Verzamelde opstellen. Bundel 11
(1912)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||
Allerlei aanteekeningen.18 December 19..
| |||||||||||||||||||||||||
8 November 18..
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||
22 Maart 18.. middag.
| |||||||||||||||||||||||||
3 September 19..
| |||||||||||||||||||||||||
17 September 19..La Cousine Bette gelezen hebbende, kan ik toch ‘niet begrijpen wat de menschen er aan vinden’. Ik vind het dof, ‘rhetoriesch’, ‘romantiesch’, altijd betrekkelijk gesproken en denkende aan groote literatuur. Ik vind er lang niet het onderscheid met Zola in dat ik vermoed had. Ik vind het b.v. dichter bij Zola dan bij Goethe. Ik geef de voorkeur aan Stendhal en aan Duranty boven dit. Munt het in zeker opzicht boven Zola uit, - zoo heeft Zola daarentegen weêr meer deugd van voordracht, van aanschouwelijkheid, van ‘kunst’. | |||||||||||||||||||||||||
3 Augustus 19..
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||
25 Februari 19..
| |||||||||||||||||||||||||
1 Maart 19..Hij zegt het wel niet scherp en hatend, en alleen melancholiesch, - maar hij zegt het toch. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||
29 Juni 18..
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||
van innerlijke verrukking. Het is geheel zonder inhoud en niets dan een kleur- en krachtloze, wezenloze, massa. Zie voor de ‘petits faits’ van blz. 110 ook blz. 12 van Un homme libre. Dit doet veronderstellen, dat de oude Heer van blz. 110 Sainte-Beuve is (en niet Renan). Voor een deel lijkt het in zijn manier op Alfred Jarry, bijv. Départ inquiet met het motto: Il rencontra le bonhomme système
sur la bourrique pessimisme.
Ook de laatste volzin van blz. 122. Beide stammen, wat dit aangaat, van Duitsche romantiek. Overigens, wat de praktische psychologie ten bate van het verkeer aangaat ‘Que désormais chacun découvre’ etc. (Sous l'oeil des Barbares, blz. 115) stamt Barrès van Stendhal, die hij ook noemt op blz. 12 van Un homme libre. Wat de hooge auto-psychologie aangaat, heeft hij Loyola bestudeerd, maar of hiervan de uitkomsten, zoo als die in Un homme libre geboekt zijn, wel erg goed zijn, is te betwijfelen.
Het is opmerkelijk hoe Sous l'oeil des Barbares in vele opzichten precies geeft zoo als Hollandsche letterkundigen waren in 1884, een groot deel onzer complexiteit van toen. De zware sigaren en de extazes, - men herkent zijn eigen vroegeren tijd er in. Daarna is Maeterlinck gekomen, met wat die heeft aangebracht: Ruysbroeck, Novalis, Emerson. Die allen overtreffen Barrès. Barrès is ten slotte een belangrijke, maar leelijke en akelige vent. | |||||||||||||||||||||||||
1 Juli 18..De wijze waarop Barrès, blz. 2 van Un homme libre, zegt dat sommigen ten onrechte ‘crurent qu'il y a du | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||
sérieux au monde’ toont de geringe hoedanigheid van zijn stoïcisme aan. Het is spottend uit spijtigheid. Zijne meening ‘qu'il n'y a pas du sérieux au monde’ is niet eene goddelijke verheuging over die Waarheid of in die Waarheid, maar is een honend berustende gevolgtrekking in spijt dat het niet anders is. ‘Er moest wel iets ernstigs op de wereld zijn, maar dit is nu eenmaal níet zoo. Laat ons dàt nu ten minste inzien en niet onnoozel genoeg zijn om het een of ander voor werkelijk ernstig te houden’, - aldus ongeveer zijne bedoeling. Elders zegt hij ook, dat bij zijn grootste verrukkingen hij altijd het inzicht behield van dat het maar eene fictie was. Dit is alles voortreffelijk van oprechtheid, maar het een zoowel als het ander is inferieur. Behalve de voorafgaande ‘Concordance’ is Désintéressement in Sous loeil des Barbares in 4 stukken gesplitst. Het eerste geeft Amaryllis en Lucius op weg naar het Serapeum (een tempel in Alexandrië eenigen tijd na Christus, waar ‘Athéné’, een Grieksche maagd, voor 't laatst de Grieksche Wijsheid leeraart). Het tweede geeft den tempel zelf van binnen, terwijl er reeds kreten uit de vijandige Christen-menigte buiten opgaan. In den tempel: Amaryllis, Lucius, Athéné, grijsaards, vrouwen, jongelingen. Het derde: de tempel van binnen. Tegenover de dreigende menigte zijn alleen een oude dichter, Lucius, Amaryllis en Athéné overgebleven. Dood van Athéné. Het vierde: Lucius en Amaryllis die de overblijfselen van Athéné opzoeken en: eene lyrische Narede. Het is al héél weinig zaaks: een bleek en zwak dekoratief lyrisme, zonder eenige geestelijkheid. Er zijn zelfs lachwekkende plaatsen in. Men kan eigenlijk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||
niet eens zeggen, dat er eene symbolische voorstelling in mislukt zoû zijn. Het is alleen uiterlijk en dan geheel missend de zware pracht van Akëdysséril, waarop het overigens wel eenigszins geïnspireerd is (Akëdysséril is gepubliceerd in 1884 of 1885). Zie b.v. wat zij over den Dood zegt op blz. 86. Ook de mise-en-scène van de heldin in den tempel en daar buiten de tierende menigte gelijkt Akëdysséril. De titel Désintéressement, en de plaats die het inneemt in een boek van de soort van Sous l'oeil des Barbares geven er een andere bedoeling aan dan Akëdysséril heeft, maar van aard is het niet anders dan een zwak schetsje in den trant van Akëdysséril. Er is een zekere distinktie van taal in, die het leesbaar maakt. Wat beteekent echter een plaats als deze (blz. 85, Athéné spreekt tot den ouden dichter, tot Lucius, den lichtmis, en tot Amaryllis): ‘Je comptais sur vous, mes amis, car toujours il me sembla que les poètes et les amis du plaisir, disposant, les uns du coeur des grandes héroïnes, les autres du coeur des jeunes hommes et des jeunes femmes, n'ont point à user de leur propre coeur pour les frivolités passagères, et qu'ainsi, aux heures troublées, ils Ie trouvent intact dans leur pointrine’ - woorden zonder eenigen zin. ‘La grandeur du sacrifice lui donnait à cette heure une beauté inconnue des vivants’ - een volzin, die zóo uit Akëdysséril overgeloopen schijnt.
Een stukje als dit van blz. 82 is belachelijk en vereenigt alle elementen, die dit meest af keurenswaardige vormen: een afschuwelijk burgerlijk, quasi-artistiek zinloos knoei-tafereeltje: ‘Eue (Athéné) vit la courtisane et l'embrassa devant | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||
tous, et la tendre lydienne s'abandonnait à cette étreinte. On applaudit. (“On applaudit”, dit is het mooist!). Ces fils artistes de la Grèce trouvaient beau la vierge aux contours divins enlacée de la souple orientale: pure colonne de Paros où s'enroule le pampre des ivresses’. 't Is om te spuwen. De schrijver bedoelt met het verhaaltje in Désintéressement, dat dát nu die houding der Ziel is, die men Désintéressement noemt, en die ook iets is, zoo als Tendresse ook iets is, enz. Dit nu mag hij bedóélen, - Désintéressement als houding of toestand der Ziel heeft hij ons in 't minst niet hierdoor leeren kennen. | |||||||||||||||||||||||||
3 Juli 18..Het eerste gedeelte van Tendresse voert ons tusschen de wilgen aan de oevers van waters bij zonsondergang. Blz. 38 ‘le reflet de son image’, - de l'image de la jeune fille ou du jeune homme? Blz. 39 ‘il leva les yeux de sa vague image’, - nog altijd weet ik niet of het l'image de la jeune fille of l'image du jeune homme is. Ik geloof dat het l'image de la jeune fille is waarnaar le jeune homme kijkt, omdat zij reeds allerlei bewegingen heeft gedaan en bij hem is komen knielen vóor hij ‘lève les yeux de sa vague image balancée sur l'eau’. Het tweede gedeelte van Tendresse voert ons op den heuveltop onder een rossen maneschijn. Hierin komt ook het boschje voor met de worstelaars met zwarte en roode toortsen. Het derde gedeelte voert ons in den Temple de la Sagesse éternelle. Het is ochtend. In het vierde gedeelte bereikt de jonge man wêer de waters met de wilgen, waar zijn Teederheid is geboren. Het is avond. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||
3 Juli 18..Opmerkelijk in Barrès zijn o.a opmerkingen van deze soort: dat hij met de zelfde verschijnselen van verlegenheid een gemoedsverheffing wachtte als hij 't een samenkomst met een beminde zoû gedaan hebben; (Sous l'oeil des Barbares, blz. 184, 2de alinea). dat hij onder de dekens van genoegen rilde en zich verkneukelde bij het verwachten van een smart. | |||||||||||||||||||||||||
4 Juli 18..Goed is hij in een soort uitdrukkingen als deze: ‘Je voudrais pleurer, être bercé, je voudrais désirer pleurer’... (Bl. 188). ‘Ce que j'appelais mes pensées sont en moi de petits cailloux, ternes et secs, qui bruissent et m'étouffent et me blessent’... (Bl. 188). | |||||||||||||||||||||||||
