Verzamelde opstellen. Bundel 7
(1904)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
[pagina 13]
| |
Doctor Juris' Tobias Bolderman.Het is belangrijk tooneelstukken, die goed kunstwerk zijn, der Heeren Cyriël Buysse en Herman Heyermans Jr. te beschouwen naast het goede tooneelwerk Tobias Bolderman door Doctor JurisGa naar voetnoot1). Tobias Bolderman werd in een volstrekt anderen stijl gemaakt dan Drie Koningen-Avond van Buysse of Ghetto van Heyermans, en het is aangenaam dat ook deze stijl in onze veel-vormige literatuur vertegenwoordigd is. Gelijken Drie Koningen-Avond en Ghetto bewegende schilderijen, wier verdienste in de kracht van het afbeeldings-vermogen hunner makers is, híerin, dat zij met sterke kunst levenstafereelen geven, terwijl de eigenlijke dramatische compositie tot het strikt noodige technische blijft bepaald, - in Tobias Bolderman wordt het uiterlijke leven niet met sterke kunst bespeurd en weêrgegeven, maar bestaat de verdienste in het schikken van uit de verschillende gegeven menschen-karakters en levensomstandigheden rezulteerende gemoeds-bewegingen en de daaruit voortkomende handelingen en gedragingen, tot een met kunstig beleid saâmgestelde psychologische compositie. In overeenstemming met het verschillend kunstbegrip, verschilt de taal van dit tooneelstuk aanmerkelijk van de taal dier andere. | |
[pagina 14]
| |
Het is niet in de eerste plaats een door natuurlijkheid treffende taal, die wij in Tobias Bolderman vinden. Men kan zelfs zeggen dat in Tobias Bolderman meer zoo als op het Tooneel dan zoo als in het Leven wordt gesproken. Maar deze opmerking verliest de belangrijkheid, die zij ten opzichte van Drie Koningen-Avond en Ghetto in zoo hooge mate zoude hebben, juist wijl in de natuurlijkheid der taal, zoo als het bij die andere tooneelwerken het geval is, bij Tobias Bolderman niet de kunst zelf, die het zijn wil, zich bevindt. Indien gij dáárdoor en door anders niet, wilt uitmunten, dat gij zijt een dandy, - zal elke aanmerking over uw boord-reliëf of schoen-profiel u wezenlijk betreffen, maar indien gij een architekt zijt, met zijn ontwerpen bezig, is uw kleeding niet zoo belangrijk. Niet alleen is dan uw kleeding niet zóó belangrijk, maar het volkomen dandy-zijn ware onvereenigbaar met het goede-architekt-zijn. Tobias Bolderman behoort tot een begrip van tooneelschrijfkunst, waarin eene natuurlijkheid van taal zoo als van Drie Koningen-Avond en Ghetto niet zoû passen. En als wij aan de mogelijkheid zouden denken, dat met de psychologische bedoeling van Tobias Bolderman zich vereenigde de natuurlijkheid van taal van Drie Koningen-Avond en Ghetto, zouden wij ons die vereeniging niet voorstellen als dat psychologische samenstel gebracht in dialogen van een zelfden graad natuurlijkheid als in Drie Koningen-Avond en Ghetto, maar zoude, in overeenstemming met den dramabouw, uit die vereeniging een derde taalsoort rezulteeren, het midden houdend tusschen de talen van Buysse en Heyermans en van Doctor Juris. Terwijl Tobias Bolderman een proeve is in de richting van een hooger soort tooneelspel dan Drie Koningen-Avond en Ghetto, zijn Drie Koningen-Avond | |
[pagina 15]
| |
en Ghetto in verdienste daaraan in zeker opzicht evenredig door hun betrekkelijke volkómenheid in hun soort. En omgekeerd: terwijl Drie Koningen-Avond en Ghetto geven natuurlijkheid, maar niet zóó zeer gecomponeerde natuurlijkheid, geeft Tobias Bolderman compositie maar niet zóó zeer natuurlijke compositie.
