| |
| |
| |
[15]
Op het terrasje voor het Lido op het Gomez-Plein maakte ze onopvallend een paar aantekeningen over de kleurige en fantastische kleding van de tieners, die langs haar slenterden. Groepjes jongens, groepjes meisjes. De jongens en meisjes, die samen met elkaar stonden, waren te tellen. Wat er hier ook aan de hand was, wat er ook gebeuren zou, dít zou voor haar de essentie blijven van de problemen: jongens apart, meisjes apart.
Ze borg haar aantekeningen op, en wist dat ze die later toch niet gebruiken zou. Zo ging het altijd. Ze had geleerd te kijken, te luisteren, op te nemen. Niets vergat ze. Een zegen voor haar werk, maar niet voor de mensheid, niet voor haarzelf.
‘Hallo, zeg!’ Tussen groepjes jongeren in hooggesloten truien, hoge laarzen, met lange kettingen en een opvallend Afro-kapsel zag ze haar eerste-avond-ontmoeting opduiken. Met nog een jongen.
‘Ik dacht wel dat ik je hier vinden zou.’ Toen werd hij onzeker. Ze wees op de lege stoelen naast haar. De andere jongen, die over het pleintje had rondgekeken, draaide onverwacht zijn hoofd om en ging ook zitten.
Nee, dat kón niet... sprekend, hetzelfde gezicht... ze moest het weten. ‘Laat ik me nu maar eens voorstellen,’ zei ze uiterlijk kalm. ‘Jos Walther.’
‘Bart de Rooi!’ Hij stak haar hartelijk een uitgebreide lap hand met vingers toe. Verstrooid drukte ze die. Nu die ander, om hem ging het!
| |
| |
‘Emiel Lang.’
Dus toch!
Had hij iets aan haar gemerkt? Maar hij kon het niet weten. De zoon van Frank Lang!
Achter haar werd er gedrongen, met stoel en al schoof ze opzij, wankelde. Meisjes lachten gillerig. Bart probeerde de kluwen tegen te houden, een meisje viel half over hem heen. Hij ving haar op, zette haar op haar benen. ‘Graag gedaan,’ zei hij oprecht.
‘Ik zit weer in de verkeerde hoek,’ merkte Emiel op met het air van nummer-één.
‘Je hoeft niet te vragen van wie die een zoontje is,’ dacht ze schamper. Nee, dat was niet fair. Dat jong kon het niet helpen dat hij eenzelfde aversie als zijn vader bij haar opriep. Wie zei trouwens dat hij een zoon van Frank was?
‘Emiel, is jouw vader vroeger soms op Curaçao geweest?’
‘Ja! Hoe weet u dat?’
‘In die tijd zaten wij hier ook.’ Opzettelijk lang bleef ze naar de drukte op het pleintje kijken. Er werden muziekinstrumenten op een verhoging gezet. Een paar agenten keken toe, slenterden verder. Ze staken nuchter af tegen het kleurig gedoe op het plein, en alleen hun zwijgen al had iets dreigends tegen de drukte rondom.
‘Ze zeggen dat die combo gehuurd is door de regeringspartij als tegenactie tegen de politieke sprekers,’ vertelde Bart. Ze hoorde aan zijn stem dat hij genoot, dat hij op iets zat te wachten. Maar deden ze dat niet allemaal? Wat hadden ze haar op de scholen verteld bij de discussies. ‘Je gaat naar het Gomez-Plein omdat je denkt er gebeurt misschien wat.’ - ‘Je gaat naar het Gomez-Plein omdat je een nieuwe jurk hebt.’ - ‘Je gaat naar het Gomez-Plein, omdat er anders niets is.’ - Wel een goeie oppepper voor de sprekers!
Hé, dat was Dofi daar, maar niet in uniform.
| |
| |
Ze stond op en liep naar hem toe. ‘Hai, Dofi. Jij hebt toch zeker geen straatdienst meer? Of ben je oppertoezicht?’
Hij scheen niet eens verbaasd dat ze hier was. ‘Ik zoek die twee dochters van me. Als ik ze te pakken krijg.’
