Verzamelde opstellen. Bundel 2
(1897)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
Torquemada.I.Victor Hugo leeft nog en in hem de romantiek. Emile Zola mag dan boeken ‘in-18 jésus’ uitgeven, 't een vóor en 't andere na, om te beweren en te bewijzen dat de letterkundige beweging van 1830 slechts ‘une émeute de rhéthoriciens’ geweest is en dat die richting in 1880 haar laatsten doodsstrijd doorleeft, Victor Hugo gaat voort, werken ‘in roy.-8’ de waereld in te zenden, op zwaar papier, vol weelde gedrukt, en de grijzaart der idealen bekommert zich weinig om de aantijgingen van den realist. Victor Hugo is een vereerd schrijver, ook in ons land. Het gematigde Nederlandsche gemoed vervult zich liever met de bespiegelende schoonheden van den dichter, welken de traditie gebiedt te eeren, verdiept zich met meer begeerte in de verbazende beeldenmassaas, waarin de held van 't romantisme zijn waereldbeheerschers gedachten pleegt om te zetten, dan zich te wagen aan de bruisende en doortastende nieuwigheden van den barren systematikus en den onwrikbaren veroveraar van het naturalisme. Een Hollander, die gaarne op wat kosmopolitische ontwikkeling (hm!) aanspraak maakt, heeft met genoegen zijn fl. 3.30 voor Hugoos nieuwste drama over. Hij leest 't, legt 't ter zijde en meldt zijn vrienden, dat hij 't heeft gelezen en 't hem prachtig voorkomt. Hij walgt van Zolaas ‘bor- | |
[pagina 4]
| |
deel-romans’, haat het omgaan met Zolaas figuren, maar verkwikt zich in de wijsgeerige dialogen en filantropische ontboezemingen van den edelsten revolutionair onzer eeuw. En hij leeft voort, zonder er veel meê van te dragen. Hij onderzoekt niet, maar bewondert den grooten lyrikus, en een aanval op dien zilvren kolos schijnt hem een onmatige heiligschennis. Hij is niet weinig vooringenomen en daar bevindt hij zich wèl bij. Hij sta mij toe in dit oogenblik eens, zonder meêrekening zijner partis pris, een enkel woord over het laatste tooneelwerk van Victor Hugo in 't midden te brengen. Ik wensch de op analyze berustende waardeering tegenover de niet-onderscheidende, doffe, vrouwlijke te stellen, en juist (door de ontleding) het vinden der werklijk goede deelen bevorderlijk te zijn. Ik ben de eerste om de regelen te onderschrijven, welke ik onlangs uit een ‘Engelsche Kroniek’ in het Algemeen Handelsblad heb opgevangen: ‘Onze kleinkinderen zullen eenmaal verbaasd staan, als wij hun verhalen van reuzen als Gladstone en Victor Hugo,’ maar ik geloof dat zelfs de meest bewonderde reuzengeest beter gediend is met charakteristiek en kommentaar, dan met banale en plomp opgetuigde lofredenen. | |
II.‘Torquemada’ is een drama, verdeeld in een voorspel en vier bedrijven. De handeling van het voorspel heeft plaats in Katalonië, het stuk speelt in de 15de eeuw. Het tooneel verbeeldt het oude kerkhof van een klooster, woest van aanzien en verwaarloosd aan alle kanten. De prior is daar aanwezig en beklaagt zich over de verwildering der kloosterorden in 't algemeen. Een onbekende komt op, de prior wijst hem de deur, maar verneemt dan dat hij de Koning is. Deze nu vergeeft den prior zijn vermetel gedrag, mits hij hem, | |
[pagina 5]
| |
