CXXII
Ik ben dankbaar. Naast mijn geluk gevoel ik zeer de dankbaarheid. Maar toch niet de behoefte mij Iemant voor te stellen met een gelaat, gelijkend op een menschgelaat, Wien ik zoû toespreken met mijne Gedachte. Ik dank mijn Vader met zijn oogenschijn. Ik dank mijn stil gebogen Moeder. Ik dank Háár. Ik dank de kinderen. Ik dank alle kinderen. Ik dank, bij dezen, allen in wier gelaat ik schoonheid heb gelezen.