‘Laat ze! Wat hebben die kinderen hier nu?’
‘Moeten ze straks misschien een klap op hun hoofd krijgen?’ vroeg hij kwaad.
‘Daar ga je niet dood van.’ Pas toen ze het gezegd had, hoorde ze hoe dubbelzinnig het klonk.
‘Ja, jij niet, Jossie! Niet iedereen heeft zoveel geluk.’
Dofi dook de massa weer in, zij liep de andere kant uit tot aan de Breedestraat waar auto's met gierende banden voorbij stoven, scheurend stopten. Iedere keer ging er een gejuich op. Joelend kwam er een groep het pleintje ophollen. Op een bloembak zat een jongen innig met zijn arm om een meisje heen. Jos bleef er getroffen naar staan kijken. Dát was ook een teken dat er iets aan het veranderen was.
‘Jij hoeft ze toch de kunst niet meer af te kijken?’ vroeg een stem achter haar. Dat kon alleen Crispin zijn.
Ze draaide het stel de rug toe en stond oog in oog met Crispin. ‘Wat vind je belangrijker: politiek of dat dít kan - dat ze openlijk zo durven te zitten?’
‘Het is allebei belangrijk. Alles op zijn tijd.’
Langzaam liep ze naar haar tafeltje, Crispin hep mee. Telkens als hij aangehouden werd door jongeren, hield hij haar bij haar arm tegen dat ze op hem wachten moest.
‘Mevrouw, u kan goed praten.’ Ze hoorde het een meisje in de klas, die ze gisteren gehad had, zeggen. ‘Curaçao is geen Holland. Als ik met een jongen ga zitten, zo maar bij de straat, zegt mijn moeder dat ik een slecht meisje ben.’
‘Toen wij in Nederland waren vorig jaar, heb ik gezien dat jongens en meisjes met elkaar vrijen op straat. Vreemd hoor!’ had een jongen geroepen.
| |
| |
‘Zou jij het niet prettig vinden als dat hier ook gewoon kon? Zonder dat de mensen er meteen slecht van denken?’ had ze gevraagd. De klas was in een honend giergelach uitgebarsten.
Naast haar hoorde ze Crispin zeggen: ‘Ik kom! Zo!’
‘Ik zit daar.’ Ze wees naar haar tafeltje.
‘Ik had je al gezien. Maar je zat niet alleen.’
‘O, die jongens horen niet bij me!’
Het was alsof er ineens een orkaan over het pleintje woedde, die alles en iedereen wegvaagde en maar twee figuren overliet: Crispin, de zoon van Frank Lang. En Emiel, de zoon van Frank Lang.
In een draak van een toneelstuk hadden ze het niet beter kunnen verzinnen.
Haar nieuwsgierigheid, die vervloekte nieuwsgierigheid naar hoe mensen nu werkelijk waren, kreeg de overhand. Hoe zou dit aflopen?
Ze liet zich in haar stoel zakken, Bart keek vragend naar Crispin, Emiel staarde dwars door hem heen. Maar Crispin zat met zijn onverzettelijke rug naar Emiel toe, op de leuning van haar stoel.
‘Jij zit ook liever bij een makamba op een stoel!’ schreeuwde een oud, verkreukeld, bruin wijfje kwaad tegen hem. ‘En ons maar vertellen: Black is beautiful!’
Crispin moest voelen dat zij het had kunnen verstaan.
‘Dat heeft er niets mee te maken. Je haalt de zaak door de war!’ riep hij terug.
‘Pas maar op jij...’ het wijvie kwam vlak voor Crispin staan, ‘dat jouw zaakje niet in de war komt.’ Met haar boodschappentas sloeg ze hem venijnig op zijn kruis. ‘En dat ouwe Dita het uit de war moet halen!’
De omstanders lachten joelend toen Dita een woedende vuist opstak en een oprecht stuk comedie weggaf.
| |
| |
Onder Crispins arm door keek Jos naar haar. Aan de magere pols van Dita schitterde een oogverblindend gouden horloge, dat eerst onder haar lange mouw verborgen had gezeten.