in oprechtheid, op de hoogte zal brengen van alles, wat binnen de muren van het klooster gebeurt. In-tusschen beklaagt de vorst zich zeer aan zijn vriend en vleyer, den Markies de Fuentel, die bij hem is, over de ellende van het koningschap; dan ondervraagt hij den prior naar de zeden van het klooster. De prior beweert dat in deze heilige plaats nooit eene vrouw wordt gezien. Op 'tzelfde oogenblik ontwaart de Koning er eene, zeer jonge, aan de zijde van een even jongen man. De prior legt hem uit, dat 't twee kinderen zijn van hooge geboorte, die hier in stilte worden opgevoed. Zij heeten Rose d'Orthez en Sanche de Salinas. Zij zal het graafschap van Orthez, hij dat van Burgos erven. Zij zullen samen huwen. De Koning berekent dat politiek dit huwelijk niet in zijn nadeel zijn zal. Hij neemt afscheid van den prior en gaat alleen de jongelieden begluren. Dan blijven op den voorgrond de Markies de Fuentel en de prior, en de Markies gaat den prior uithooren. En 't komt uit dat de jonge Sanche de kleinzoon is van den Markies, die, als hij dit hoort, besluit voor 't welzijn van Don Sanche te waken. De Koning keert te rug en deelt aan den Markies zijn vast besluit mede de kinderen te doen huwen, om politieke redenen. Allen gaan af. Nu verschijnen Don Sanche en Dona Rose, de zeventien- en zestienjarige, en er heeft een liefdestooneel tusschen hen plaats. Hierna gaan zij af, als zij een eenzamen monnik zien, die daar reeds lang heeft rondgedwaald en van wien men vernomen heeft dat men hem voor half krankzinnig hield. Deze monnik, die niemant anders is dan Torquemada zelf, houdt een lange alleenspraak, waarin hij zijn denkbeelden omtrent de zuivering der menschheid, in zoo een poel van ellende en boosheid verzonken, blootlegt. Hij is juist in volle geestvervoering als er, éen voor éen, een aantal monniken van den achtergrond opdoemen, gevolgd door den | |
[pagina 6]
| |
Bisschop de la Seu d'Urgel, wiens aanwezigheid in 't klooster vroeger reeds besproken is. Met veel plechtigheid wordt den monnik nu geboden, aangeraden, gebeden en gesmeekt de dwaalleer, welke hij toegedaan is, vaarwel te zeggen. Daar hij pertinent blijft weigeren, past men de gewone (?) straf op hem toe en wordt hij, op 't tooneel, levend in een graf gesloten. Na de volbrenging van dit gericht, trekken de mon niken af onder het psalmodieeren van De profundis ad te clamavi, enz. Nu niemant hen meer storen zal, komen de jeugdige gelieven Don Sanche en Dona Rose weêr te voorschijn. Zij hooren kreten van onder de aarde komen en na lang luisteren en wikken en wegen en ondervragen, verlossen zij, door het wegschuiven van de zerk, den monnik uit zijn hopeloze gevangenis. Deze zweert hun den dienst te zullen vergelden, en het voorspel eindigt hiermede. De eerste akte brengt ons op de voorplaats van het ‘kloosterpaleis de la Llana’, in Burgos. Don Sanche treedt op met den Markies de Fuentel en Gucho, den nar, die reeds in den proloog een rolletjen had. Don Sanche weet thands dat hij van koninklijken bloede is en zal juist heden Dona Rose huwen. Terwijl er rondom feesttoebereidselen worden gemaakt, gaat Sanche het gebouw binnen om zijne beminde hier heen te leiden, waar de Koning hem ridder zal slaan en zijn echt zegenen. Intusschen verschijnt de Koning met een kapitein en een troep soldaten. De Koning is namelijk verliefd geworden op Dona Rose en hij zal Sanche doen dooden of wel hem voor altijd naar een klooster doen zenden. De manschappen posteeren zich links, bereid op het eerste teeken toe te slaan, de kloosterkleêren zijn rechts in gereedheid. Dan ziet men den Markies de Fuentel (den als zoodanig aan elk onbekenden grootvader van Don Sanche) die zijn kleinkind tot zijne bruid heeft geleid, weêrkeeren en tot den Koning gaan. Deze | |
