindheid het symbool was voor geestelijke blindheid, moet deze aansporing volgens mij vooral worden opgevat als een beroep op het geestelijke gezichtsvermogen. Al eerder in het stuk werd gezegd dat de zondaar de ogen van zijn hart moet openen om Maria toe te laten: Maer wanneer den sondaer zonder verdrach
De ooghen opent van zynder herten
Hu anroupende / om bystant van zynder smerten
Wort duer uwe claere ontfaermicheyt zoet
Rasschelic geholpen.Ga naar eindnoot72.
Het thema van het geestelijke zien komt ook in veel andere rederijkersspelen voor. Zo wordt bijvoorbeeld een toog van de verrijzenis in het stuk van Sint-Anna uit Edingen bij de Gentse wedstrijd in 1539 vergezeld van het volgende commentaar: Ziet Mensche, doet open uus herten ooghen
Dits Christus, God en mensche u gheboren;
Dits dwoordt, uwen eenyghen troost vercoren.Ga naar eindnoot73.
De visuele exegese is pas voltooid als de slottoog onthuld wordt. Wie alleen de prefiguraties kent, weet nog niets van het echte licht. Pas wie Maria ziet, is werkelijk uit de duisternis verlost. In Maria ghecompareirt byde claerheyt vindt een dubbele ‘verklaring’ plaats: Ymagineirlic Gheest (en de toeschouwer) leert het geestelijke licht te zien, en Everaert toont dat hij Maria's kwaliteiten in verband kan brengen met die van het licht. Ook dit spel kon hij weer tevreden ondertekenen met zijn anagram so reine verclaert.Ga naar eindnoot74. | |
BesluitIn vroege rederijkersspelen is inderdaad iets terug te vinden van de argumentatiestructuur die ook in laatmiddeleeuwse preken werd gebruikt. In beide gevallen bestaat het betoog uit een reeks redeneringen met argumenten die ontleend worden aan de bijbel en de kerkvaders, aan de waarneembare natuur en aan de verbeelding (zowel abstract, in prefiguratie en allegorie, als concreet in togen). Rederijkers gebruikten voor deze onderbouwingsmethoden de termen schriftuurlijk, natuurlijk en figuurlijk, die ook voorkomen in het theologische discours. | |
[pagina 262]
| |
Het functioneren van deze argumentatiemethode in de toneelpraktijk is getoond aan de hand van Everaerts Maria ghecompareirt byde claerheyt. Hierin treedt een blinde op (Ymagineirlic Gheest) die niet weet wat het licht is. Hij verbeeldt de zondaar die niet weet wie Maria is. Bijgelicht door de kaars van Ghefondeirde Scriftuere wordt hij geïnstrueerd door Exsperientich Bethooch, die hem het fysische licht leert kennen. Parallel daaraan legt Soetzinnighe Eloquencie verbanden tussen de eigenschappen van het fysische licht en het geestelijke licht, te weten Maria. Deze uitleg wordt ondersteund door Ghefondeirde Scriftuere die naar autoriteiten verwijst. Bijzonder is dat de allegorische uitwerking en de onderbouwing ervan niet gericht worden tot Ymagineirlic Gheest of tot het publiek, maar tot Maria zelf. Het zien van Maria is voorbehouden aan Soetzinnighe Eloquencie en Ghefondeirde Scriftuere, tot het vertonen van de slottoog, als bij alle personages (én bij de toeschouwer) het volledige besef van Maria's rol doordringt. Maria als middelares wordt getoond als vervulling van de toog van Esther als bemiddelaarster bij Ahasverus. Everaert heeft in dit stuk de schriftuurlijke, natuurlijke en figuurlijke onderbouwingsmethoden uitgebuit om een algemeen bekend geloofsfeit in een bijzonder licht te plaatsen. |
|