‘Buit van de 30ste mei,’ dacht Jos. Maar er was ook een juwelier geweest die gewoon uitdeling bij de ingang van zijn zaak had staan houden en die zo zijn pand gered had.
‘Jij kan wel rijkere mannen krijgen, Dita,’ riep Crispin complimenteus, ‘die je een gouden horloge geven!’
Iedereen staarde ineens naar Dita's opvallend horloge.
‘Ik had nog zo tegen die klootzak gezegd, dat hij er een met een datum erin moest meepikken. Je kan ook geen mens meer vertrouwen vandaag.’
‘Hou op! Hou op!’ gierde Jos met haar hoofd tegen Crispins rug. Dita werd toegejuicht, op haar magere schoudertjes geklopt.
‘Daarom is het maar goed dat we van die flinke, Hollandse mariniers hier hebben, Dita!’ riep Crispin Dita na.
Dita hoorde het niet meer, die was verder gesloft. Maar Emiel Lang was opgesprongen. ‘Als je ons soms bedoelt!’
Bart trok hem omlaag, maar Emiel rukte zich los. Het gelach verstomde, Crispin stond op. ‘Ja, jullie zijn toch flinke Hollandse mariniers. Lees de kranten uit Nederland maar!’
‘Geen speld tussen te krijgen,’ dacht Jos. ‘Daar kan niemand hem iets voor maken.’ Maar het was de toon. Ze taxeerde Emiel: die stond er voor Piet Snot bij, hij zou niet rusten voor hij zich waar had gemaakt. De sussende hand van Bart sloeg hij nijdig van zich af.
‘Ja,’ riep hij schel, ‘ik ben een flinke, Hollandse marinier. Daar ben ik trots op. En ik kruip niet weg. Ik kom hier, horen jullie, in m'n eentje!’
‘Alleen om naar onze meisjes te kijken en te geilen,’ riep ergens een jongen spottend.
| |
| |
‘Daar zal ik me niet vuil aan maken!’
Jos kromp in elkaar. Nu viel er niets meer te redden. Crispin had hem al over de tafel gesleurd, bij de boord van zijn shirt opgetild. Een dreunende stomp tegen Emiels kin, hij viel achterover. Flessen en glazen braken, Jos voelde de cola in haar schoot lopen.
Emiel kwam overeind, zocht het gezicht van Crispin, die hem kalm opwachtte. Binnen een zwijgende kring vochten ze. Emiel sloeg als een bezetene van zich af, maar Jos merkte de berekening in Crispins ogen, handen, de zekerheid waarmee hij op zijn benen bleef staan.
Ze hoorde een politiefluitje, maar net voor de kring opengebroken werd, had Emiel zijn genadeslag te pakken. Ze zag hem achterover vallen, iemand ving hem nog op tijd op voor hij op de grond zou bonken met zijn hoofd.
Crispin sloeg zijn handen tegen elkaar af, bleef naar Emiel kijken. Jos volgde die blik, zocht Emiels gezicht af.
Het was het stomste gezicht wat ze ooit in haar leven gezien had. Het gezicht van iemand die altijd gedacht had: ‘Dat zal mij niet gebeuren.’ Nu wás het gebeurd.
‘Jossie!’ In het plotselinge tumult bij het opduiken van twee agenten, hoorde ze Crispin bij haar oor fluisteren. ‘Pak aan en bewaar voor me.’ Ze voelde dat ze iets in haar hand geduwd kreeg. Achter Crispins rug deed ze haar tas open, liet het erin glijden. Een enveloppe.
Moest ze nu meteen weggaan? Nee, ze wilde zien hoe het afliep. Wat ze met Crispin gingen doen.
‘Allebei maar mee naar het bureau,’ zei een van de agenten. ‘Hier is er geen touw aan vast te knopen.’
Wat had ze verwacht? Dat Crispin weigeren zou? Dat hij zich zou laten slepen? Kennelijk was hij er toch niet op uit een show weg te geven. Rustig liep hij mee terwijl hij een scheur in zijn shirt probeerde te camoufleren. Emiel mar- | |
| |
cheerde met een gehavend hautain gezicht zeker-van-zijn-recht naar de arrestantenwagen.