[pagina 7]
| |
maakt hem bekend met zijn voornemen, Sanche te vermoorden of weg te moffelen en vraagt hem raad. De Markies raadt zijn vorst den moord aan. Het bruidspaar komt op met den Bisschop en waereldlijk en geestlijk gevolg. De Bisschop begint de ceremoniën en eerst met den Koning zijne toestemming te verzoeken. Dan zegt de Koning plotseling: hoe waagt gij 't, o Kerkvoogd, dit huwelijk in te zegenen, daar gij weet dat deze beiden kloostergelofte hebben gedaan om in het gesticht, dat onder uw patronaat staat, opgevoed te kunnen worden?... En de bruigom en de bruid worden naar het klooster verwezen en men kleedt hen in pij en nonnengewaad; zij worden weggevoerd. Ik vergat nog meê te deelen, dat de Markies de Fuentel van lage geboorte is en alleen door 's Konings gunst het zoo ver heeft gebracht. Hierin ligt ook 't geheim, waarom hij voor zijn grootvaderschap niet uit kan komen. Don Sanche is, wel te verstaan, het kind van den natuurlijken zoon van een Koningin en van een page. Deze page is nu de Markies. Men houdt hem voor den wettigen klein-zoon dier Koningin en daarom alleen is een huwelijk tusschen hem en de werkelijk van hoogen bloede (Dona Rose) mogelijk. Verraadt de Markies rm zijn geheim, dan is de schoone toekomst voor zijn afstammeling vernietigd. In dezen akte treedt ook Torquemada al op, maar zwijgend, aan 't hoofd van een processie inquizitoreìi, die hun slachtoffers in de stad gaan opsporen. Hieraangaande heeft nog een gesprek plaats tusschen den Koning, den Markies en Gucho, den nar, over de vreeselijke macht van Torquemada en de onverbiddelijkheid der Inquizitie. Het tweede bedrijf speelt in Italië, op een bergtop, voor een hermietengrot. Personen: Franciscus a Paula (de hermiet), Torquemada en de Paus Borgia (Alexander VI). Torquemada komt, op zijn tocht naar Rome, | |
[pagina 8]
| |
langs Franciscus' woning. Na eenige plichtplegingen, komt hun gesprek algauw op de wijsbegeerte en beide verklaren hunne levensbeschouwing. In de verte dringt het schallen van een luidruchtige jacht door tot de eenzame hut. Te midden hunner bespiegelingen komt op eens een vrolijke jager de asceten storen. Deze mengt zich in hun gesprek en verhaalt zijne opvatting des levens, nogal van vroolijken Frans. Na vrij wat losbolligs uitgebrald te hebben, laat de jager Franciscus de vraag aan Torquemada doen: ‘Qu'est-ce que ce bandit?’
Deze andwoordt: ‘Mon père, c'est le pape.’
Het scherm valt hierop. Voor den 3en akte verplaatsen wij ons in een zaal van het oude Moorsche paleis te Sevilla. Er zullen een aantal joden verbrand worden. De opperrabijn heeft echter veel goud verzameld, om daarmeê zijn broeders van Ferdinand en Isabella los te koopen. Terwijl de Markies de Fuentel den Koning in 't voordeel der joden tracht te stemmen en te bewegen het goud te aanvaarden, denkt deze aan niets dan aan Dona Rose, op wie hij steeds meer verliefd raakt. Hij wil haar uit het klooster, waar zij op zijn last gebracht is, doen schaken. De Markies herinnert hem er aan dat er een nieuw edikt tegen de kloosterpoortschenders is verschenen, op bevel van Torquemada, en dat de groot-inquizitor zelfs machtiger is dan de Koning. Dit prikkelt den Koning bizonder en al uitroepende: Par la gorge, marquis, tu mens! Le roi se nomme
Ferdinand et ni moine, et ni pape de Rome
Ne feront qu'il en soit autrement, et que moi
Le tigre et le lion, je ne sois pas le roi!
