LVIII
(Zondagavond, 7 November)
Ik keek, zij sliep. Zacht en fijn het gezicht; in zachte maat op en neêr, de beweging. Ik schrok lichtelijk, want ik zag haar weer als een schoon wezen uit hoogere wereld bij mij aanwezig, en die toch op een mensch geleek.
O, de gedachte dat ik dicht bij den Hemel ben.