6 Juli 18..
| |||||||||||||||||||||||||
13 Juli 18..Van Barrès' boeken, ‘Sous l'oeil des Barbares’ en ‘Un homme libre’, kan gezegd worden, dat men van zulke werken verwacht, dat zij poëzie zullen geven, òf wel een stelsel om het geluk, in de beteekenis van zekere hoogere geestestoestanden, te bereiken, - en dat zij dit geen van beiden doen. ‘Un homme libre’ leidt feitelijk tot niets. Er wordt niet aangegeven hoe het doel, willekeurig een ‘emotie’ op te wekken, wordt bereikt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||
9 April 19..
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||
Isaäc da costa.
|
Ver- | zon- | ken | in | diep- | ten | van | leed | en | el- | len- | de |
ᴗ | _ | ᴗ | ᴗ | _ | ᴗ | ᴗ | _ | ᴗ | ᴗ | _ | ᴗ |
...............
in dien zin, dat in deze klanken zooveel als de stem van een ongelukkige uit een diepte wordt gehoord. Terwijl de eerste helft van den regel, met zijn ò en ie, omgeven door zijn herhaald 'en en verbonden door de ì en de n van ‘in’, den klank van steenen afgrondswanden schijnt meê te dragen, wekt de laatste helft van den regel, met zijn ee en è's, die minder vol en somber maar meer vloeyend en omfloersd klinken, het gevoel van iemant, die daar in duister schreit.
Wanneer wij echter in den regel zelf nagaan hoe dit klank-effekt wordt verkregen, bemerken wij, dat dit effekt verkregen wordt door twee woorden, waarvan de beteekenis zoo weinig verschilt als die van ‘leed’ en ‘ellende’, te bezigen alsof het woorden waren, die zeer verschillende verschijnselen aanduiden. (Immers, indien deze woorden nagenoeg hetzelfde aanduiden, is het onnoodig ze beide te gebruiken).
Het klank-effekt, de muziek, dat is: het wezen der kunst zelf, wordt dus bereikt door een bepaalde grofheid van stijl.
Dit is een oorzaak der leelijkheid van deze muziek. Dit is een der oorzaken, waardoor wij, bij het lezen van dit gedicht, getroffen worden door de onmiskenbare aanwezigheid van muziek hierin en tevens door de bizonderheid dat deze muziek is leelijke of minder mooye muziek.
Het kenmerk van een gedicht waarin mooye muziek is, zal zijn, dat de verschillende elementen van onzen aandacht er gelijkelijk door bevredigd worden, zoo dat niet terwijl wij denken ‘wat een muziek is er in dien regel!’, wij te gelijk denken: ‘maar “leed” en “ellende” verschillen zoo weinig, dat de schrijver die
woorden niet beide had behoeven te gebruiken om zijn toestand aan te duiden’.
Van een gedicht, waarin de muziek verkregen werd door andere bestand-deelen er van minder goed te doen zijn, zal men dus niet alleen kunnen zeggen, dat hoewel dit of dat, zinsbouw of iets anders, er van niet deugt, er ‘toch veel muziek’ in is; maar tevens, wijl andere bestand-deelen er van niet deugen, de muziek, die er in is, minder mooye muziek is,
Door minder mooye muziek wordt hier verstaan noch valsche muziek, noch flauwe muziek, maar grove muziek.
Het gedicht van Da Costa heeft een zekere bekoring, die het niet zoû hebben indien de muziek er in valsch ware.
Zoo zal het spel van een grof en versleten dorpsorgel een aangenamen indruk kunnen maken, dien het niet zoû te weeg brengen als het ontredderd was en daarom slechts wanklanken liet hooren; maar toch zal men het een ordinair, betrekkelijk ‘leelijk’ orgel moeten noemen.
7 Juni 18..
Dujardin, Edouard,
l'Initiation au Péché et à l'Amour.
Hoe zeer veel beter is dit dadelijk dan b.v. Hugues Rebell. Dadelijk beter van gehalte, dadelijk zeer merkbaar als lentezoelte na een bedompt stads-koffiehuisje, hoor en voel: hier spreekt een artiest, een dichter. Exquis is het, van zegging.
Van blz. 812 tot 817, in no. '99 Mercure, wordt het minder, nu het lichtelijk van genre verandert.
Het is het koele en heldere opmerkingsleven uit Les lauriers sont coupés overgegaan in of vermengd met meer gemoedsleven.
Het blijft echter steeds een opeenvolging van indrukjes en komt tot niets, loopt niet op iets uit.
De hoedanigheid van dit werk wordt veroorzaakt door een woord als het laatste van dezen volzin:
‘Par la fenêtre restée ouverte, la brise du soir entrait; attirés par la lumière, quelques insectes, des papillons s'approchèrent’. (Mercure, '99, blz. 822).
Ook dit verhaal verloopt ellendig. Het derde gedeelte is een absoluut prul.
9 Mei 18..
Emerson.
Confiance en soi-même.
Gisteren gelezen. Dit is tegen de Conformité of Conformisme.
Het is van minderen rang. Het beduidt weinig voor mij om dat ik van de motieven, die er in voorkomen, de hoogere gelijkloopers ken.
Het is individualistiesch liberalisme.
Het is niet mooi.
Het is individualistiesch liberalisme, dat zich tegen orthodoxe sekten verzet.
Het stelt het Conforme en het Non-conforme geenszins op een hoog plan tegenover elkaâr.
Ik ben buitendien min of meer, in zekeren zin, tegenwoordig vóor het ‘conforme’.
24 Mei 18..
Caractère, le Poète, en Lois de l'Esprit bevallen mij beter dan Compensation en Confiance en soi-même.
De lectuur is aangenaam en goed-doend, ofschoon het alles tweede rang is. Emerson is een commentators of leeraars-natuur, maar die vrij veel van Poëzie en Wijsbegeerte heeft begrepen.
14 Juni 18..
Caractère, le Poète, Lois de l'Esprit en l'Ame suprême bevallen mij beter dan: Compensation, Confiance en soi-même en Fatalité.
Samuel Falkland (Herm. Heijermans Jr.).
Schetsen. Vijfde Bundel. Amst. 1901.
Vlugger, in minder ondergedokenheid van aandacht opgeschreven en daarom van minder genre dan de goede deelen van Diamantstad, Op Hoop van Zegen en z.v., zijn deze schetsen toch aardig, levendig.
Aangezien de realistische kunst, waarin de auteur uitmunt, en waarin de meeste dezer schetsen zijn geschreven, een grenzenloze werkplaats is, en daarin even groote waarden als in andere kunsten te realizeeren schijnen, - doet Heijermans, naar mijne meening, verkeerd met - zooals in De bezeten Piano en De Tafelschel - naar effekten te streven, waarmede hij niet volstrekt vertrouwd is.
Zoo als het, wat dit aangaat, met een vroeger besproken bundel was, is het ook met dezen.
18 April 19..
Lerberghe, Ch.. van
La Chanson d'Ève.
In dit gedicht spreekt de schrijver van zijn haren als van vlammen.
Hij vergelijkt niet zijne haren bij vlammen, maar hij spreekt er over, alsof het werkelijk vlammen waren.
Dit is niet, van zelf en volstrekt, verkeerd en onmogelijk. Want bij een zekere perceptie of levens-gesteldheid zijn de haren vlammen.