overhandigt hij den Markies een pergament, waarop | |
[pagina 9]
| |
deze gemachtigd wordt in naam des Konings te handelen, het klooster, waar Rose is, te overmeesteren en haar naar den Koning toe te brengen. De Koning bericht verder dat hij naar Triana vertrekt en bij zijn te-rugkomst de infante verlangt te vinden in een verborgen park van zijn paleis. Hij geeft den Markies daar den sleutel van, en Gucho, de nar, die steeds achter de beenen van zijn Koning te vinden is, grijpt den tweeden gelijken sleutel die in 't zelfde laadtjen stak en dien de vorst voor zich bewaren wilde. De Markies ook, eenmaal de volmacht van den Koning in zijn bezit hebbende, heeft zijn plannen en denkt nu eveneens zijn Sanche, zijn kleinkind, te bevrijden. De Markies vertrekt. De Koningin verschijnt en bij monde van hun rabbijn doen de joden hunne smeekbeden om vrijspreking van den brandstapel, in ruil voor het goud. Daarop trekken de joden af, de Koning en de Koningin blijven alleen beraadslagen, maar Gucho is er ook nog en heeft zich onder het tafelkleed verborgen. Het goud verleidt hen, de Koning teekent een kontrakt, waarmeê de joden vrij komen; juist zal de Koningin hare handteekening onder de zijne schrijven, als in weêrwil van 't streng verbod, de deur wijd open vliegt en Torquemada met een crucifix in de hand op den drempel boven de trap verschijnt. In geweldige bewoordingen houdt hij de vorsten te-rug en ontzegt hun te teekenen; dan opent hij een zwaar gordijn en men aanschouwt het plein in de stad, waar de ongelukkige joden op den brandstapel vergaan. De vierde en laatste akte speelt in het vermelde geheime park des Konings, in den nacht. Gucho en Torquemada komen op; Gucho biedt Torquemada den sleutel van 't geheime park aan, dien hij stal uit 's Konings laâ. Beiden gaan af. Uit de donkerte komen de Markies de Fuentel, Don Sanche en Dona Rose te voorschijn. De Markies zegt, hen tot hiertoe gered te hebben: uit het klooster is de eerste stap. Maar nu de | |
[pagina 10]
| |
tweede: uit Spanje. Hij vertrekt om paarden of andere vervoermiddelen op te sporen, daar de Koning nog afwezig is, eerst morgen te-rug kan zijn en hij meent alleen, behalve dezen, toegang tot het park te hebben. Don Sanche en Dona Rose vragen zich af, hoe zij toch gered zullen worden, wie hen verlossen zal. ‘Ik,’ klinkt plotseling een stem achter hen en, omziende, ontwaren zij Torquemada, hij, van wien ze alles te vreezen hebben als uit het klooster ontsnapten! Zij kennen hem echter niet, maar meenen zich toch den persoon van dien grijzen monnik te herinneren, ja, hij is 't, dien ze levend uit het graf hebben gered. Nu wil hij op zijne beurt hun gelijken dienst bewijzen. Hij vraagt hen, wie zij zijn. Zij verhalen hem hunne geschiedenis en komen onwillekeurig te-rug op zijne bevrijding. Sanche beschrijft hoe hij met een daar geplant en door hem uit den grond gerukt ijzeren kruis, de grafzerk heeft doen verschuiven. Als Torquemada dat verneemt, verschrikt hij hevig. Wat, hun werktuig was een kruis! Wat een vreeselijke zonde! zij zullen de hellestraffen moeten ondergaan. Nu geen redding meer mogelijk! Geen redding? Ja toch, zeker, de eindredding; en zich langzaam te-rugtrekkende, zweert Torquemada hun een zekere redding. Don Sanche en Dona Rose geven zich dan, op de marmeren bank gezeten, de