Verzamelde opstellen. Bundel 6
(1901)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 72]
| |
Sonnet.Ga naar voetnoot1)Ik ben in eenzaamheid niet meer alleen,
Want waar mijn oogen langs de wanden dwalen
Schemert uw lach daarheen. Ontelbre malen
Hoor ik in 't klokgetik uw voeten treên.
En langzaam nadert gij, zoo ver, zoo kleen...
'k Zie dat een breede neevlenkring met valen
Lichtloozen sluier u omhult; dan dalen
Zachtjes uw lichte schreden naar mij heen.
Uw adem vaart mij aan! gij zijt verschenen,
Ik zie uw oogen in mijn oogen gaan;
'k Hoor in den wind, die langs mijn ruiten henen
En door de schouwe klaagt, uw woorden aan,
Zoo vrees'lijk droef en teêr, dat 'k u zie staan,
Met bukkend hoofd, om in mijn arm te weenen.
|
|