Wanneer de levens-gesteldheid zoo is, dat men vrijwillig zijn linkerhand kan laten afbranden (Muscius Scaevola), of zoo, dat ons geheele lichaam kan verbranden zonder dat dit pijn veroorzaakt (christen martelaren) - dan is er - in zekeren psycho-fysischen of psychochemischen zin - weinig onderscheid tusschen de vlammen en dat wat daarin verteert.
Om nu normaal en boven de vergelijking, van zijn haren als van vlammen te kunnen spreken, moet men die voelen als vlammen en zóo dat dit aan het koele hoofd toch geen pijn doet, - en hiertoe moet men in eene levens-gesteldheid zijn, die overeenkomst heeft met de gesteldheden van Scaevola en van de martelaren.
Deze perceptie of levens-gesteldheid heeft Novalis verstandelijk begrepen, en iets er van is in het gedicht van Van Lerberghe.
Maeterlinck.
La Sagesse et la Destinée.
Hoofdstukje VI. Hoe leelijk is dit. Welk een ordinaire toon.
Zie het deel van het beeld op blz. 20: òf geheel onredelijk indien ernstig bedoeld een beekje voorgesteld als zich afwendend alleen door de herinnering aan een beletsel; òf detoneerend indien schalksch bedoeld, - namelijk dat het was alsof het beekje zich herinnerde... enz.
Dit is toon van een traktaatje van het ‘Nut van 't Algemeen’.
Het boek had geschreven moeten zijn uit het gevoelend Beseffen der Waarheid welke het voorstaat, daar, waar dit Beseffen een gelijken graad van hoogte en innigheid heeft bereikt als aan toppen der twee
andere levens-Begrippen, het Heroïeke en het Mystieke, eigen is.
Nu is het pasmunt van het Synthetieke, die geweigerd wordt door den edelen lezer, welke slechts als Waarheid aanvaardt hetgeen zich in Schoonheid aanbiedt.
Hoofdstuk XII. Onwaar indien letterlijk opgevat. Indien onletterlijk opgevat misschien waar, maar dan dus verkeerd gezegd.
Hoofdstuk XIII. Over Drama en Tragedie. Het is steeds de zelfde fout. Het is een baker, die Hamlet afkeurt. En de vraag is of men niet gelijkloopend met de baker gestemd moet zijn op de wijze zoo als een levend Koning zijn afbeelding op een versleten dubbeltje gelijkt, om het recht te hebben Hamlet af te keuren.
Hoofdstuk XX, XXI: Vreeselijk gezeur. Enorm oppervlakkig daar waar concreete zaken als het koningschap of de praktische godsdienst te pas komen.
21 Juni 19..
Hoofdst. CLX, begin blz. 292: Overal die verwarring van de voorstelling in het beeld met de als werkelijkheid bedoelde, de vermenging van die twee.
24 Juni 19..
Maeterlinck is er in geslaagd een geheel leelijk boek te schrijven, een boek, waarin geen enkele schoonheid wordt gevonden.
Men kan wellicht niet zeggen, dat alle boeken, die tot de Wijsbegeerte of de Letteren behooren ten slotte alleen naar wat wij ‘toon’ noemen beoordeeld moeten worden.
Een boek kan, bij voorbeeld, een op ziele-scheikunde gegrond wetenschappelijk stelsel voor de zoekers van geluk behelzen, in toonloze uit-een-zettingen en voorschriften.
Maar dit boek behelst zoo iets niet, het is ook wel deugdelijk in toon geschreven. En die toon is leelijk. Men behoort het daarom een leelijk proza-werk te noemen.
Dit boek staat een zekere Waarheid voor, - in tegenstelling tot andere Waarheden - die wellicht de schoonste Waarheid, of die alleen wellicht, - met verwerping der andere - de Schoone Waarheid is.
Het staat die Waarheid leelijk voor, het stelt die Waarheid leelijk voor, het maakt daardoor de Waarheid leelijk.
25 Juni 19.. Montjoie.
Onze taak is niet de vraag te beandwoorden of Maeterlinck gelijk heeft met hetgeen hij in dit boek beweert, maar de wetenschappelijke kenmerking der hoedanigheid zijner beweringen of mijmeringen, te naderen.
Als iemant zoo, dat ik aan hem merken kan, dat hij geen flauw besef heeft van wat in Alexander den Groote of in de H. Teresia is omgegaan, komt vertellen, dat van zíjne beschouwing uit die vertegenwoordigers van levenswijzen maar onnoozele-bloedjes zijn, begaat hij een monsterlijke dwaasheid.
31 Augustus 19..
Monna Vanna.
Slecht. ‘Romantiek’-navolging van iets als het ‘Shakespeariaansche’.
Een zekere stijl, een zekere koortsachtigheid, een zekere zich aan den lezer mededeelende opwinding of ‘Schwung’.
Psychologiesch, logiesch, mystiesch en dramatiesch geheel mislukt.
Mislukte proeve van aanwending der impressionistiesch-mystische motieven der vorige dramaas op een meer realistiesch-monumentale wijze.
Volslagen onverwerktheid en dus misgeboorte van het hoofd-motief.
Hier en daar de toon van Aglavaine et Sélysette.
De ons door zijn eisch, zoo als die eisch door Monna's vader den ouden Marco is overgebracht, als een sensueele barbaar voorgestelde Prinzivalle van het Eerste Bedrijf, verandert in het Tweede in een mystiesch-lyrischen wijsgeer zonder eenige verklaarbaarheid dier verandering.
Dit Monna Vanna is misschíen mínder goed, maar zéker niet béter dan Axël van Villiers de l'Isle Adam.
Men kan niet zeggen dat de hooge ‘liefde’ zoo als de mensch die in zijn jeugd gezegd wordt te vermoeden, waarover Monna Vanna en Prinzivalle spreken in het Tweede Bedrijf, voelbaar wordt voorgesteld; even min dat de andere meer gewone liefde zoo als die tusschen Guido en Monna Vanna bestaat, dat wordt.
14 Mei 19..
Deze toon is betrekkelijk leelijk om dat hij, zal ik maar zeggen, meer naar Sully Prudhomme dan naar Fra Angelico heen is.
Het is leelijk - ik wéét het - nu kan mij de rest niets meer schelen.
Het is leelijk om dat het is vergelijking en lijzigheid in stede van synthetische natuur en liefheid.
Het verschijnsel van een geliefde uit tien duizend op haar gelijkenden te herkennen b.v. wordt hier als gewone lyrische uiting gegeven, die alleen door een
zekeren toon een weinig gereleveerd wordt, terwijl de natuur van het verschijnsel volstrekt niet door indieping helder wordt gemaakt.
Mallarmé.
Poésies. Bruxelles, Deman, 1899.
Het beste: l'Azur, blz. 37; Invloed Baudelaire, dan: l'Apparition, Renouveau, Le Sonneur, nog te zien: Soupir.
31 Maart 19..
l'Azur, 6e strofe, 1e regel:
‘Le ciel est mort’... O matière, etc.
Dit kan niet. Men kan de ‘matière’ niet bezigen als tegenstelling tot een ‘ciel’, die van ‘azur’ is, die de ‘brouillards’ moeten bedekken, enz., die in één woord, zelf stoffelijk is. Even-min als, - zie 4e strofe - de ‘Ennui’ uit de ‘étangs léthéens’ kan komen om met ‘vase’ en riet de groote blauwe gaten te stoppen, die de vogels gezegd worden voortdurend te maken.
Het is een onlogische samen-stelling van allegorie en abstracte begrippen met voorstellingen uit de werkelijkheid, die een essentieele fout is dezer dichtkunst.
25 Mei 19..
Marryat.
Snarley Yow.
Als men Marryat's Snarley Yow dadelijk na Van Lennep's Pleegzoon leest, is het of men na een Heer in statigen gekleedde-jas en kanunnik-achtige bewegingen, in gesprek komt met een kleinen en vluggen Engelschen kantoorbediende, helder van linnengoed en met een kort jasje-zonder-panden aan.
Het is goed, leuk, origineel werk.
In Van Lennep is een zeker rhythme, dat in Marryat ontbreekt.
29 Mei 19..
Meredith, George,
Minderen-rangs, belezen leeraars-natuur.
Zie zijn Essay over het komieke. De oplossing, die hij geeft, van het antagonisme tusschen le comique et la douce et tendre poésie is geheel onbeduidend en oppervlakkig. Hij heeft namelijk het conflict niet eens waargenomen.
Molière.
Tartuffe.
(Voorstelling Stads-schouwburg).