oogen naar de sterren gewend, over aan de droombeelden der liefde. Wanneer ze in hooge verrukking zoo zich zelf en hunne omgeving hebben vergeten, komt langzaam en statig de doodbrengende optocht der zwarte en witte boetelingen, met Torquemada aan 't hoofd, van den achtergrond; die optocht, welke men in den derden akte voorbij 's Konings paleis over de markt heeft zien trekken, de optocht die de slachtoffers voor Torquemadaas zuiverenden brandstapel komt zoeken. Het doel der processiën zijn zij, de twee gelieven. Torquemada heeft woord gehouden. Dit is de opperste redding! | |
[pagina 11]
| |
III.Waar komt, in korte woorden, dit tooneelstuk op neêr? Twee gelieven bewijzen een grooten dienst aan zekeren man (proloog), er ontstaat een beletsel tegen het voorgenomen huwelijk dier twee beminden (1e akte), door een in geenerlei verband met den bewezen dienst staande omstandigheid komt er gelegenheid om het beletsel te doen verdwijnen (3e akte), het beletsel, dat scheen weg te blijven, blijkt onoverkomelijk, en nu verschijnt de man, aan wien de dienst bewezen is, en vergeldt hem, de beminden door den dood tot de eeuwige gelukzaligheid brengende (4e akte). De groote fout, die ons terstond treft, is, dat zich de verdere elementen, waaruit het stuk is samengesteld, niet groepeeren om, niet ondergeschikt gemaakt zijn aan de hoofdbeweging. Dit drama laat ons Torquemada, den grooten Inquiziteur, zien, in de omgeving van zijn tijd, met zijn systema van zuivering door het vuur, en hieraan is dan een intriguetjen verbonden, waarin dat systema ook speciaal wordt toegepast. De aktie, die hoofdzaak zijn moest, is bijzaak. In de Kunst mag het gevoel, nooit het verstand in de eerste plaats komen, en wat raken ons dan de ellenlange levensbespiegelingen van een Torquemada, een Franciscus a Paula en een Borgia, wat gaan ons de smeekbeden der spaansche joden of de gedachten over zijn levensstaat van den Koning aan, indien wij er reikhalzend naar uitzien of de liefde van Sanche en Rose bevredigd zal worden, waar het heen moet met de jaloezie van Ferdinand en of de Markies de Fuentel nog vreugde van zijn vaderschap zal beleven? De figuren van Franciscus en Borgia, de geheele tweede akte, had gemist kunnen worden. De hoofdpersoon Torquemada komt alleen in het Voorspel en in den 4en akte als tot de intrigue | |
[pagina 12]
| |
betrokken voor. Al weer een aanduiding dat het den dichter hoofdzakelijk te doen is geweest den inquisiteur af te beelden. Maar waarom hiertoe de dramatische form gekozen? Waarom geen epos ontworpen, zoo als alleen de auteur der Révolution en der Quatre vents de l'esprit het schrijven kan? Torquemada is een drama, waarin geen enkele groote hartstocht voorkomt, geen hartstocht namelijk van liefde tusschen een man en eene vrouw; geen enkel grootsch en nobel charakter ook, tenzij men dat van den dweeper zelf zoo zoû willen qualificeeren. Niet éen tooneel van liefde of haat. - Het ontbreken van eene groote vrouwenfiguur doet ook nadeel. De sublieme passie in de vrouw was altijd een van Victor Hugoos beste motieven. Zooals Tisbe en Catarina, Dona Sol en de Koningin uit Ruy-Blas, Marion Delorme en Lucrèce Borgia. De vrouwenhartstocht hoort thuis in die gouden spaansche dramaas, (tenzij ze voor een gezelschap van rederijkers bestemd zijn). Vooral