LXXXVIII
O, niet veel zal verloren gaan van alles wat ik op die zékere wijze gezien heb. Wat mij innerlijk heeft aangeraakt, met dat lícht-lijk trillend schokje, zal stellig op-komen in mijn beminde werk.
Zoo heb ik gezien mijn kleine, blanke, blonde kind in wit gekleed. Maar wat ik zag, of wat zich zag in mij, was toch iets anders. Het beefde even en was snel voorbij. O, was het niet toen zij zoo ernstig verwonderd keek naar mij, of haar klein zieltje, zonder dat zij 't wist, zich in een spiegel zag daar waar geen spiegel was?
Dit was het niet maar komt het toch nabij. Het was zoo klein, zoo fijn, en ook, ik kan 't bijna niet zeggen, het was zoo rein, dat het nog niet door mij gezegd wil zijn.