Men bemerkt met iets fijns en moois te doen te hebben, dat zeer verschilt van de modern-realistische opvattingen; maar dat ook zeer verschilt van het Shakespeariaansche.
De figuur van Tartuffe heeft, in tegenstelling tot de andere figuren van het tooneelspel, iets boven-natuurlijks. Het zijn niet een aantal gewone menschen, die wij zien, waartoe ook een gewone mensch, die een huichelaar is, behoort; maar het zijn een aantal gewone menschen, tusschen wie zich een buiten-gewoon wezen beweegt.
Immers zijn niet de karakters van de andere menschen met even grootsche en scherpe trekken aangegeven als het karakter van den huichelaar; maar de figuur van Tartuffe vertoont zich als een dreigende zwarte schaduw, die boven het, door de andere figuren vertegenwoordigde, gewone eenvoudige leven hangt.
Het was er om te doen dit karakter te vertoonen vóor den achtergrond van al het andere.
Orgon is niet een driftkop op de zelfde wijze als waarop Tartuffe een huichelaar is; Orgon is een in zeker opzicht realistiesch gegeven driftkop, terwijl Tartuffe een meer dan realistische huichelaar is.
De figuur van Tartuffe heeft iets grootsch, heeft iets gemeen met andere oude groote kunst.
Dit grootsche is evenwel niet wild uit-vlammend, maar vertoont zich teruggehouden in een vorm.
De vertooning was goed, niet door persoonlijk talent der tooneelspelers, maar wijl men zich blijkbaar zeer aan het voorbeeld van het Fransche Tooneel, dat de 17e-eeuwsche opvatting bewaarde, heeft gehouden.
Een dergelijk stuk zal beter vertoond worden door tooneelspelers zonder bizonder persoonlijk talent maar die zich stipt aan de voorschriften houden dan door tooneelspelers met zeer geprononceerd persoonlijk talent maar wier begrip toch niet omvattend genoeg is om een rol als deze geheel te begrijpen.
Het is jammer dat sommige tooneelspelers hun stem niet meer gecultiveerd hebben. Bij de stem-verheffingen, in boosheid of drift, gaven deze organen wel eens leelijken klank. Afgescheiden van de zoogenaamde zeggingskunst, moeten de stemmen van tooneelspelers, ook alleen in hun hoedanigheid van geluid-gevers, gecultiveerd worden evenals zangers-stemmen. Spreken is zingen.
25 Februari 19..
Moréas, Jean.
Heeft goeds, ja ja, zeer goed.
1 Maart 19..
Ik denk nu aan:
Parmi les Marronniers en Le Ruffian.
Parmi les Marronniers geeft iets af, geeft poëzie af, hoewel heel flauw.
Maar geeft, - en dit is voor onzen tijd reeds veel, - beter poëzie af, - hoewel héel flauw - dan Mallarmé, Regnier, en z.v.
Datgene wat men gewaar wordt, - of meent gewaar
geworden te zijn - op zekere zomer-avonden, en dat wij tot het heerlijkst van ons leven rekenen, en dat men pleegt aan te duiden door ‘een onuitsprekelijk verlangen naar iets wat niet bestaat, naar een ver land van zaligheid’ of dergelijke woorden, - dat zelf, dat gevoel, heeft Moréas eeniger mate in zijn gedicht gelegd alleen door zoo een avond op zekere wijze te beschrijven. Het opzettelijke, en overigens op zich zelf mooye, klankenspel, dat vooral is in de eerste regels:
en in den regel
helpt meê om de uitkomst van poëzie af te geven te bereiken, maar niet zóoveel als men denken zoû.
Zoowel de verhouding der korte, als een naderende ar-belrinkelende, bewegingen, van ‘Parmi’ af tot aan ‘la villa’ - tot het volle en lang uitgehaalde ‘de houblon s'enguirlande’, - als dat korte spel van het begin zelf, zijn een soort goede muziek, maar juist wijl de uitwerking er eene is van zulke betrekkelijk oppervlakkige, te zeer instrumentistische, te zeer poëtiesch-linguistische muziek, is zij niet sterker.
Le Ruffian is zeer sterk en stellig van versificatie, van kunnen, maar is toch niet goed, zonder hoogere bestand-deelen, zonder moed en zonder ziel.
21 Januari 19..
Novalis.
Die Lehrlinge zu Saïs.
Hierin is iets van het begrip, hoe men door... bewuste bedrijvigheid of aktiviteit datgene kan verkrijgen wat... men wènscht, het zij dit een keizer-rijk of een geestes-toestand is.
Het tegen-vallende in dit werkje is:
1o, dat het niet is een handboek van psychische mechanica betreffende zijn onderwerp; - dat er - wel verre van: een stelsel, dat is een geordend geheel van bepalingen of aangevingen - niet eens een hoeveelheid precize bepalingen of aangevingen in voorkomt;
2o, dat de zaak, nu zij alleen als een algemeen inzicht in het werkje voorkomt, als zoodanig nog te veel door dichterlijke beeldspraak wordt verduisterd.
Ik geloof dat, - voor zoover reeds uit dit werkje, maar zoo als ontzachlijk meer nog uit de Fragmente blijkt - Novalis dácht op eene heroïsche of magische hoogte, die aan Goethe onbekend was.
- Het Tweede Deel van Faust is het minst goede wat Goethe geschreven heeft, een volstrekt knoeyen met koude en verwarde allegoriën, geheel slecht. -
Máár: zoû dát ‘de vraag wel zijn’?
Is niet de vraag: wie geeft het meest genoegen of geluk, dat is: wie maakt, gedurende de lezing, mijn hoofd, - en van uit mijn hoofd mogelijk verder het lichaam - inwendig het mooist of het heerlijkst?
Bij Novalis ‘krijg ik’ ‘dat begrip van al-bewustheid en al-macht’, dat een der dingen is, waar-aan ik het graagst denk. -
1 Maart 19..
Poètes d'aujourd'hui
par Ad. v. Bever et Paul Léautaua
7ième Ed. Paris 1901.
Als men de Poètes d'aujourd'hui leest, begrijpt men niet, dat er zoo'n opwinding over de vraag bestaan heeft of de kunst van Mallarmé en de zijnen niet beter was dan die van Zola en de zijnen.
Om dat dat allebei niet zoo heel veel bizonders is.
Mallarmé is een dichter zoo als Baudelaire, misschien iets beter, maar van dat soort.
De Poètes d'aujourd'hui zijn goed, het is een mooi boek, H. Barbusse, Ch. Guérin, F. Jammes, C. Mauclair, Jean Moréas, Rimbaud en Rodenbach zijn er de beste van, Corbière kan ik niet goed waardeeren, F. Gregh en R. de Montesquiou zijn beter dan men denken zoû, Laforgue, Mallarmé, Regnier en Verlaine zijn ook goed, en Vielé-Griffin ook; H. Bataille, P. Fort, A.F. Herold, R. Ghil, G. Kahn, R. de la Tailhade, P. Louys, M. Maeterlinck, M. Magre, Stuart Merrill, Mikhaïl, P. Quillard, A. Retté, Signoret, L. Tailhade, P. Valéry, zijn minder, terwijl ik Samain ook nog niet beoordeelen kan, en Saint Georges de Bouhélier en Ch. v. Lerberghe ontbreken en Verhaeren ook nog een goede is.
2 Maart 18..
De gedichten van Mallarmé zijn zeer nauw samengedrongen en sterk (met andere woorden: niet los en slap), - ik denk aan Les Fenêtres, l'Azur - maar zij missen een gang zoo als de Bateau ivre van Rimbaud heeft, en zij ‘geven niet poëzie af’ zoo als Parmi les Marronniers van Moréas, en zoo als de heele latere school van Barbusse, Jammes, enz. - zij zijn zelfs minder goed dan Mauclair (diens eenvoudige gedichten) en Rodenbach.
24 September 18..
Proza en Poëzie.
Wanneer men een auteur zoo als bij voorbeeld De Balzac leest onmiddellijk na gelezen te hebben in een auteur zoo als bij voorbeeld Delavigne, is men eerst verwonderd. Men komt van uit een kerk op een modderigen en hobbeligen weg. Men was gedurende de lezing van Delavigne gaan meenen dat een boek iets is, dat edele vormen en muziek inhoudt. En men weet niet waar men beland is nu men begonnen is aan Balzac.
5 Juni 18..
Rebel, Huques.
