CCXX
Ik ben aan 't mijmeren en zie dan innerlijk weêr eenige der schoone dingen, die ik heb gezien. Ik ben bij 't wedergeven wel dikwijls beneden het gevoel gebleven, dat zij in mij verwèkten. Hoe kon dit anders daar ik wat mij omgaf niet als de natuur zag zoo als mij die vroeger was, maar alsof het verblijven waren, die door heel gelukkige en schoone schilders zoo voor mij geschilderd waren.