‘Nou, dat was dan dat!’ hoorde ze zeggen. Bart! Ze was hem vergeten.
‘Het zou er toch van gekomen zijn vandaag of morgen. Die knul vroeg erom.’
‘Ken je hem al lang?’ vroeg ze terwijl ze met Bart naar binnen liep om af te rekenen.
‘Wel eens ontmoet. Hij is hier al een tijdje gedetacheerd. Heeft me allerlei tentjes gewezen.’
Verdwaald liep Bart met haar mee tot aan haar hotel. Als een bedelende hond bleef hij haar aankijken. Maar ze had geen zin om de hele avond aan hem vast te zitten, de lieve, onmisbare, surrogaat-moeder uit te hangen met wie je best gezellig een borrel drinken kon.
‘We zien elkaar nog wel,’ zei ze vaag, pakte haar sleutel en ging de trap op.
Pas toen ze gedouched had en languit, bloot, boven op haar bed lag, kwam de onderdrukte verbazing boven: Waarom had Crispin haar die enveloppe meegegeven?
Ze bekeek haar tas op tafel.
Het pleintje was vol mensen geweest, vrienden van hem.
Nou, ze zou er haar hoofd maar niet over breken. Eén keer in je leven je hoofd bijna breken was meer dan voldoende.
Verschrikt schoot ze overeind. Ze voelde helemaal koud aan. In slaap gevallen midden in de luchtstroom van de airco. Vlug kleedde ze zich aan. Het was al over negenen, zag ze. Eerst maar eten beneden in het restaurant. Daarna zag ze nog wel of ze iemand zou opbellen.
Afwezig at ze, dronk ze haar koffie, rekende af en liep ze weer naar boven. Nog uitgaan?
Boven in de kale kamer bij het schaarse licht bleef ze heen
| |
| |
en weer lopen. Hier wat verleggen, iets lezen in haar aantekeningen. Resoluut ineens trok ze de luchtpostmap tevoorschijn. Beter niet meer weggaan vanavond. Die brieven dat moest er ook eens van komen. Al zou ze bij God niet weten wat ze schrijven moest, hoé ze schrijven moest om hun daar aan de overkant duidelijk te maken ‘hoe ze het maakte’.
Traag, moeilijk kwam ze op gang, de whisky hielp ook al niet, zo hardnekkig probeerde ze niet aan Crispin te denken. Tenslotte gaf ze het op en liet het op haar af komen. Zij, die geen broers had, had voor het eerst in haar leven een broederstrijd gezien. Het klonk gezwollen, melodramatisch. Maar dat wás het geweest, in de meest letterlijke zin. Alleen zou Crispin het nooit weten, en Emiel ook niet. Nu zouden ze er tot in lengte van dagen prat op gaan, dat ze voor hun heilige overtuiging gevochten hadden.
Ze had het verwacht en toch schrok ze op toen er op haar kamerdeur getikt werd. Er wérd nooit getikt, iedereen moest beneden bij de receptie wachten. Het kamermeisje met handdoeken of zo?
Ze deed de deur open.
Met in zijn ogen de vraag: Kan ik binnen komen? stond Crispin aan de andere kant van de drempel. Ze maakte alleen maar een uitnodigend gebaar dat hij door kon lopen, sloot de deur achter hem en bleef staan wachten op wat hij doen, zeggen zou.
Hij bekeek de kamer, spulletjes van haar die rondslingerden, trok een stoel bij tot onder de airco en ging zwijgend zitten.
Ook zwijgend legde ze sigaretten bij hem neer, lucifers, pakte een glas, deed er ijs in uit de thermosfles... wachtte... whisky... wachtte... en ijswater.
| |
| |
Hij knikte toen ze het bij hem neerzette, bleef met zijn gezicht in zijn handen voorovergebogen zitten.
Zachtjes liet ze zich op de stoel aan het bureau zakken. Ze voelde hoe ze zo boven hem uittorende, het bed was lager. Maar op het bed zou ze niet gaan zitten. Bij ieder ander had het haar niks kunnen schelen. Maar niet nu!
