CXXIV
De witte zonnelamp, met zijn veelkleurge straaltjes, hing hoog in een der groene boomen. Toen zag ik in de verte, laag tusschen de vele heele hooge stammen, kleine knaapjes aankomen. Ik spreek altijd met mij zelf, dus toen dacht ik stil: nu moet gij zonder schromen, ook andre kindren dan u eigne kunnen tegenkomen. Maar het kon nog niet, dat voelde ik wel; daarom bewogen mijn oogen zoo schichtig en snel.
En toen ik nader trad, tusschen die mooie zonnige rechte boomen, kozen de kindren een ander pad.