Hendrik Ouwerling liep op de zwerver af. Wegwezen jij, gebaarde hij. De zwerver maakte een slaande beweging.
‘Hij was een schoft.’ De stem van de zwerver klonk luid over de begraafplaats. ‘Dat mag iedereen weten.’
David schrok. Zijn vader? Een schoft?
Oom Hendrik gaf de zwerver een stomp in zijn gezicht en trok hem aan zijn arm mee. Even later stond hij weer naast de moeder van David. ‘Dit was de laatste waarschuwing.’
Zijn moeder knikte.
‘De Heer geeft en de Heer neemt,’ sprak de priester plechtig. ‘Hij heeft het lichaam van Marcus Antonius Ouwerling na 43 jaren tot Zich genomen. In de naam van de Vader en de Zoon en...’
‘Oplichters,’ klonk het luid over de begraafplaats. ‘Zwendelaars. Ik heb de bewijzen.’
Oom Hendrik maakte zich los uit de kring rouwende mensen en holde in de richting waar vandaan de stem kwam. Niemand lette meer op de priester.
De zwerver maakte aanstalten om weg te rennen. Hij hinkte naar de gietijzeren poort. Maar oom Hendrik was sneller. Drie keer raakte hij de zwerver vol op zijn gezicht.
De zwerver zat op zijn knieën en beschermde zijn ogen met zijn handen. Oom Hendrik trok hem overeind en schudde hem door elkaar alsof hij met een lappenpop aan het stoeien was. Daarna wierp hij het weerloze lichaam van zich af en sloeg het stof van zijn kleren. De zwerver bleef languit op het grindpad liggen.
David voelde in de linkerzak van zijn jas. Een envelop. Van de zwerver natuurlijk. Dat bedoelde hij met het gebaar.
David stootte Saskia aan en liet een glimp van de witte envelop zien.
‘Niet nu,’ zei Saskia.
David liep achter zijn moeder naar de kuil waarin de kist was neergelaten. Ze pakte een schep en gooide zand op de kransen die de kist bedekten.
David nam de schep van zijn moeder over en strooide zand over de sterfdatum op de kist. Hij slikte. De cijfers werden wazig.
‘Je bent niet dood, papa,’ fluisterde hij. ‘Het mag niet waar zijn.’