Hij stak een sigaret aan, gaf die aan haar, stak er toen een voor hem zelf aan.
Haar blik viel op de brief die ze al klaar had en op die ze net aan het schrijven was: aan de jongens. Ze leken op dit moment zo ver, zo vreemd. Alles leek vreemd.
‘Ze moesten me wel laten gaan,’ zei hij onverwacht.
‘Zonder verbaal op te maken?’
‘Daar heb ik ze geen kans voor gegeven, de pigs.’ Er trok een lach over zijn gezicht. ‘Ze begonnen met hun verhalen over molesteren van het wettig gezag. Ik wees op die motherfucker van een marinier en ik zei: “Wettig gezag? Voor-ie Wettig Gezag werd, was hij toch eerst mijn kleine broertje. Ik heb gewoon mijn broertje op zijn smoel geslagen, omdat hij iets zei wat je hier niet tegen een meisje zegt. En u weet, als de oudste broer heb je hier het toezicht op de kleinere.” Dat zei ik...’
‘Zeg het nog eens,’ wilde ze vragen, maar ze kon alleen verstard naar hem staren. Hij wist het dus! Hoe lang al? En Aura die dacht dat hij niet op de hoogte was.
‘Zeg het maar!’ Hij maakte een uitnodigend gebaar met zijn hand.
‘Aura zei vanmorgen nog dat ik het je nooit vertellen mocht. Hoe weet je het?’
‘Kijk, Jossie, het geeft niet zo als je vader weg is. Maar als je niet weet wie hij is. Wanneer je ouder wordt laat je dat niet los. Ik ving wel eens wat op in de buurt toen ik klein was. Vlak voor ik naar Holland ging, voor studie, zei ie- | |
| |
mand: ‘Je gaat nu letterlijk naar je vaderland, jongen.’ Misschien had ik niets gemerkt als de mensen die erbij stonden, niet ineens zo stil waren geworden en er toen druk overheen waren gaan praten. Je kent dat wel, als je een kind bent. Bij maai durfde ik niet te vragen. Als ik het weten mocht had ze het me wel verteld. Iedere keer als ze niet thuis was, heb ik al haar zaakjes nagekeken. En toen vond ik die foto op een dag. Jij staat er ook op. Jij en mai en tussen jullie in een man in uniform... die...’ Hij dronk langzaam een slok van zijn whisky, nam nog een sigaret. ‘Maai had er achter op geschreven: Jossie Walther, luitenant Lang, Aura Rozal. Jezus Christus, Jossie, als ik nog aan die foto denk! Mai, zo'n jong, mooi meisje, je ziet bijna wat ze in haar hart hoopte. Er waren nog meer foto's in dat papier, veel van jullie. Ik heb ze gewoon op tafel gelegd en toen mai thuis kwam zei ik: “Ik wil een foto van je mee naar Nederland.” Ik zag best dat ze schrok, en ze sloeg me ook anders dan gewoon omdat ik brutaal in haar spullen was gekomen.’
Even ontspande zijn gezicht zich en schudde hij zijn hoofd. ‘Maar ik trok een stoel voor haar bij en zei: “Laten we een foto uitzoeken. En je moet me vertellen van die andere foto's. Heb je bij al die mensen gewerkt? En waar zijn ze nu?” Ik voelde me zo gemeen toen. Maar ik móest het weten.’
‘Aura heeft toen niets gemerkt, want tegen mij zei ze vanmorgen dat je niets van je vader wist.’
Ze schrok op toen hij opstond. Ging hij niet verder? Maar hij liep langs haar heen naar de badkamer, trok de deur dicht. Ze hoorde hem een plas doen, en het gaf háár een gevoel van opluchting.
Terwijl hij terugliep naar zijn stoel haalde hij in een vluchtig gebaar haar haar overhoop. ‘Wat keek jij zuur op die foto! Op andere foto's was je veel liever - met een putje in je wang. Heb je dat nog?’
| |
| |
Ze trok haar wangen naar achteren, dan zag je het beter. ‘Ik kon die Frank Lang wel vreten! Hoe ging het verder met die foto's?’
