CXXXV
Op een plaats hoog gelegen, waar alles wit was en heel licht, heb ik een zoete maagd, wier schoon gezicht, door teêren krans van witte kleur schoon was omgeven, mijn leven gegeven.
Toen is een maagdelijk man bij mij opgekomen en heeft mij aan zijn borst genomen en weenend mij gekust.