Gelezen:
La femme qui a connu l'Empereur (Mercure '97 etc).
Dit is onderhoudend en vrij goed werk, aleen Ironie, luchtig en kalm, fijn en niet kwaadaardig.
Deze Ironie schijnt mij echter zoo fijn niet als die van Kahn in wat ik heb gelezen van Le Roi fou.
6 Juni 19..
Deze roman verloopt alras in een zeer ordinair feuilleton. Van de oorspronkelijke aardige trekjes blijft niets over.
14 April 18..
Régnier, Henri de.
La Course.
Heel interessant, het slot (de laatste regel en te gelijk de ‘Kulm’) gemankeerd.
Te vergelijken met Verhaerens ‘Pégase’.
Essentiëel en absoluut gesproken, is de fout dat het paleis van marmer en goud, waarin de dichter woont, een beeld of vergelijking is, terwijl de voor-
stelling van het langzaam aandringen der wilde natuur om hem heen haar indringende dracht verkrijgt door de mate, waarmeê wij gevoelen dat dit werkelijk geschiedt.
Met andere woorden: de verbeelding van het indringen der wilde natuur is een ander soort verbeeldingswerking dan de voorstelling van het marmeren en gouden paleis, die een gewone vergelijking is, al zegt de dichter ook niet: ‘het is mij als’ en z.v., - en deze twee werkingen passen niet harmoniesch samen.
De aanmerkelijke realiteit van het binnen-dringen der wilde natuur is zóo interessant, dat de bizonderheid of de woning, waar dit geschiedt, al of niet een paleis van marmer of goud is, er onbelangrijk door wordt en dus de nadrukkelijkheid der vermelding daarvan als gedicht-deel verkeerd is.
20 Februari 19..
Rimbaud, Jean Arthur, 1854-1891.
Le Bateau ivre (± Sept. 1871).
Dit vind ik een der beste gedichten, voorkomend in Poètes d'aujourd'hui (1901, 7e ed.).
De overige beste meen ik dat van Mallarmé zijn.
Toch is het gedicht niet zoo goed als ik mij zoo een gedicht denk.
Het is echter een der zeer weinige gedichten van den laatsten tijd (ik weet er op 't oogenblik eigenlijk bijna geen enkel ander, herinner mij alleen Kloos' ‘Ik ben de groote minnaar zonder ruste’ en ‘Ik ben de Duivel-God’ enz. als eenigszins overeenkomstig van geest) - een der zeer weinige gedichten, die wat ik noem ‘heroïesch’ van houding zijn. Tot het ware heroïesche behoort echter, naar mijn inzien, een psychiesch of filosofiesch bestand-deel, dat in dit gedicht ontbreekt. Het is natuurlijk, in tegen-stelling tot echt heroïesch, te romantiesch en dekoratief.
In samenstemming met het psychische of filosofische zoû, bij wat ik mij als ‘echt heroïesch’ denk, de klank dan ook nog hooger zijn dan in Le Bateauivre.
Voor mij is het probleem: of dit ‘heroiesche’ even hoog gaat als het ‘synthetïesch wijze’.
Door een vergelijking kan men deze vraag aldus uit-drukken: of deinende roode vlammen in nachtelijken storm iets even moois kunnen zijn als de stille sereene blauwe lucht.
Als ik zeg, dat dit gedicht niet psychiesch of filosofiesch en daarom niet echt heroïesch genoeg is, - bedoel ik, dat er een zeker gevoel is in den menschengeest of in dien van enkelen van: niet schoon of met de schoonheid in aanraking, maar van buiten en boven alles te zijn, en daarom alles te kunnen en alles te mogen, vergezeld van het besef, dat dit ‘de waarheid’ is (verder ontwikkeld in mijn schets ‘Caesar’), -dat de aldus aanwezige geestes-toestand, of -houding of -inhoud omzetbaar is in gedicht-gehalte; en dat nu in het gedicht Bateau ivre wèl voorkomt een wild en hoog, en toch gecadanseerd, juichen, van iemant die zich ‘van alles vrij voelt’, maar dit gejuich geenszins den aard heeft, dien het zoû hebben als het mystiesch-filosofiesch beseffen der heroïesche of individualistische waarheid er zich in uitte.
28 Februari 18..
Ruysbroeck.
Ik lees dezer dagen in Maeterlincks vertaling van Ruysbroeck, zonder er iets van te begrijpen of in de verste verte de beteekenis ook maar aan te voelen.
En toch met meer genoegen dan ooit te voren, is dat niet aardig?
Ik behaag mij nu in de mooiheid van toon; Maeterlinck is er in geslaagd die eenigszins weêr te geven.
Ook tracht ik het stelsel-matige er in te volgen, voor zoover dat uit de beelden enz. blijkt.
Het is die mooiheid van toon, in den Vlaamschen text dan, die tot vóor Maeterlinck aan het boek zijn roem had bezorgd (v. Vloten, etc).
5 Maart 18..
Naar aanleiding hiervan, dat voor iemant die er niets van begrijpt, - de zoo even bedoelde ‘toon’, voor een oogenblik dáar gelaten - Ruysbroek niet anders is dan een hoop verwarde rhetoriek, - doet zich de groote vraag omtrent de verhouding tusschen de ‘mystieke gevoelingen’ (is dit niet een goed Holl. woord voor ‘sentiment’?) en wat men poëzie of literatuur noemt, voor.
Want, van een hooger plan dan waarop wij ons bevonden toen wij den ‘toon’ prezen, af beschouwd, is Ruysbroeck niet: een dichter.
9 Maart, ocht. 18..
In Ruysbroeck heeft mij getroffen o.a. het onderscheid dat hij maakt tusschen de ware aanschouwers en de valsche (die hij ergens quietisten noemt). Dit gebeurt in het laatste gedeelte.
Naarmate ik er meer in lees komen er meer dingen, die ik kan ‘reproduire et faire vivre un instant en moi-même, afin de m'assurer de leur identité humaine’ zoo als Maeterlinck het voortreffelijk uitdrukt (Introduction, XIV).
Natuurlijk alleen van de lagere dingen, maar toch ben ik hier al heel blij meê.
Ik voel dan aan wat hij bedoelt en wordt met het boek vertrouwelijker.
Overal waar Ruysbroeck duidelijk samengaat met de Christelijke of Roomsche dogmatiek, vind ik het onbeteekenend.
Het schijnt mij een feit te zijn dat overal waar de auteur spreekt van de Heilige Kerk, de Sakramenten, van den Dood en het leven na den Dood, hij minder goed is [even als Thomas à Kempis (waar die den Roomschen ritus er bij te pas brengt, op plaatsen die ik trouwens voor apokrief houdt)].
Opmerkelijk is het gebruik van het woord ‘rien’ (blz. 85) en van het woord ‘un maintenant’ passim in het laatste gedeelte.
Ik geloof niet dat hij uit toegeven aan zijn tijdgeest de H. Kerk enz. er bij te pas brengt; ik geloof ook niet, dat men niet zeer mooi en echt over de H. Kerk enz. zoû kunnen spreken; ik geloof, ten derde, niet, dat het aan mij ligt zoo ik die plaatsen juist slecht vind; maar ik geloof dat het kenmerkend is voor Ruysbroeck en Thomas à Kempis.
Niet kenmerkend in dien zin, dat zij meer pantheïsten dan wat men noemt geloovige kristenen waren; maar in díen, dat zij meer abstracte mystici dan symbolische en plastische poëten waren.
Over het vraagstuk der verhouding van het ‘leven na den dood’ en het in aanraking met de Eeuwigheid zijn in dít leven vindt men in Ruysbroeck niets bevredigends.
Hij zègt wel op enkele plaatsen, dat het dan nòg heerlijker zal zijn, maar legt daar allerminst den nadruk op en dat is ook kenmerkend voor hem.
Is het, bijvoorbeeld, ook niet opmerkelijk, dat R. telkens de engelen noemt, maar deze nooit iets komen verrichten en alles alleen gebeurt tusschen God en den mensch, op een héél enkelen keer na?
18 Dec. 18..
Shakespeare.
Lyrische poezie zeldzaam in de Dramaas, zoo als in ‘a sweet word between two kisses’ of iets dergelijks.
Het snelle en onwerkelijke verloop der dingen als de beslissing tot een huwelijk tusschen Petruchio en Katharine in the Tanning of the Shrew heeft mij voor 't eerst op de gedachte gebracht in hoe ver in Sh's werk aan symboliek kan worden gedacht.