Het eigenaardige van Tobias Bolderman is dat het zich bevindt op een grens, juist op de grèns tusschen tweeërlei letterkunde. Het is de vraag of dit tooneelwerk bij de hoog psychologische of bij die van lotgevallen-verwikkeling is te rangschikken; het is de vraag, of zijn sterk gehalte, dat men zoo duidelijk waarneemt, door bepaald superieure techniek òf door geestelijke kracht van het psychologiesch conflict wordt veroorzaakt; het is de vraag of Tobias Bolderman de afbeelding geeft van den achterdochtige, toonende hoe de omstandigheden door hun schijn tot het uiterste een eenmaal aangenomen valsche meening kunnen versterken; òf geeft de verbeelding der gedachte, dat het leven den mensch zóó omringt, dat hij met de gezondste waarneming even goed alleen de ónwaarheid als de waarheid kan te weten komen. Deze vraag nu kan de auteur zelf niet beantwoorden. Want die vraag is niet: wat hij wilde, maar: wat hij verwerkelijkt heeft. Het zeer interessante tooneelspel Tobias Bolderman laat ons dus omtrent zijn aard in een gelijken twijfel als aan het einde van het spel de hoofdpersoon omtrent de betrouwbaarheid zijner eigen waarneming van het hem omgevende leven ondervindt. De inhoud van dit tooneelstuk is in 't kort deze: Een vader, Tobias Bolderman, verdenkt er zijn dochter, Dora, van: een anderen dan haar eigen man | |
[pagina 16]
| |
te beminnen, om reden van Dora's, hem anders onverklaarbaar, gedrag. Dora, dit vernemende, besluit deze leelijke verdenking te vernietigen door alles te doen wat den waan haars vaders maar kan vermeerderen, om hem, door ten slotte voor deze misleiding uit te komen, met zekerheid te ontgoochelen.
In het Eerste Bedrijf is de gemoedsbeweging van Dora, die haar huwelijksreis op het uiterste oogenblik wil afstellen, als zij plotseling verneemt dat zekere Alexander Rahders erg ziek is, - welk voorval de oorzaak is van het verkeerde denkbeeld van haar vader over haar - misschien een niet sterke plaats in de samenstelling. Een andere, niet zeer sterke plaats in het samenstel - overigens op zich zelf, en indien Dora alléén zoo gehandeld had om zich te wréken (maar dít zoude nu in haar gegeven karakter wellicht niet gepast hebben), een uitnemende psychologische wending en die bovendien de fraaiste Tooneelen ten gevolge heeft; - is het besluit van Dora om ‘de slechte te spelen’.
Zij wil den waan over haar gedrag, van haar vader, Tobias Bolderman, en diens helper, haar oom, Majoor Van Poeteren, opzettelijk versterken, om hen later van de waarheid te overtuigen door deze redeneering: gij grondt uw meening op die en die handelingen van mij, - welnu, die latere handelingen waren allen vertooning van mij om u te misleiden, gij ziet dus dat uw menschenkennis falen kan, en zoo heeft die dan ook van 't begin af aan gefaald. Deze redeneering nu, is zwak als deel van het tooneelspel-verloop, wijl zij niet overtuigt van de feitelijke waarheid, welke het hier geldt, maar alleen | |
[pagina 17]
| |
van deze algemeene waarheid: dat de menschenkennis falen kan. Slechts indien niet alleen de latere handelingen van Dora, maar ook de eerste handelingen vertooning waren geweest, zoû de geringe hoedanigheid van Bolderman's menschenkennis of de onbetrouwbaarheid der menschenkennis in 't algemeen uit Dora's opheldering blijken. Immers, die menschenkennis hadde dan zich onvermogend getoond om tusschen een voortdurend, onoverlegd, verdacht gedrag èn een behendig voorgewend gedrag te onderscheiden, het laatste voor het eerste nemende. Nu echter de eerste handelingen van Dora onverklaard blijven, volgt uit het feit, dat in de verklaring der latere handelingen Bolderman en zijn helper zich vergist hebben, niet, dat hun uitlegging der eerste handelingen verkeerd was. Uit hun vergissing blijkt alleen dat menschenkennis - vooral waar het een zoo gecompliceerd geval geldt als het door behendige voorwending voortzetten van een te recht verdacht gevonden gedrag, - wel eens falen kan; niet blijkt uit hun vergissing, dat de hunne wat de eerste handelingen aangaat, gefaald hééft. Het blijkt wel, dat de menschenkennis van Bolderman en zijn helper ook wat de eerste handelingen aangaat, gefaald heeft, maar dit blijkt niet uit het door Dora geleverd bewijs hunner dwaling ten opzichte der latere handelingen. Dit blijkt namelijk uit andere omstandigheden van buiten-af (de liefde tusschen Rahders en Thérèse, de gesprekken van Dora en Fogel over Barend). Laten wij deze omstandigheden er buiten, - zoo had het kunnen zijn, dat hoewel Bolderman en zijn helper zich vergisten met de latere handelingen, zij zich toch niet vergisten met de eerste. Dora zegt tot Bolderman en zijn helper: | |