‘Mai begon me van alle foto's te vertellen. Eerst keek ze op de achterkant. Alleen die ene foto draaide ze niet om. “Dat ben jij, mai. En dat is Jossie. Wie is die man?” vroeg ik. “O, iemand, die daar kwam. Er kwamen zoveel mensen daar. Het was altijd druk. Veel werk.” Ze had de foto tussen de andere gestopt terwijl ze over haar werk bij jullie vertelde. Weet je dat ik van al jouw streken afweet, Jossie? Wat jij allemaal durfde!’
‘Heb je daarom vanmiddag op het Gomez-Plein voor je meegenomen werd die enveloppe aan mij gegeven?’
‘Ja. Ik weet jij bent iemand die niet zanikt. Die doet. En die brief is privé, niet voor de politie.’
‘Hoe ging het toen verder met...’ Ja, met wat?
‘Ik wist toen bijna zeker dat mijn vader Frank Lang heette. Ik ben net zolang bij mensen gaan vragen - voorzichtig natuurlijk - tot ik wist dat hij van de mariniers was.’ Zijn gezicht vertrok in een clowneske grijns. ‘God, ik was toen nog trots dat mijn vader een officier was. Ik was kwaad op maai dat ze het me nooit verteld had, dan had ik ermee kunnen opscheppen op school. Al die jaren was ik de jongen geweest met de achternaam van zijn moeder. Dat zal jij niet weten, hoe je daarmee op school gepest wordt. Daisy en Erwin hadden de naam van hun vader wel.’ Hij zweeg en bleef zwijgen.
Ze stond op om zijn glas bij te vullen en ze deed er lang over. O verdomme, Crispin, hoe lang en hoe hard zal jij nog moeten terugslaan eer je dit allemaal achter je hebt?
Ze keek hem niet aan toen ze hem zijn glas gaf. Hij hoefde niet te zien wat ze dacht.
‘Je gaat naar Nederland en je verwacht er zoveel van.
| |
| |
Maar dat was gauw over, al heb ik een goede tijd daar gehad. Het komt, je wordt ouder, je gaat anders denken over dingen. Ik ben een paar keer weggelopen, ik wou mijn vader gaan zoeken. Ik wou... ik wou... maar telkens als ik weg was gelopen wist ik niet meer wat ik wou. Ik wist niet waar hij woonde. En als ik hem toch zou vinden, zou ik ruzie met hem maken, dat wist ik. Want ik had ontdekt dat de blanke geen god is, zoals ons geleerd was; en dat mijn vader geen god was, maar een schoft. Ik zou met hem vechten. Dan zouden ze me van school sturen, en mai hoopte zo dat ik wat worden zou. Kijk, dit ben ik geworden.’
Hij hield haar zijn lege handen voor.
Om haar iets te laten zien?
Omdat hij iets verwachtte?
Haar ogen dwaalden langs zijn gescheurde shirt, over zijn gezicht. Het gezicht van een mens die allang iets bereikt had, het zelf alleen nog niet zeker wist.
Wat je in je leven had, ontdekte je - jammer genoeg - meestal pas later.
‘Dat allemaal heb je toch zeker niet op het bureau verteld?’
‘Nee, baby! Maar wel genoeg om alles daar op z'n kop te zetten. Die Emiel vloog me bijna weer naar mijn keel. Ik kreeg op mijn donder dat ik er zulke vuile praatjes niet op na moest houden. Ik zei: “Vraag het aan jullie oude agenten, die weten het. Die moeten ervan gehoord hebben. Zijn vader heeft vroeger een kind gemaakt bij mijn moeder. En dat kind ben ik. Ik heb er niet om gevraagd. Als dat mogelijk was geweest, had ik tegen mijn moeder gezegd: “Zoek iets anders uit”. Maar ze kreeg geen kans om te zoeken, snappen jullie? Zo'n mooie marinier, die hier komt om de bevolking te beschermen. Als-ie niet met zijn ene geweer schiet, dan schiet hij met zijn andere geweer! Maar het is nu een- | |
| |
maal gebeurd, we hebben elkaar niet als broers uitgezocht. Alleen moet die jongen goed weten dat bij ons de oudste broer het recht heeft erop te slaan als de jongste broer iets verkeerd doet. Hij maakte een discriminerende opmerking tegen onze meisjes. Dat kan iedereen getuigen. Ja, oké, ik heb eerst geslagen. Dat is mijn recht van oudste broer.” Dat zei ik.’