Maar neen, het is eerder typeering dan symboliseering.
Een vraag is b.v. of in The Comedy of Error een zelfde tragische (zal ik maar zeggen), sintiment moet gezocht worden als in de Verhalen van Hoffmann (met dien man, die op het wassen-beeld verliefd werd).
14 Februari 18..
Stendhal.
Le Rouge et le Noir.
Dit boek schijnt in zijn wezen antipathiek en hatend het leven (nihilistisch). De oorzaak daarvan is, dat het heroïsme er zonder transcendente of mystische verbinding in is.
Uit afkeer van het gezwollene is het een geraamte geworden.
Het is zuivere, materialistische, psychologie.
Hiermede houdt verband, - met zijn hatelijke droogheid namelijk - het tergende in zijne onvolledigheid of onduidelijkheid.
15 Februari 18..
In hoofdstuk XXX is veel moois, in het afbeelden der bewegingen van den hartstocht, ook in de plastiek (het luik-gat in hart-vorm, de witte gedaante in de duisternis). Maar in het laatste gedeelte is weêr veel ordinairs. Het mooye en het ordinaire wisselen elkaâr dikwijls af in dit boek.
16 Februari 18..
De karakter-beschrijving is fijn en nauwkeurig. B.v. onderdeden, als de wensch van De la Mole,
dat Julien wel goed grieksch en latijn kennen enz., maar b.v. níet ‘schrijven’ zal. Ook de geest van het seminarie, van een goeden ‘Salon’ enz. is zeer juist aangegeven.
Het ergerlijke en tergende is dat de schrijver volstrekt de mogelijkheid niet aanneemt, dat de seminaristen enz. gelijk hebben. Wat hij als zot en laag in hen beschrijft, dát vind ik heerlijk en beminnelijk in hen. Dit komt wijl de auteur de hoogere waarheden niet kent.
Het lezen van het XXXVIIIe hoofdstuk geeft mij zulk een weèrzin, dat ik misschien het boek niet zal kunnen uitlezen.
Ik wil niet die manier van zien en ben zeer blij daaraan ontkomen te zijn en ben bang daartoe weêr eens terug te vallen.
17 Juni 18..
Ik herinner mij nu in ‘Le Rouge et le Noir’ in 't bizonder uitmuntend gevonden te hebben de strijd tusschen de inborsten van Julien en mademoiselle De la Mole, eindigend met de liefde der laatste voor Julien. Dit is niet literatuur 1e rang om dat het hoogste element er steeds aan ontbreekt.
Maar, in dit soort van psychologie, is dit wel meesterlijk.
Histoire de la Peinture en Italië.
Ik ben zeer tegen den eigenlijken geest, ook van dit werk.
Het is contra.
Men gevoelt aanhoudend dat het grootste element in de bewondering voor de antieken en de mannen der Renaissance, de haat aan de tijdgenooten is.
Stendhal was une âme non-conforme, maar niet zóó hoog in het non-conforme dat het even mooi is als het hoogst conforme.
20 Juni 18..
l'Abbesse de Castro.
Dit boekje is niets, en kan bij het werk van Stendhal overgeslagen worden. Het zijn uitvoerige historische noten, ter bevestiging van de een of andere bewering in Mémoires d'un touriste of Promenades dans Rome, die nu grooter gedrukt en in een afzonderlijk boekje vereenigd zijn.
Er zijn verschillende uitvoerige noten in Stendhals kritische werken, die precies op deze verhaaltjes gelijken.
Ik begrijp overigens volstrekt niet waarom hij dit bijdragen ter vermeerdering der kennis van het menschenhart noemt.
Het zijn als melodramaas, ontdaan van de gezwollenheid, maar waarvan daarom dan nu ook niets is overgebleven.
26 Juni 18..
Armande.
Dit boekje is weêr veel interessanter dan l'Abesse de Castro. Het is vervuld van de goede psychologie, die Stendhals fort is, en vol fijne opmerkingen, alles natuurlijk koel gehouden, in den trant van deze:
‘Armande était si heureuse, qu'elle ne se refusa l'examen d'aucune objection, quelque périlleuse qu'en fût la discussion, (Bl. 89).
24 Juli 19..
La Chartreuse de Parme.
Beschrijving van de ‘intriges’ aan het Hof van Parma.
In 't begin hierin de vermaarde beschrijving van den slag bij Waterloo.
Dit boek is niet veel bizonders.
De bedoeling is in de figuur van Fabrice del Dongo af te beelden het leven ‘d'une âme ardente’, ‘d'une nature sensible et enthousiaste’, enz.
Het is echter niet veel bizonders. Het is een (‘vijandige’) zeden-beschrijving, maar aangezien zoowel hartstocht en schoonheid in de schriftuur ontbreken, als de fijnere psychologie, en het bewustzijns- of conscientie-begrip, die ‘Le Rouge et le Noir’ zoo belangrijk maken, mist dít boek eigenlijk verdienste.
Wel doen sommige uit-drukkingen het goede van Stendhals geest, dat elders veelvuldiger voorkomt, ook hier weder blijken, maar het is zeldzaam.
Met die uitdrukkingen bedoel ik de wijze waarop de afwisselende gemoeds-werkingen worden aangegeven. ‘Dix minutes plus tard, son âme se vida entièrement de scrupules et fut inondé de bonheur’ - dergelijke uit-drukkingen.
Het precize daarin, de voorstelling zóo, alsof de toedracht van het inborst-leven mechaniesch is, dát is het goede.
18 December 18..
Tennyson.
Huiselijk-romantiesch (The may Queen; dit is een sentimenteele romance, en niet goed, ofschoon min of meer gevoelige regels).
Hartelijk-realistiesch-menschelijk (In Memoriam). Waar het hooger opgaat met Ring out, wild bells, niet goed, lager uiterlijke klank; het slot 't best.
Gewoon-joviaal-komiek (The Prinum-Midley en The Goose). (Operette-achtig).
Een hoogere, meerder-muzikale, klank-gang alleen in korte stukjes als The Charge of the light Brigade, The Captain, The Victim.
Thomas a Kempis.
Lektuur van de Imitatie.
Oktober-November 18.. (Fransche editie. Tours 1870).
Hoofdst. IV van Boek II, § 1, alinea 3: vgl. Pierson over Hoekstra in den Gids.
Hoofdst. XIII van Boek III. Dit klinkt heerlijk in de ooren van iemant, die boos is op zich zelf om zijn eigen zwakheid en ellendige lafheid.
23 November 18..
Boek IV komt mij voor zéker apokrief te zijn. Sommige deelen daarvan maken den indruk van door een lateren, zwakkeren en rhetorischen mysticus, andere van eenvoudig door een pastoor van 1750 of 1820 geschreven te zijn.
Er is daarin, bij voorbeeld, voort-durend sprake van ‘Engelen’ en van de uiterlijke symboliek in den Roomschen ritus op een wijze die het karakter van dat IVe boek essentieel verschillend maakt van dat der drie overige.
16 Maart 19..
Thorn Prikker, Ed.
De fout van den schrijver Ed. Thorn P. is, dat hij de letterkundige werken beoordeelt naar eigenaardigheden, dat slechts oppervlakkige eigenaardigheden van ze zijn. Hij neemt, bij voorbeeld, als vast staand aan, dat novellen niet zoo uitvoerig in hun beschrijvingen behoeven te zijn, dat het beter is novellen met minder uitvoerige beschrijvingen te maken.
In een artikel over een bundel van Cyriel Buysse, getiteld ‘Van arme menschen’, in het Weekblad, De Amsterdammer van Maart 1902, huldigt hij Buysse, wijl die nu ook minder uitvoerig heeft geschreven, meer met humor en z.v.
De fout van deze critische houding is, dat de bizonderheid van het verschil in qualiteit tusschen eenige novellen en romans, die alle zeer uitvoerig van beschrijving zijn, niet als in de eerste plaats in aanmerking komend en over de waarde beslissend wordt beschouwd.
De heer Thorn Prikker is tegen de soort letterkunde, die men een tijdlang de naturalistische genoemd heeft en wil iets anders.
Zeer wel, maar hij heeft niet ingezien dat er een edelere verwantschap bestaat tusschen de beste voortbrengselen van het ‘naturalisme’ en die van andere kunst-soorten, dan de verwantschap tusschen alle naturalistische voortbrengselen onderling.
26 Juli 18..
Tinan, Jean de,
Détournement de mineure.
