Verzamelde werken. Deel 6. Lyrisch en verhalend proza, ethiesch-mystische varia, reisindrukken, schetsen en aanteekeningen
(1920)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 142]
| |
SonnetGa naar voetnoot*)Ik ben in eenzaamheid niet meer alleen,
Want waar mijn oogen langs de wanden dwalen,
Schemert uw lach daarheen. Ontelbre malen
Hoor ik in 't klokgetik uw voeten treên.
En langzaam nadert gij, zoo ver, zoo kleen....
'k Zie dat een breede neevlenkring met valen
Lichtloozen sluier u omhult; dan dalen
Zachtjes uw lichte schreden naar mij heen.
Uw adem vaart mij aan! gij zijt verschenen,
Ik zie uw oogen in mijn oogen gaan;
'k Hoor in den wind, die langs mijn ruiten henen
En door de schouwe klaagt, uw woorden aan,
Zoo vrees'lijk droef en teêr, dat 'k u zie staan,
Met bukkend hoofd, om in mijn arm te weenen.
|
|