CCXVIII
Wat ligt gij daar ernstig en stil. Vlak bij mij, mij gegeven. Hoe schoon is uw haar. Ik kan u niet geven Paleizen om in te leven. Niet anders dan mijn leven kan ik u geven. Heel lief kijken mijner oogen. Liefdeklank van toespraak van mijn mond. Heel het bewegen van een liefdeleven, dat gelukspriëelen weve om u rond.