Lagere ironische afbeelding van het dagelijksch leven. Realisme. Lichte, luchtige ironie. Echt Fransch, Parijsch. Héél aardig.
23 October 19..
Andere werken o. a.: Aimienne.
Penses-tu réussir?...
Exemple de Ninon de Lenclos.
10 Augustus 19..
Tolstoi.
La guerre et la Paix. 9ème edition.
Paris, Hachette, 1900.
Nu ik gekomen ben tot Dl. I, blz. 80:
Zoo als bij vele hedendaagsche realisten, is de geest
van den schrijver tégen de volwassenen, die hij beschrijft en vóor de kinderen.
Dat is de houding van hen, die het Leven zien als zijnde leelijk en bij kinderen denken: ‘lieve kleinen, die weten nog niet hoe ellendig het is’... enz.
Het is een zeer goed realist.
Opmerkelijk zijn zijne opmerkingen over het bewuste beleefdheids- en verder gedrag-manoeuvreeren van menschen.
Ook een soort opmerkingen als: ‘dit zeggende, raakte zij hem zus en zoo aan, alsof zij daardoor den gewenschten indruk door haar woorden bij hem kon doen ontstaan of iets dergelijks’.
24 Augustus 19..
Afdeeling IX van Hoofdst. II van Deel III blz. 117, met de passage ‘Sonia traversa la salie, un verre à la main’, wordt het beter.
Dit betere, droomachtige, gedeelte, duurt, hoewel met verzwakking, voort tot het einde van afdeeling X van het zelfde hoofdstuk.
‘Sonia traversa la salie’ enz. - de ‘Sensatie’ waarachtig, gelijkend die van Couperus in Extaze.
30 December 19..
Voerman, H.J.
In Nov. aquarellen bij Buffa gezien.
Prachtig.
30 December 18..
Wagner, R.
Gisteravond Lohengrin: Prachtig.
Muziek is net zoo iets als schilderwerk en ik begrijp
het dadelijk. Ik begrijp het in dezelfde mate als litteratuur en schilderkunst.
Dit is mystiesch-heroiesche kunst, maar mysticisme en heroisme begrepen zoo hoog als geen enkele andere romantikus die heeft begrepen, maar toch slechts begrepen zoo als de Romantiek die begreep, dat wil zeggen minder dan de middeneeuwen en minder dan Shakespeare. Dit is echter beter dan Goethe's Faust.
Goethe heeft van heroïsme en mysticisme heel weinig begrepen.
Het doet denken aan Villiers' Axel en aan Maeterlinck.
Ik heb altijd geweten dat er in de richting dezer heete opgewondenheid iets was dat tevens groote kunst was. En daar heb je het nu.
Dit is de eerste muziek, die mij waarlijk als kunst heeft geráakt, dat wil zeggen: die mij wèrkelijk interesseert.
Dit werk heeft mij in (een soort van) verrukking gebracht. Ik had het bij het naar huis gaan als wijn in mijn hoofd onder de winterboomen, waar door heen de sterrenlucht scheen. Als een mooye gloeying was het in mijn hoofd, maar niet als het mooiste. Maar zóó heerlijk. Die beweging van vervoering, van scheiding van het Ideaal van het complete en dus ook zinnelijke leven, en deze in die hooge, helle, heroiesche tintelende muziek.
Maar ik weet dat dit de kunst niet is.
Dit heeft echter weêr proporties, waar ik eerst meer meê vertrouwd moet zijn.
Het had mij zoo te pakken, dat ik in weêrwil van het waarschijnlijk slecht spelen, de psychische actie zag op het tooneel, ik zag de bewegingen van Wagners geest op het tooneel gebeuren.
Ik dacht: wie is nu de mooiste, Wagner of Voerman? Indien Voerman was wat hij is, maar daarbij Wagners proporties had, won Voerman het.
24 Juni 19..
Zola, E.
L'Assommoir.
De geestelijke beweging in ons. die ontstaat door de lezing van eene alinea van l'Assommoir, en die zich uit-drukt in een waardeering als: ‘Hoe treffend juist!’, ‘Dit is léven!’, ‘Ja, dit is een perceptie van het Leven van een heel bizonder soort juistheid’ - die geestelijke beweging is, - in vergelijking van eenige andere geestes-bewegingen - oppervlakkig van aard.
Het proza van Rousseau is fijner en beeniger. Dit is doezeliger, vettiger en vochtiger.
Wat de ‘dúnheid’ - dunheid in die eene bepaalde beteekenis - der hedendaagsche schrijvers in vergelijking met Goethe aangaat, - zoo is dít ook aldús dún, maar -, ín die dunheid - grof, duister en troebel.
Al deze qualificaties zijn echter relatief, en men moet niet vergeten dat deze kunst in haar soort absoluut voortreflijk is en dat het kunst is van een relatief voortreflijke soort.
Het mis-verstand in mijn vroegere waardeering van Zola is geweest, dat ik mijn gedachte, die door de lektuur ont-stond, voor den direkten indruk of afdruk van het gelezene in mijn geest heb gehouden.
Plaatsen, die mij vroeger ‘groote kunst’ leken, schijnen mij nu vrij ordinair.
Kuriëus is, wat eigenlijk de houding van het gevoelen des schrijvers jegens zijn onderwerp is.
Het groote feest van Gervaises naamdag bij voorbeeld, de smul- en braspartij in den strijkwinkel - is niet met teederheid behandeld, maar ook niet met afkeer of ironie.
3 Juli 19..
De lezing van L'Assommoir heb ik voltooid. Het komt mij over 't geheel voor: een gering soort kunst te zijn.
Vraagt men van sommige dingen ‘is dat “waar”?!’ - b.v. van Gervaises toespraak tot den aanspreker Barouge of van de ‘paquêrettes’ die de sneeuw in Goujet's baard effeuilleerde, - dan luidt het andwoord: ‘neen’, dit is alleen een soort dichterlijkheid van den auteur. En beschouwt men zulk soort dingen dan als ‘kunst’, dan is het iets gerings.
Zoo iets als Goujet met zijn witte bloemplant op Gervaises feest en later met de witte sneeuw-bloemen in zijn baard, is hetzelfde als de motieven bij Maeterlinck zijn, maar hier dan in toestand van ergste verwatering.
22 October 19..
Le Rêve.
Le Rêve is een bizonder slecht werk, aanmerkelijk minder goed dan l'Assommoir en ander werk van Zola.
Aan ‘psychologie’ bevat het zoo goed als niets.
Alleen de wrevelige terug-trekking van Angélique bij het begin der minnarij (‘Je n'aime rien...’ etc, blz. 147. éd. Parijs 1888) is een, grof, trekje van psychologie, dat, meen ik, ook vóór ‘Le Rêve’ reeds gebruikt was.
Overigens sleept het werk zich beklagenswaardig en vervelend voort, bestaande uit slecht-dichterlijke tafereelen, oppervlakkige historische bescheiden (betreffende bouwkunst en kasuifelmakerij) en een wee sentimenteel verloop, verbonden door een rekkenden, trekkenden, zeurderigen toon of verhaalgang.
10 November 19..
Nana.
Het goede gedeelte van Nana zijn de eerste negen hoofdstukken. Deze betreffen het leven in den kleinen
schouwburg, enz. Deze wereld kende de auteur blijkbaar, terwijl hij minder door eigen aanschouwing de wereld der ‘hoogere’ ‘cocotterie’ kende, waar in wij van het tiende hoofdstuk af worden gevoerd.
De overgang van dit eerste tot dit tweede gedeelte van den roman is ook te bruusk. Wij waren er ook volstrekt niet op voorbereid, dat de familie Muffat zulk een rijkdom kon toonen. Over 't geheel vertoont het tweede gedeelte zich als maakwerk.
De beschrijving van het leven der Muffats is trouwens in het eerste gedeelte reeds zwak.
Best in zijn soort, - dat wil zeggen: even goed als l'Assommoir - is alleen de beschrijving van het theater-leven en van het ‘lagere’ cocotterie-leven in het eerste gedeelte.
Over 't algemeen als kunst, - dat is: in vergelijking met groote kunst voor zoover ik die ken of mij voorstel - (en dus niet in vergelijking met Bourget, Daudet, Sand, enz., die het allen overtreft) - is het gering en leelijk.
Wat de auteur vertelt ‘ziet men’ in gedachte ‘duidelijk voor zich’, - maar de ‘geest’ waarmeê hij dat ziet, is onaangenaam, leelijk.
