CCV
O, wat gaat die deur daar open!
O! wat is het in eens verschrikkelijk licht, wat is het daar licht. Het is een mooye dag, het is het zonnelicht. Ik zag, ik zag het geel-gouden licht van het zonnelicht. Ik zág, ik zág, zeg ik u, het zonne-licht.
Hoe kan dit zijn? Is het het grijze dagelicht, is het niet, is het niet het gouden zonne-licht?
Ik heb het zonne-licht gezien. Hoe kan ik dan het niet hebben gezien?