CCXXI
Hebt gij weêr zoo veel schoons gezien....
Gingt gij dan weêr voorbij de dingen, die daar stonden in een stille rij als waren zij schoone geschenken, u aangeboden door onhoorbaar genaderde zachte en witte engelen.
Alles behoort u meer, mijn liefste, dan het zijn bezitter toebehoort. Want wat het beste is van alle dingen, hun schoonheid, geven zij dadelijk en voor altijd aan u als gij er langs schrijdt.
O, ik dank u voor dit uur. Mij klonk het zoet bewegen van uwe stem heerlijker dan het teêrste vioolspel en dan wat men aan zilver wit licht kan zien geven door het heiligst bewogen penseel.
Ik zat maar stil verwonderd over het gebeuren, dat gij daar bij mij waart, die toch zoo zeer een mensch