[pagina 18]
| |
Het blijkt u nu, dat mijn door u als ernstig beschouwde handelingen alleen vertooning waren; hieruit volgt dat uw menschenkennis falen kan. Dit lid der redeneering is juist. Dora zegt verder: En zoo heeft die menschenkennis dan ook van 't begin af aan gefaald. Dit lid is onjuist, of liever: dit is niet een redeneering. Uit de vergissing met de latere handelingen volgt dat de menschenkennis falen kan. Uit het geblekene dat de menschenkennis falen kan, volgt niet dat zij ten opzichte der eerste handelingen gefaald heeft. De redeneering van Dora is dus onjuist daar die niet het overtuigend bewijs van de waarheid bevat. De onjuistheid van deze, Dora's besluit om de slechte te spelen veroorzakende, redeneering, is een zwakke plaats, wijl de vertooning van Dora, haar spel van misleiding, als voorname reden van bestaan heeft: aan haar vader het bewijs zijner vergissing met haar eerste handelingen te geven. Nú kan Bolderman, als gevolg van Dora's vertooning nog altijd denken: ten opzichte dier latere handelingen van Dora heb ik mij vergist, - met mijn uitlegging der eerste had ik toch gelijk. Des te eerder kan hij dat denken, daar Dora's eerste handelingen niet alleen even onverklaard blijven als zij in 't begin waren, maar de uitlegging, die Bolderman aanvankelijk daaraan gaf, de eenig waarschijnlijke uitlegging blijft, te meer nu de bijna eenige denkbare ándere uitlegging, die de latere handelingen verklaarde, op de eerste in geen geval toepasselijk is.
De gemoedsbeweging van Dora in het Eerste Bedrijf, die, bij het telegram over Rahders' ziekte, haar huwelijksreis op het uiterste oogenblik wil afstellen, maakt niet | |
[pagina 19]
| |
alleen op Bolderman, maar ook op den toeschouwer, den indruk van iets opzien-barends te zijn. De toeschouwer denkt: hier begint de dramatische verwikkeling, hier heeft het onverklaarde plaats, dat mij later opgehelderd zal worden. Hierin heeft hij gelijk, want het dramatische geschieden beweegt zich werkelijk van deze plaats uit. De toeschouwer vindt Bolderman niet een achterdochtige in den zin van iemant, die een waan-denkbeeld opvat uit een voor ieder ander duidelijken levenstoestand, want tot aan Doraas alleenspraak over haar echtgenoot Barend, in het Eerste Tooneel van het Derde Bedrijf, weet de toeschouwer zelf niet wat er met Dora en Rahders is en acht Boldermans veronderstelling niet onwaarschijnlijk. Na Doraas alleenspraak over haar echtgenoot, weet de toeschouwer, dat Dora niet Rahders bemint; maar Bolderman kan dat niet weten en is dus niet achterdochtig met het andere te blijven denken; en de toeschouwer weet niet wat dán de reden was van Dora's opzienbarend gedrag ten opzichte van Rahders.
In het tooneelspel wordt Rahders ook door Bolderman ten onrechte van diefstal verdacht. Wist Dora zéker dat Rahders onschuldig was (wij vernemen nu alleen dat zij hem altijd voor onschuldig gehouden heeft), - maar kon zij dat om een bepaalde reden niet zeggen - dan zoude dáárdoor Doraas zóó buitengewone belangstelling in Rahders lot kunnen worden verklaard. Maar aan het slot, waar de verwikkeling, die met Doraas zonderlinge houding bij het telegram over Rahders ziekte begint, ontward wordt, blijkt niet haar wetenschap van zijn onschuld, en wordt, zoo als gezegd, Doraas oorspronkelijk gedrag ook niet door iets anders opgehelderd. | |
[pagina 20]
| |
Zoo dat: het begin der verwikkeling niet geheel verband schijnt te houden met het eind der verwikkeling.
