Verzamelde opstellen. Bundel 9. Rembrandt-bundel
(1906)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 315]
| |
[pagina 317]
| |
Lohengrin-uitvoering.Wij zijn zoo als wij zijn. Bach houdt onze hoogere vermogens onafgebroken bezig - de ware, groote vermogens van hart en geest - wij wéten ook dat Bach iets beters dan Wagner heeft; - de ware groote vermogens van hart en geest, tot waar Gounod niet reikt, en die door Massenet beleedigd worden; - Beethoven heeft óok iets beters dan Wagner, - al dit betere bevindt zich in de teekening, in de stelligheid der teekening, in het beenige, in de hechtheid der geestelijke werkingen; maar Wagner, o, Wagner maakt ons... gelúkkig! - Wagner heeft den stijl der grootsten van den nieuweren tijd. Zíjn wij dermate mystisch-romantische impressionisten, dat het ons zóó moeilijk is te erkennen, dat Wagners gloeyingen, Wagners gloeyende kleuren, nog een aanvullend bestanddeel méér zouden hebben indien dat hechte op de wijze van Bach en Beethoven er óok in was?
Alles waar wij veel voor voelen, zoo als meren in den maneschijn, zomeravonden in rozentuinen, trompetters die vaderlandsche wijzen blazen, - dat alles, waar wij van kind af aan eigenlijk naar hunkeren, maar dat wij niet kónden aanvaarden en voor leugen moesten houden, om dat de fraaiheid van dat alles alleen in onduldbaren leuterpraat scheen te kunnen worden herdacht, - dát juist zet Wagner ons in | |
[pagina 318]
| |
grooten stijl voor, dáárdoor zet hij onze hoogere vermogens in werking en ontdekt ons aldus, dat wij gelijk hadden met ons hunkeren en dat de heerlijkheid van maneschijn en rozengeur de wáárheid is!
Het is niet de waarheid dat maneschijn en rozengeur heerlijke dingen zijn; maar in maneschijn en rozengeur bevindt zich iets heerlijks en dat heerlijke dat is: de Waarheid.
Wagner lijkt op Goethe. Goethe is schraler, Wagner is breeder en warmer. In Wagner gloeit de goddelijke gratie als een driekleurig vuur, maar hij is niet gehéél hélder, er is nog een weinig doezeligheid om heen. Goethe is helderder maar koeler.
Als ik jonger was, zoû ik uitroepen, dat niets boven Wagner gaat. Nu wéét ik dat er iets is, dat er boven gaat, al zal ik dat misschien ook nooit zóó kennen, dat het mij even gelukkig maakt als Wagner doet.
Bij het Vorspiel van den Lohengrin begint het onmiddellijk. O juist, dit is muziek en doet aangenaam aan, - maar dit heeft nog iets er bij, - dit heeft iets wat wij, heimelijk, van muziek, als zoodanig, verwachtten, maar dat muziek ons niet gaf; deze muziek heeft de essence of ziel van het muzikale en tinkelt daarom dadelijk, met een zeer zoete aanraking, dieper bij ons door. Het is aanstonds onze wensch, die werkelijkheid wordt. Het is ideale muziek,Ga naar voetnoot1) Van de eerste maten van het Vorspiel af, heeft de muzieksóórt, afzonderlijk en als zoodanig, reeds het karakter dat ons blijken zal, in de groote wijsgeerige en lyrische lijnen, het karakter van de geheele compositie te zijn. | |
[pagina 319]
| |
Het is of hier alle deelen der muzikale frase omgeven zijn als met zachte aureolen, door een teeder gejuich over hun eigen schoonheid, dat te gelijk een samenstellend deel van hun wezen is. Dit behoort tot de elementen der Gratie: het is de schoone bewustheid der schoonheid, het is de schoonheid die zich op een schoone wijze van dit haar wezen bewust is en het daardoor volledig maakt. Dit nog afgescheiden van het eigenlijk gezegde melodische bewegen.
