heel moeilijk. Mag ik koel zijn jegens wie ik weet, dat in mijn hoogere wezens-staten het voorwerp mijner eerbiedigste teederheid is? Neen. Mag ik in mijn stem en blik liefde voorwenden, die niet bestaat? Neen. Hoe zal ik hier aan ontkomen? Telkens in het samenzijn, bij het aankijken, bij het bieden van den arm, gevoel ik de Afwezigheid, iets leelijks en kouds in de verhouding.
Ik kan nu soms niet kijken zonder leelijk te zien, zonder dus te bezoedelen met mijn leelijkheid dat waarnaar ik kijk. Even komt zelfs aan en loert scheel en hel uit zijn hoek de Ironie, die met mijn Liefde spotten wil. Maar met een ruk, denk ik dan aan iets anders.