‘Bo ta nanzi!’ Ze zag het slimme lachje in zijn ogen overgaan in scherp kijken, toen gaf hij toe.
‘Je leert vlug denken wanneer je bezig bent met dingen zoals ik. Natuurlijk wist ik allang dat hij op het eiland was. Maar er was nooit een gelegenheid...’ Hij hoefde het haar niet verder uit te leggen.
‘Waren er ook Hollandse agenten op het bureau? En slikten die het?’ vroeg ze benieuwd.
‘Ik zag dat ze begonnen te aarzelen. Ze weten nu dat er op hen gelet wordt, dat het in de krant kan komen. Toen kwam Dofi binnen. Ik moest het hele verhaal nog eens doen. En vreemd, Dofi geloofde me direct, of hij deed maar zo. Dofi is zo kwaad niet. Hij liep met me mee het bureau uit en zei: “Ik laat je gaan als je dit nooit aan Aura vertelt, dat jij met... eh... hém gevochten hebt.” Maar ik zei: “Luister, man! Die agenten houden hun mond niet. Mai zal erover horen. Het is beter als ik het haar vertel. Ik ben een volwassen man. Mai zal eraan moeten wennen. Het is haar zaak waarom ze er nooit met me over gepraat heeft.” Ik ben gewoon weggelopen.’
Met haar ogen naar de grond probeerde ze te verbergen wat ze dacht. Crispin mocht het niet merken. Aura en zij, samen in de keuken vroeger... toen ze het elkaar in halve woorden bekend hadden wat Frank Lang met hen had uitgehaald. Maar voor Aura was het toch anders geweest.
‘Jossie?’ Crispin was opgestaan, tilde met één vinger haar
| |
| |
gezicht omhoog. ‘Weet jij iets? Iets wat mai me niet vertellen kan?’
Ze bleef zwijgen al was zijn vinger als een mes op haar keel gericht. Maar ze wendde haar ogen niet af. Dan zou hij genoeg weten.
‘Dat dacht ik al. Ik heb gerekend en gerekend. Jij was toen oud genoeg dat mai je iets verteld kon hebben. Als het waar is wat ze altijd heeft gezegd: “Jossie was een meisje van die kon ik houden.” Zeg het me, Jossie! Het is belangrijk voor me.’
Behoedzaam duwde ze zijn vinger weg en wachtte tot hij weer zat.
‘Jullie vechten toch voor vrijheid? Voor gelijke rechten? Ieder mens heeft recht op een stuk eigen leven. Daar moet hij zelf maar klaar mee zien te komen. Aura heeft het recht op dat stuk eigen leven. Al is het nog zo belangrijk voor jou om te wéten, Aura's recht is belangrijker.’ Strak bleef ze hem aankijken tot ze zijn koppig vasthouden voelde wegebben.
‘Maar...’ toch aarzelde ze nog even, ‘als het je gerust stelt, dan kan ik wel zeggen dat Aura op haar manier...’ Nee, ze kreeg het niet over haar lippen.
Crispin zat zo gespannen voorover gebogen, dat ze zichzelf een rotzak vond dat ze er verder op doorgegaan was.
‘Laat ik het zo stellen: je maakt als je jong bent soms iets mee dat hard aankomt, dat je blijft achtervolgen. Vaak ontdek je later dat er ook nog iets positiefs aan was. Zo... zo ongeveer is het geweest.’
Achter elkaar dronk ze haar glas whisky leeg. Ze zuchtte diep terwijl ze het terugzette op tafel. Wat een toestand! Over iets anders beginnen. ‘Die Emiel zal in het vervolg wel uitkijken met z'n grote broer in de buurt!’
