CCLX
De klippen, waar tusschen ik door moet zeilen zijn: het angstige, verschrikkelijke, dat is: het zich vertoonen van het okkultistisch vermogen; de weemoed, dat is: de teederheid der stilte, die zich verzet tegen het openbaren harer geheimen; de druktetjes der afleidende gedachten aan de oppervlakte. En dit alles om te bereiken de ranke tak van het mooye, die boven het water hangt.