Voor den spiegel.
Zij stond voor den langen smallen spiegel, die tusschen de ramen hing, een eindje naar achteren voor als er iemant op het straatje voorbij mocht komen.
Langzaam, langzaam, staroogend naar al het bewegen van haar lichaam en naar de uitdrukking van haar gezicht, liet zij haar hemd glijden, eerst onder de eene arm, daarna geheel, het streek over het dunne flanel, langs haar buik, langs haar dijen en lag levenloos aan haar voeten.
Toen, met een koude trilling door de armen en smart in haar gezicht, stroopte zij het flanel met een ruk van beneden naar boven weg. Het bleef een oogenblik aan haar handen hangen en viel. Zij stond naakt.
En zij werd vuurrood voor zich zelve, eens zelf en eens in den spiegel. Haar roode gezicht boog over haar witte leden en zij bekeek zich met pijnlijk lichtende oogen.
De kamer scheen haar in eens vol naaktheden te zijn, een die zij voelde, die zich naar boven, naar haar opdrong, die sprong en duwde in haar oogen, die van alle kanten zijn aanblik, zijn volheid, zijn hardheid, zijn blankheid om haar hoofd drong; een, bleeker, stiller, in den langen spiegel, een, meer samen-