De muziek op zich zelf, van het Vorspiel af, is al zoo veel: warme, levende, bevende, schoonheid, en daarbij in de groote verhoudingen, voortreffelijk èn grootsch èn met iets moderns, waardoor zij ons geméenzamer is dan zij anders wellicht zoû zijn. Nu komt daar nog veel meer bij. Het gordijn gaat open, het orchest wordt begeleiding en wij hooren de levende instrumenten, dat de zangstemmen der menschen zijn. De bedoeling van Wagner is even magnifiek wat het groote geheel aangaat als de samenstelling van het geringste deel der partituur een deliciëuze verwezenlijking is. Maar het is te veel. Het is door menschen niet te bereiken. Even als spreken zingen is, is ook het zingen niets dan een begeesterde manier van spreken. Bij het aanhooren van zulk een Drama, moet het zóo zijn, dat men geheel vergeet, dat acteurs zich ook wel eens anders dan zingend uiten. Dit is de taal, dit is het geluid, dit is het hooge spreken van deze figuren, van deze levende beelden. Wagner heeft bedoeld, dat door het zintuig van het oog heen hart en geest van den aanwezige even zeer door zijn kunst zouden bereikt worden als langs het zintuig van het oor geschiedt. | |
[pagina 320]
| |
Door de muzikaal-dramatische compositie aangegrepen, kan het zijn, dat de aanwezige bij een betrekkelijk slechte uitvoering weinig minder geniet dan bij een goede, dit vooral wanneer hij de opera voor het eerst bijwoont. Maar dit is toch niet de bedoeling. In-tegendeel, Wagner streefde steeds naar volmaaktheid in de volledige uitvoering, en naarmate zijn vertrouwdheid met het werk toeneemt, zal de qualiteit der uitvoering voor den toeschouwer gewichtiger worden. Maar denkt eens aan: om een geheel te verkrijgen, van muziek, van regie en decor, van tooneelspeelkunst, waarvan de deelen tegen elkaâr opwogen, zouden er operazangers noodig zijn, die tevens geniale acteurs waren, en een decoratie-schilder en tooneel-inrichter, die zelf, niet alleen talent-rijke, maar geniale kunstenaars waren.
Het moet altijd zeer gewaardeerd worden in een operazanger, indien hij althans tot goed acteeren ook zijn best doet. De meesten houden het voor voldoende hun zang-kunst te laten hooren en acteeren volstrekt niet (enkele, werktuigelijk en oppervlakkig de beteekenis van het gezongene aangevende, gebaren, kan men niet tot de acteerkunst rekenen). En dit is een vergissing. Door begeesterd acteeren zal juist de zang ons meer en meer het natuurlijk spreken dezer figuren lijken en aldus de hoogere werkelijkheid, die deze kunst bestreeft, compleeter ontstaan. Het acteeren moet voor den operazanger evenzeer een kunst zijn als het zingen. Hij is een dubbele kunstenaar. De acteur in hem moet door hem volstrekt niet slechts als een kleurig voertuig beschouwd worden, dat den zanger draagt. Want door alleen den zanger in zich te doen uitkomen, verzwakt de operazanger de waarde zijner uiterlijke verschijning en actie, waardoor de | |
[pagina 321]
| |
componist de waarde van het geheel wil vergrooten, en keert zoodoende dit element zich tégen het geheel in plaats van het te versterken, zoodat de toehoorder bijna vraagt waarom die persoon daarginds, die blijkbaar alleen iets zingen wil, waarom die concertzanger, zóo is aangekleed en déze gebaren maakt. Het krachtig acteeren, zooals Ortrud en Telramund bij de voorstelling der Wagner-vereeniging in Mei 1904 deden, maakt ook den zang soms hartstochtelijker, dus beter.
Een voorstelling door de Wagner-vereeniging van Lohengrin behoort tot de beste kunst, die men tegenwoordig vindt. Daar is de schoone muziek, daar is het zeer goede orchest, daar zijn enkele goede solostemmen, daar is het goed geschoolde koor, dat als figuranten ook beter acteert dan men meestal ziet, daar zijn de seriëuze costumes. Dit alles samen moge niet een volkomen geheel door gelijkmatige samenwerking der verschillende kunsten geven, - moge als geheel dus niet een doel bereiken, dat waarschijnlijk onbereikbaar is zoolang aartsengelen en andere engelen niet zelf een opera komen uitvoeren, - er is áan dit alles samen toch buitengewoon veel moois. |
|