CCXXXVII
Ook mijn lichaam leeft Eeuwig in het oogenblik der Eenheid.
Eeuwig beteekent niet van langen duur; Eeuwig beteekent zonder duur.
Wat ben ik anders dan mijne Gedachte?
Dat ik verouder en naar den dood heen ga, bemerk ik slechts door op een zekere wijs te denken.
Maar denk ik op een andere wijze, dan bemerk ik 't niet.
Als ik het niet bemerk, bestaat het voor mij niet.
Als ik geen spiegel heb of in den spiegel alleen zie het betere leven in mijn oogen en gelaatsuitdrukking;
Als ik zoo bezig ben met schoonere gedachten, dat ik, stil voor mij heen ziend, 't rimplen mijner handen en 't grijzen van mijn baard niet oplet;. Als ik zelden leef in herinneringen of die alleen bespeur als schoone beelden, tusschen wie en het thands geziene, tusschen wie en mijn slaap-droomen en fantaziën ik geen verschil