‘Laten we hopen dat er voor hem ook een positieve kant aanzit!’ Crispins stem klonk snijdend. Had ze iets anders
| |
| |
verwacht? Nee! ‘Het valt me nog mee, Jossie, dat je niet zegt: “Die Emiel zal in het vervolg wel niet meer zo als een trotse aap hier rondlopen nu hij weet dat hij een zwarte broer heeft.”’
Nee, haar kreeg hij niet op de kast. Het klonk moe: ‘Stop it! Ik heb geen zin in Gomez-Pleintje-spelen!’
‘Waarin dan wel?’
Ze had haar kin in de kom van haar handen gelegd, en keek naar hem.
Hij keek terug, lang, aandachtig, er veranderde iets in zijn ogen, maar niets aan hem bewoog.
Achter haar ogen voelde ze het trekken - zo was het altijd als ze zich terugtrok uit een situatie.
Maar zijn ogen dwongen haar terug te komen. Ze zag hem ademhalen onder zijn open shirt. Dertig jaar geleden had hij ook zo geademd, in Aura, maar ze hadden elkaar niet kunnen zien, al hadden ze vast vaak tegenover elkaar gezeten. En nu zaten ze hier, zo, tegenover elkaar.
Ze vocht tegen de teleurstelling diep in haar. Nu zou hij ophouden Crispin te zijn, hij zou worden zoals al die anderen - die zichzelf zo hoog nodig als man bewijzen moesten, aan haar, aan andere vrouwen.
Haar ogen dwaalden af naar haar tas, ze haalde zijn enveloppe te voorschijn, legde die op het bureautje voor hem neer.
Hij liet zich niet afleiden terwijl hij de enveloppe wegstak en zijn stem was vast en zeker: ‘Ik zal de macht van vrouwen nooit onderschatten. Het maakt me bang - in het algemeen. Niet om wat ze doen, maar om wat ze kunnen doen. En toevallig hou ik van Crispin Rozal.’
Het was geen opstaan wat hij deed, hij bouwde zichzelf op vanaf zijn voeten: zijn benen, zijn lichaam, het evenwicht bepalen van zijn armen, het plaats nemen van zijn hoofd
| |
| |
tussen twee zekere schouders. Al die seconden bleven zijn ogen op één punt gericht: haar. Hij nam haar hand tusssen zijn handen, boog zich eroverheen, gaf haar een handkus en liep langs haar heen naar de deur. Daar keerde hij zich om.
‘Ik ga niet met je naar bed, Jossie. Met jou niet, nu.’
Met wijd open ogen bleef ze tot het laatste van hem nakijken.
Zachtjes sloot de deur achter hem.
Hij was de eerste mens in haar leven, die ze had willen terugroepen.
Scheveningen, december 1970
| |
| |
Wat het betekent:
ayó |
(goeien)dag |
dushi |
schat; liefje |
habri porta |
doe de deur open; binnen! |
kon ta bai? |
hoe gaat het? |
kurá |
erf |
mai |
moeder |
makamba |
(scheldnaam voor) Hollander |
masha danki |
dank je wel |
Otrobanda |
wijk in Willemstad (Curaçao) |
pai |
vader |
Punda |
wijk in Willemstad (Curaçao) |
Saliña |
buurtschap op Curaçao |
shon |
aanspreektitel, vroeger voor hoger geplaatsten; tegenwoordig meer als een grapje, b.v. shon dokter, shon pastoor. Ook als teken van vriendschap, met de voornaam erachter. Ofwel, wanneer men iemands naam niet kent, b.v. kon ta bai, shon? |
shon Doktoor |
mr. dr Moises Frumencio da Costa Gomez (1907-1966). Belangrijk Antilliaans politicus, medeoprichter van de Nationale Volkspartij en ongekend geliefde volksleider |
strijken |
haar ontkrullen |
te mañan |
tot morgen |
yaya |
kindermeisje; draagster van een dopeling; soms aanspreektitel grootmoeder |
Isla |
(lett. eiland); gebied van de Shellvestiging aan de Annabaai |
Mahai |
villawijk op Curaçao |
|
|