Vader's verschijning
1.-
Vader lei, naast het zwarte ronde flesschenbakje met den zilveren rand, zijn hand op de tafel met het witte tafellaken, en Adriaan deed daarin zijn kleine hand, die naast zijn bord gelegen had. Vader leefde en zijn hand was in zijns vaders hand. Een enkele maal dacht hij er wel niet aan, en dan voelde hij met zijn hand op eens weêr, dat die vast was aan zijn vaders hand, die zacht was en die warm was. Het vel van vaders hand was droog en week en er waren mooye groote blauwachtige roode streepen dwars door zijn hand, over het gladde albast-achtige blank van zijn hand van binnen, als hij die strak open hield en hem liet bekijken.
Vaders hand was bizonder blank van binnen en hoekjes onder aan zijn vingers, waar het naar tusschen de vingers ging, waren kleine licht zwarte en zacht roze half open plekjes. Tusschen vaders vingers waren zelden geziene plaatsjes, daar beneden aan die hooge vingers, met het vel aan den binnenhand-kant wat hoog er aan en aan den buiten-kant heelemaal open en glooyend af. Het waren teêre openheidjes daar. De vingermuurtjes van de onderste vingerleden waren er zoo bleek blank en zonder rimpeltjes, en op hun grondje hadden zij kruiselingsche schuine streepjes in het vel. De vingers van vaders hand mocht Adriaan open buigen als de hand, dicht, ruggelings op tafel lag. Dan boog hij de vingers een voor een open, de groote zachte blanke, den wijsvinger het eerst, die lag er dan al, neêr en recht uit, terwijl de andere nog kneuterig samengedrukt lagen. Dan de middenvinger, die in 't midden lag. Naast den wijsvinger kwam hij, op een plaats op het groote tafellaken. Dan de ringvinger, die, net als een vrouw naast een man, tenger en met