CXLVIII
Ach, ik voel mij nog wel eens kijken.... in toegeeflijkheid. In toegeeflijkheid naar wat ik in mijn hart aanbid. Wat ben ik nog verschrikkelijk leelijk. En buiten-dien monsterlijk potsierlijk!
Tusschen-beide kijk ik op en spalk de oogen om te zien of al het mooye leven ook is weggegaan misschien.
Heerlijk regenweêr. Onder zijn kap keek het blanke gezicht van den knaap naar mij op. Het mijne was onder het zwarte regenscherm. Wat was hij mooi! Wat ston-