Verzamelde opstellen. Bundel 10
(1907)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
De nieuwe geboort.Henriëtte Roland Holst. De Nieuwe Geboort. Amsterdam, Tierie en Kruyt. 1903.In haar voorrede kenschetst mevrouw Roland Holst deze haar eigen dichtkunst naar mijn gevoelen niet geheel onjuist. Deze kunst is, meent zij, niet socialistische poëzie in den zin van propaganda-poëzie voor de arbeidersbeweging. Zoo is het. Deze kunst is, meent zij op de volgende bladzijde, niet socialistische poëzie in den zin van uit den socialistischen geest voortgekomen. ‘Van een poëzie, zuiver sociaal-demokratisch van geest, dat wil zeggen uit de gedachte- en gevoelswereld van het strijdend proletariaat geboren, hebben wij nog geene voorstelling.’ Zoo is het. Nu zoû ik echter, met een glimlach van lichten twijfel in mijne warme waardeering, willen vragen: Indien uw dichtkunst geen propaganda voor de arbeidersbeweging inhoudt en zij is ook niet uit den sociaaldemokratischen geest geboren, - in hoe verre of in welken zin is zij dán socialistisch? Henriëtte Roland Holst is er niet in geslaagd die vraag in haar voorrede voor mij te beantwoorden. ‘Niet het onderwerp, maar de geest kenmerkt de kunst van een tijdvak’, zegt zij. ‘Ten allen tijde zijn het maatschappelijke krachten geweest, die dien geest | |
[pagina 4]
| |
vernieuwd hebben’. ‘De maatschappelijke kracht in onze dagen die deze werking heeft, is de sociaaldemokratie.’ Deze laatste woorden schijnen mij niet in overeenstemming met de verklaring dat men van eene poëzie, zuiver sociaaldemokratisch van geest, zelfs nog geen voorstelling heeft. Naar mijn inzien is het der kunstenares met gelukt het verband tusschen haar kunst en ‘de sociaaldemokratie’ aan te toonen, omdat het verband niet bestaat. De inhoud harer verzen wordt grootendeels gevormd door den strijd tusschen de neiging tot mijmering of zelf-inkeer èn een werkdadig, bedrijvig leven, in haar binnenste; maar het onderwerp der werkdadigheid of bedrijvigheid is op het wezenlijke van dien innerlijken strijd, zoo als haar dichtkunst dien weêrspiegelt, niet van invloed. Even min als de sociaaldemokratie tot vollen wasdom is gekomen, is dat de sociaaldemokratische poëzie, betoogt Henriëtte Roland Holst in haar voorrede, en zij geeft te kennen dat haar poëzie, gelijkloopend met de wereld of de tegenwoordige maatschappelijke orde, als 't ware in kind-toestand de sociaaldemokratische poëzie der toekomst is. Dit lijkt mij een onjuiste kijk van de dichteres op haar eigen kunst, en ik geloof, - het zij in alle bescheidenheid gezegd - dat mevrouw Holst de grootste moeite zou hebben om deze stelling vergelijkender-wijs en text-critisch toe te lichten. ‘Niet het onderwerp maar de geest kenmerkt de kunst’, - het onderwerp dezer gedichten moge dus de sociaaldemokratie zijn, - de geest of aard is geen andere dan de zoo even genoemde zelf-strijd. Indien de strijd in de dichteres niet gevoerd werd tusschen haar eenzame-mijmerings-zin en haar verkeers- | |
[pagina 5]
| |
leven in dienst der sociaaldemokratie, maar tusschen haar eenzame-mijmerings-zin en het geäffaireerd besturen eener instelling van Liefdadigheid bij voorbeeld,- zoû daaruit de zelfde edele dichtkunst ontbloeid kunnen zijn. Verlokkend en verleidend zijn de herinneringen aan het vorig, aan het der stille mijmering en schoonheidgenieting heen gerichte leven, - naar elders trekt haar echter wat zij als iets hoogers heeft leeren kennen - ziedaar het motief harer poëzie. Wel is waar zingt Henriëtte Roland Holst niet alleen: Maar een hand verschoof de wijzers; een sterke
hand wees de ziel naar andre sfeer:
die ze dicht vouwen wilde, spant de vlerken:
die droomend neerzat, haast zich heen en weêr.
