Verzamelde opstellen. Bundel 3
(1897)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| |
[pagina 169]
| |
De Koning der Eeuwen.
| |
[pagina 170]
| |
de luchten met gouden letters, die klonken als een zware stil-gillende muziek. En de Koning der Eeuwen schreed over de wolken der golvende volkeren.
In het huis-boven tusschen de hooge rechtheden der witte muren, lage in de plechtigheid der hoogte, het blauwe, zachte, zacht-zachte, zacht-bewegende, stil-stáande, ademend-zacht bewegende, met het hoofd, van het zachte gezicht het hoofd in het witte, het stijf-witte, het stijfkransend witte, in de groote hooge witheid, door de hooge zachte zwaailuwingen der witwinden, door de hooge vlagen, de teedere vlagen der wit-winden zoet en bol benaderd en ont-deind, het zachte blauwe, meisjeblauwe. En in het zwier-schuim van de toppen van de warende witwinden-vlagen krioelden en steigerden de druischende juichingen, het luide geruisch van de wilde gezangen.
Het naakte hoofd van de bleeke gelaats-schonken met de versteven vogelvlucht der oogen-dwaaste, kwam aan, kwam aan door de ruimte, door de stomme omkastingen, recht en hoog en die weken. De kleêrenpop naderde, dragend het hoofd, op de beenen. Als een groen-bleeke maan in een wolkendrom het hoofd, in de wolken van heerlijkheid ging, ging de Koning der Eeuwen.
En de blauwe lucht, dons-blauw, goud-zacht, daalde en daalde zoo breed. Zacht-gauw daalde de hemel, de hemel was op aarde, de hemel was een zacht blauw paleis op aarde.
En de vele gouden vrouwen van verlangen, en de vele witte knapen van de droomen, en de vele roode begeerten van de levensdaden slopen aan de hangende blauwe zijden wanden. | |
[pagina 171]
| |
Een witter witte vogel vloog uit de bleeke hoofdkooi en was de liefde, en tot het midden van de ruimte, en was een witte lamp, gloeilicht, een brand, een schroeiwolk, een mist laayend licht. En al de gouden vrouwen en al de witte knapen en al de roode begeerten knielden zoo langzaam en zacht, en hun hoofden bogen zoo heel langzaam en zacht.
Uit de bleeke gelaats-schonken vlogen zoet de liederen der woorden, en sprongen de vruchten der woorden, en spogen de paarlen der woorden.
En de Koning der Eeuwen, staande op de hoofden der volkeren en op de wereldgezichten en op de sterrenstelsels, en tredend op het vloerende orgel van al de groote poëemen, knakte het hoofd en sloeg de armen tot een óntvangst van éen; en voor het allerheiligste der oogen zegen de roode ooggordijnen neêr.
Witte lucht, blauwe luchtslierten, nat-gouden zonnebui, en windscharen rukken over de daken. |
|