Verzamelde opstellen. Bundel 7
(1904)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 143]
| |
[pagina 145]
| |
II. Door de Witte Portalen.1. Het Boven-portaal.Dicht bij zijn deur waren de witte portalen, waar een groote mat bruine kast stond, en de groote bruine trappen naar beneden af stonden. Zij werden van beneden tot boven begeleid door een platte lambrizeering van een licht-kleurig geschilderd marmer-patroon, waarvan de bovenlijn met de trappen schuin óp ging, recht door ging met de portalen, even-wijdig met de vloer, en aan de hoeken overal meê omwendde, onderaan de effen witte boven-muren met hun lichtelijk gulden licht zwarte schaduwplaatsen. Op de boven-portalen lagen bruine zeiltjes, hier en daar een weinig blinkend, met een regelmatig rijtje ronde koper-koppige spijkertjes daar, waar men van de trap het portaal beklom. Op de beneden-portalen lagen vaste strakke kleedjes en kleurige loopers over de trappen. De trap had van beneden tot boven éen soort prachtige leuning, een, was-achtig dof glansende, zich uitleggende donker-roode boven-leuning op slanke bronzen spijlen met een bloemblad-figuur in t midden. Van het trap-portaal bij Adriaans kamertje kon je door de ruimte, die de trapleuning regelmatig van | |
[pagina 146]
| |
verdieping tot verdieping omslingerde, tot heel beneden kijken op de plek wit marmeren gang bij de keuken, langs de traplantaarn, die op het huiskamer-portaal hing, heen; - en sloeg je je oogen op, dan keek je in die hoogste heelemaal witte bovenste ruimte van het huis, waar boven in het glazen dak was. | |
2. Het Huiskamer-portaal.Het portaal bij de huiskamer was het minst verlichtte van het heele huis. Het kreeg maar weinig licht uit den gang beneden, dat er in op wemelde, en van het glazen dak was het ver af. Het was er nu duister voor 's ochtends en stil. Er waren twee geele deuren, een van een houten uitgebouwde kast en een, in een diepe nis, van de voorkamer. Tusschen den uitbouw en de huiskamerdeur was een groot zwart schilderij aan de witte muur. En daaronder een smal muur-tafeltje, waar niemand veel op lette. De huiskamerdeur was donkerbruin en van de drie deuren het meest met duister omwemeld. Boven die deur hing iets in hout gebeeldhouwd, de familiewapens, maar men zag nu van het rood en blauw op de wapens niets, en bijna niets anders dan donkere vormen met een zweempje goud, hier en daar, vooral van het gouden voorhoofdhaar van de gevleugelde kinder-figuur, boven de wapens.
Adriaan kwam de trappen een voor een af, telkens de laatste drie of vier treden in een sprong te gelijk | |
[pagina 147]
| |
nemend, terwijl zijn hand over de leuning afgleed. Zoo ging het bij de eerste rechte trap, bij de tweede en derde rechte trap, maar de vierde trap, die op het huiskamer-portaal uit kwam, maakte een groote bocht, de treden waren héel breed aan den muurkant en héel smal aan den leuningkant, en de leuning ging plotseling steil af en glad daar met een golfbocht naar beneden. Daar nam hij los zijn sprong, nog enkele gauwe loopstappen, en terwijl zijn zang tegen de huiskamerdeur aanklonk en met-een ophield, deed hij de deur open en was zijn kleine gestalte, van voren zilverig verlicht, van achteren donker, in de deuropening. |
|