10 November 19..
Wat hij ziet vermeldt hij met een soort nauwkeurigheid, die naargeestig eigenwijs is, nog meer dan dat hij het afkeurt, maar voor zoover deze neutrale vermelding afkeuring inhoudt, is het eene afkeuring, die niet gegrond is op een hoog denkbeeld van hoe het afgekeurde zoû móéten zijn om níet afkeurenswaardig te zijn.
Het boek is betrekkelijk oppervlakkig, en dáárom ook betrekkelijk onschuldig. In zekeren zin, kent de auteur niet: ziele-bewegingen, niet: hartstocht-bewegingen,
maar ook niet bet diep precize van andere neigingen, van wellust-bewegingen, bij voorbeeld.
Muffat heeft een sterke neiging voor Nana. Dit blijkt uit de mededeelingen over zijn gedrag van den auteur; maar nooit vindt men een levensbeweging van Muffat vermeld, waaruit met diepe juistheid op-eens de aanwezigheid der hevige neiging in hem blijkt.
Hoogst-waarschijnlijk is het dat, wat de auteur zelf gezien heeft, wat hij het best vermeldt. Zijn Muffat heeft voort-durend iets schim-achtigs. De auteur kènt deze persoon niet.
Toch is dit werk te prefereeren boven veel van Victor Hugo, enz., evenals een novelle van Gyp de voorkeur verdient boven een lang vervelend 18e-eeuwsch heldendicht.
30 April 19..
La Joie de vivre.
Het eerste gedeelte van het eerste hoofdstuk, - het wachten van Chanteau op de aankomst van zijn vrouw met de kleine Pauline, de aankomst, de maaltijd, - dat alles - tot aan de passage, waar over geldzaken gesproken wordt na dat Pauline in slaap is gevallen - schijnt mij tot het beste van Zolaas werk te behooren en is werkelijk mooi.
De oorzaak in-tusschen, dat zoo iets een tijdlang voor groote kunst gehouden kon worden, is dat de artiesten de betere literatuur eenvoudig niet kennen, en de ‘geleerden’, die haar wel kennen, eigenlijk dooden zonder eenig vermogen zijn.
17 December 19..
La Terre.
Minder dan ‘l'Assommoir’ en ‘Nana’.
Over 't algemeen een inferieure kunst-soort, maar
ín die soort een zekere taaye kracht. Beter dan ‘Le Rêve’.
Het maakt over 't geheel weinig indruk en is hier en daar zoo vervelend, dat voortlezing moeilijk wordt.
Het is bijna onbegrijpelijk dat er in een land een zoo laag tijdperk kan zijn, dat zulk werk voor groote kunst wordt aangezien.
Een dronken ezel en een verlaten rondzwervende grijsaard zijn heel aardige motieven, maar hier zonder kunst voorgesteld en daarom zonder waarde.
Ik heb nu herlezen: l'Assommoir, Nana, Terre en Rêve.
3 Januari 19..
La Curée.
Dit behoort niet tot de beste werken van Zola.
Het is juist of men een nurkschen handelsreiziger hoort spreken, en die zelf niet weet wat hij dan wèl wil, nu hij al 't bestaande afkeurt.
‘Was hij maar wellustige zinnelijk!’ ‘Dan was hij nog íets!’
Hij vindt niet mooi wat hij beschrijft, hij is er tegen. Maar hij is er op een onnoozele, slechts inhoudloos nurksche, wijze tegen. Hij is er niet met hartstocht tegen.
Hij is tegen den dandy, de élégance (Maxime). De wijze waarop hij al de slechtheid van de wereld verhaalt, is zeer leelijk van ledig geklets. Hij vindt abnormaalheden in sexueele verhoudingen (Saccard, Renée, Maxime) slecht. Goed, dat mag hij. Máár hij vindt die slecht zoo als een zanik-jufvrouw die slecht vindt.
Hij kent (in dit werk) het schoone niet, kent ook den hartstocht niet, kent de zinnelijkheid niet, kent nièts; en geen spoor van psychologie is er in.
6 Januari 19..
Aan een hoedanigheid der hoofdstukken is te merken, dat Zola het leven, dat hij kent door eigen aanschouwing, beter wedergeeft dan het leven, dat hij alleen kent door wat hij er over vernomen heeft.
Zoo kent hij door eigen aanschouwing de kleine theaters en de restaurants, maar kent niet op die wijze zijn andere onderwerpen. Dit is te bemerken zoowel in Nana als in La Curée.
15 April 19..
IJ.
IJ. is compleet, suffisant en geborneerd.
Wel verre van een zedig en pleizierig werker-in-eenhoekje, is hij een grove en bekrompen strever naar universaliteit en imperatorschap.
15 April 19..
Z.
Z. heeft eenige verdienste als variant op niet-beste, met fantazie vermengde, werken uit G's tweede periode, vermengd met iets apart melodiesch.
Binnen zijn aldus bestaande visie, graad, of eigenlijkheid, tracht hij nu van de later door hem gevonden Novalis en Maeterlinck afkomstige, motieven te verwerken, als ook iets uit G's 3e periode.
Dit mislukt daar hij van N. en M. alleen het uiterlijke heeft begrepen en overigens N. en M. volstrekt niet passen in Z's eigenlijkheid, die niet veranderd ís.
G's 3e periode heeft hij niet begrepen. Dat hij er nu toch, oppervlakkig weg, eenigszins meê werkte, doet een, ook terugwerkende, twijfel aangaande den aanvankelijk aangenomen graad van zijn vermogen of geest ontstaan.
Evenwel, bestaat er niets van zijn hand, waaruit niet blijkt, dat hij een artiest is.
Zijn later werk is nu natuurlijk minder dan het vroegere, waarin hij zijn eigenlijkheid gaf.
16 April 19..
Geneeskunst.
Gezondheid is op verschillende wijzen te herstellen of te bevorderen: de hygiënische, de medische, de chirurgische, de ‘psychische’.
De auto-suggestie, die tot de psychische wijze behoort, vermag veel; maar het zal gewenscht zijn de bedoelde uitkomsten binnen een zekeren op historische gegevens gebazeerden norm te houden, zoowel wat betreft den graad dier uitkomsten als hun afhankelijkheid der hen omringende omstandigheden.
Er moet niet naar gestreefd worden iets buitensporigs of volstrekts te bereiken.
Men moet niet trachten, indien geen andere factoren die een gezond leven zouden samenstellen, er zijn, door suggestie alleen alles te doen.
En men moet niet trachten zekeren mensch tot iets op te drijven, ook al zou deze het zoover kúnnen brengen, als zijn verleden niet leert dat zíjn gestel tot zoo iets duurzaam en zonder nadeel in staat is.
16 April 19..
Zoo, moet niet in een herfst iemant, die tot nu toe een vrij gewoon leven heeft geleid zoo als het in de burger-samenleving gebruikelijk is, zich suggereeren dat hij den volgenden winter zonder onaangenaamheid zal doorbrengen, welke ook de koudegraad moge wezen, en hoe slecht ook de eigenschappen zijner woning.
Want het is waarschijnlijk, dat indien hij daardoor er in slaagde een feilen winter nagenoeg in de openlucht door te brengen zonder onaangenaamheid, hier-
mede ongemerkt een bovenmatige kracht verbruikt werd, welk verbruik nadeelige gevolgen zou hebben.
Wanneer dus de winter aanstaande is zoû de aangeduide persoon zich alleen moeten suggereeren, dat bij zekeren beperkten koudegraad en in een vrij goede woning hij dat seizoen zonder onaangenaamheid zal doormaken.
Men moet met de suggestie bestreven dat het leven hersteld wordt, waartoe de zieke bestemd scheen en dat hij zoû geleid hebben indien niet sommige onvoorziene nadeelige invloeden van buiten het hadden verstoord.
Indien bij een lijder geen organiesch gebrek bestaat en zijn omstandigheden zijn zóo, dat hij wonen, zich kleeden en zich voeden kan zóo als hij dit deed in een tijdperk zijner jeugd toen hij nog niet een lijder, maar gezond en gelukkig was, en alle gewone verrichtingen van het lichaamsleven, als slapen, eten, enz. hebben regelmatig en zonder stoornis bij hem plaats, - dan zal, - zoo hij b.v. alleen op speciale punten een weinig nerveus, en een weinig rheumatisch is, - die oorspronkelijke toestand gemakkelijk te herstellen zijn.