Een liedje voor een cent(1969)–Miep Diekmann– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Duivekater Vanochtend zat er op het plat een duivekater, half nat. Hij zat daar zo-maar in de regen. Zijn veren konden er best tegen. Zijn veren wel, maar niet zijn haren. Het leek of die vol plaksel waren. Ineens zei-ie: ‘Roekoe, miauw, 'k zit voor m'n lol niet in de kou!’ Maar toen hij eenmaal binnen was, werd iedere stap van hem een plas. Het zeil lag vol met pootjes water: twee van een duif, twee van een kater. Hij spinde zachtjes van ‘roekoe’ en kirde ‘mauw-mauw’ af en toe. Vóór is hij wit, van achter grijs. Wordt uit zo'n beest nu maar eens wijs! En hoe moet het vanavond laat als iedereen naar bed toegaat? Moet hij dan in een duiventil? Als hij daar nou niet slapen wil? Moet hij dan in een poesemand alleen maar met zijn poesekant? Dan mauwt hij weer: ‘Roekoe, roekoe, waar moet ik met mijn kop naartoe?’ [pagina 19] [p. 19] Wacht maar totdat de zon weer schijnt en hij vanzelf misschien verdwijnt. Je kunt geen duivekaters houden als je geen poesentil laat bouwen. En duivemanden zijn er niet. Als je dus duivekaters ziet laat ze dan rustig op het plat. 't Is met elkaar toch één pot nat! Vorige Volgende