Zij leerde 't schrijnen van den spijt, de zwaarte
van twijfel, 't omzien naar wat zij verliet;
maar boven alles uit leidt haar een klaarte,
alles dooft uit, maar die glans niet.
maar eveneens: In de hutte' uwer zonen trad ik binnen
en brak met hen het brood;
wij spraken van het zware harde winnen;
zij die 't verhaalden werden wit noch rood.
Dat was een schoon oogenblik te doorleven,
broederlijk-blijde of het niet anders kon,
als ééner moeder kindren, op de dreven
der aarde sprekend in de zon.
| |
[pagina 6]
| |
doch deze woorden zouden ook op iets anders van toepassing kunnen zijn dan op een onderhoud met hoopvolle socialistisch gezinde werklieden.
De dichtkunst van mevrouw Holst onderscheidt zich door iets zóo eigens in den trant, dat men die dichtkunst, - in elk harer vele sterke voortbrengselen althans zéker - altijd thuis zoû weten te brengen, wanneer die zonder auteursnaam ons werd voorgelegd. Dit eigenaardige bevindt zich in de vereeniging, - in deze, hier aanwezige, bepaalde vereeniging - van het gevoelige, dat is: het droevige, het hoopvolle, het verteederde, mèt het stellige, het sterke, het kort-affe. De tweede regel van de tweede der door mij afgeschreven strofen eindig! met het woord ‘verliet’: Zij leerde 't schrijnen van den spijt, de zwaarte
van twijfel, 't omzien naar wat zij verliet;
maar....
Na het woord ‘verliet’ is er een rust (ook aangegeven door het leesteeken) en met ‘maar’ beginnen wij den tegenzang in de strophe, de echo van het in de eerste regels aangevoerde geluid: maar boven alles uit leidt haar een klaarte.
De tegenstelling dezer ‘klaarte’, rijmend op de ‘zwaarte’ van den eersten regel, voldoet ons reeds eenigszins, maar volledig afgekant wordt de strophe door den laatsten regel met al zijn korte woorden, in vereeniging met zijn resumeerende beteekenis: alles dooft uit, maar die glans niet.
Ziedaar het stellige. | |
[pagina 7]
| |
Ik zoû wel eens willen weten of Dr. Abraham Kuyper het socialisme een mooi verschijnsel vindt. Ik heb wel eens gelezen, dat geschiedschrijvers en staathuishoudkundigen niet alleen de noodzakelijkheid maar ook de wenschelijkheid van het bestaan van uiterste partijen in de staatkunde betoogen. Dezen vinden er dus iets prijzenswaards in. Ook kunstenaars hebben het voorrecht het socialisme te kunnen waardeeren. Toen Frank van der Goes in 1891 een gedachtenwisseling met mij over dit onderwerp voerde, bespeurde ik in zijn opstellen zeer wel, dat zich hier iets groots voor mij ontplooide. Maar wat waardeerde ik hier eigenlijk? Het begrip en gevoel dat Van der Goes van het socialisme had. Het was de conceptie van Van der Goes, die mijne bewondering gaande maakte. En omdat het socialisme dit gedachtenleven had veroorzaakt, zoû ik het socialisme als objectief verschijnsel, dáár door heen, bijna zijn gaan beminnen. En zoo is het ook met het socialisme en de kunst van mevrouw Holst. Ik houd van de Russen en toch stel ik de Japanners op hoogen prijs. Dit strijdt niet tegen de logica van mijn gevoel. Maar ik bemerk wel dat indien ik in den strijd betrokken werd, dit gevoel getemperd zoû moeten worden, en dat het bepaald gevaarlijk zoû zijn er een Russisch of Japansch soldaat meê te overladen.
Al is deze poëzie niet sociaaldemokratisch te noemen, - en wel, zooals wij gezien hebben, omdat zij noch ‘propaganda voor de arbeidersbeweging’ bevat, noch uit den sociaaldemokratischen geest is voortgekomen, - toch wordt men geneigd het socialisme er dank voor te weten, dat het de oorzaak dezer verzen is geweest. |
|