Tegen mijne uit-een-zetting kan, dunkt mij, niet aangevoerd worden, dat Doraas oorspronkelijk gedrag geene opheldering behoeft aangezien het als een eenvoudige beweging van medelijden jegens een, al of niet schuldige, ongelukkige kan worden beschouwd. Want Dora, overigens niet als een buitensporig meisje voorgesteld, doet het niet door een eenvoudige beweging van medelijden te motiveeren opzien-barende van op het uiterste oogenblik haar huwelijksreis te willen afstellen. Uit de omstandigheid, dat de toeschouwer, op grond van Dora's gedrag bij de tijding omtrent Rahder, tot aan Dora's alleenspraak over haar echtgenoot, die eerst veel later plaats heeft, zelf in twijfel is omtrent de verhouding tusschen Dora en Rahders, - volgt, dat het gedrag bij die tijding opzien-barend was. Uit de houding van Thérèse, Dora's schoonzuster en de werkelijke geliefde van Rahders, die bedroefd en aan Dora dankbaar is voor Dora's gedrag bij de tijding omtrent Rahders, kan de toeschouwer zich Dora's gedrag niet verklaren, want de toeschouwer weet dan nog niet, dat Rahders' werkelijke geliefde Thérèse is, en Thérèse's houding zou even verklaarbaar zijn als Thérèse b.v. wist dat Rahders een teleurgestelde minnaar van Dora was, wien Dora, nu hij zoo ziek is, wat zusterliefde wil bewijzen.
Indien Dora's doen bij het nieuws over Rahders niet buitensporig was, en toch bij Bolderman die erge verdenking deed ontstaan, kenmerkte dat Bolderman onmiddellijk als den speciaal achterdochtige en te | |
[pagina 21]
| |
gelijk het tooneelstuk als een van karakter-teekening en lotgevallen-verwikkeling. Het is het buitengewone in Dora's handelwijze, dat den toeschouwer in twijfel laat, hem Boldermans verdenking redelijk doet achten en aldus hier speling begint te geven aan een indruk van hooger aard: omtrent de onkenbaarheid der waarheid (nu een redelijk mensch bij iets, dat zóo duidelijk lijkt, zich tòch vergissen kan). Het zelfde dus, dat - daar het is het begin der verwikkeling dat geen strikt verband houdt met het eind der verwikkeling - als een minder sterke plaats in de samenstelling moet aangemerkt worden, - dat zelfde juist brengt in den aard van het tooneelspel het bestand-deel van hooger orde.
Bij de vragen hier gesteld naar den aard van dit tooneelspel, naar de soort letterkunde waartoe het te rekenen zoû zijn, werd ook gedacht aan den indruk, dien in het stuk de plaats geeft, waar aan Bolderman de waarheid ontdekt wordt. Die indruk is half, dat een, van karakter gewone, bespeurt, hoe hij bedrogen is door de zeldzame samenkomst van een reeks voorvallen, die anders schenen dan zij werkelijk waren. En half, dat hier een, van karakter achterdochtige, van zijn gebrek wordt overtuigd. Maar daar onder komt deze diepere voor: dat de mensch niet tusschen waarheid en onwaarheid onderscheiden kan. Bolderman staat daar niet als een, die met zijn schijn-voorstelling overweldigd wordt en vernietigd door de werkelijkheid om hem heen. Maar hij staat daar met zijn schijn-voorstelling als sterkere werkelijkheid, te midden der werkelijkheid, die hem als een zwakke schijn-voorstelling omgeeft. | |
[pagina 22]
| |
Met zóó snoerende kracht heeft de auteur de schijnvoorstelling in Bolderman samengetrokken en bevestigd, dat de diepste beweging in den toeschouwer is: de twijfel aan de waarde der werkelijkheid. En zoo doende heeft de auteur volvoerd in het laatste Bedrijf wat hij in het eerste Bedrijf met Doraas handeling ten opzichte van Rahders' telegram begon: hij heeft in zijn tooneelspel, dat overigens er een schijnt te zijn van karakter-teekening en lotgevallen-verwikkeling, gemengd het bestand-deel van hooger zielkundigen of wijsgeerigen aard.
De empirische waarneming bij den toeschouwer ziet in het laatste bedrijf een tot achterdocht geneigde door de voorvallen tot een waan gebracht, die later door de voorvallen wordt gelogenstraft. Maar de toeschouwer bespeurt dat iets diepers dan de empirische waarneming is bereikt, waarin nu de twijfel aan de waarde der werkelijkheid zich toont. |
|