in dergelijke stukken is de vrouw een middel om den melodramatischen glimp, die hen zoo licht bedreigt, onschadelijk te maken. Torquemada is over 't geheel een ijzingwekkend tooneelspel en alleen de teedere minnarijen van Sanche en Rose geven er nog iets liefs in. Het is een filozofieschhistoriesch drama, in hier en daar vrij verdienstelijke maar vooral heftige vaerzen geschreven. Het is eigenlijk zeer grof werk, belachelijk van schetterende en leêge gezwollenheid. Het staat ook, dunkt mij, als drama, beneden Hugoos vroeger tooneelwerk. | |
IV.Laten wij de figuren eens beurtelings bekijken. Torquemada loopt, bij het opgaan der gordijn voor den proloog, op den achtergrond van 't kerkhof heen en | |
[pagina 13]
| |
weêr, als oude monnik in Dominikaner gewaad, buigt voor elk kruis, dat hij tegenkomt, zijn knie en verdwijnt. Hierna ontmoeten wij hem in 't 6e tooneel, waar hij door zijn verschijnen Sanche en Rose op de vlucht gejaagd hebbende, in een alleenspraak van 128 vaerzen zijn wijsgeerig-praktiesch stelsel in lyrische ontboezeming uit-een-zet. Aan den eenen kant ziet hij den mensch in de zonde gedompeld en aan den anderen de hel die hem wacht, ‘hier den mensch; vergetende, levende, etende, slapende, en ginds de somber vlammende diepten, de hel.’ Hij klaagt over het ongeluk en de dwaasheid der menschen. Hij hangt een schriklijk tooneel van de helsche smarten op. Ieder die gedurende zijn leven het minste kwaad heeft bedreven, is daar, in die pijnen. Men kan niet aan de hel twijfelen, want wij zien zijn uitbarstingen op aarde: Vesuvius, Etna, enz. In de hel Hélas! pas de sortie et de fuite. Rentrez,
Rentrez dans vos cachots de braise pénétrés.
Redevenez les flots du noir chaos de flamme,
Au-dessus de vous rit Satan, l'immense infâme!
Op eens, na al de afgrijselijkheden van de eeuwige foltering geschetst te hebben, roept Torquemada uit: ‘Mon Dieu! qui aura donc pitié?’ En hij andwoordt terstond, zijne roeping van tweeden Messias bekend makende: ‘Moi, je viens sauver l'homme.’ En hoe? - Door den brandstapel! Een oogenblik van verbranding in dit leven, weegt op tegen het eindeloos vuur. ‘Vaincre l'éternité par l'instant.’ Vuur, vuur moet er zijn om de ziel te reinigen, Car l'eau lave le corps, mais le feu lave l'âme.
God moge hem bijstaan om de toekomst der menschheid te redden! Daar zullen geen verdoemden meer gevonden worden. Maar geen tijd te verliezen! En hij weidt wederom uit over de ellende der waereld. Een stap nog | |
[pagina 14]
| |
en alles ware verloren. Maar nu treedt hij op, hij Torquemada. Hij zal het menschdom vreugde brengen door de redding der waereld, bij middel van talloze brandstapels. Aan 't eind van deze ontboezeming, is hij in extaze geraakt en nu heeft het tooneel der levendige begraving plaats. Deze alleenspraak zal de toeschouwers schriklijk vervelen, evenals de geheele tweede akte, die bestaat uit het gesprek tusschen Torquemada en Franciscus a Paula. Al schrijft men nog zulke betrekkelijk verdienstelijke didaktische Poëzie, men kan daarvan toch geen drama samenstellen. Men klaagt Dumas fils aan wegends het overdreven gebruik van wijsgeerige en zedekundige beschouwingen in zijn tooneelwerken, maar van welke dezer is de omvang en het abstrakte te vergelijken met de filozofiesch-sociale overwegingen, die de held van Victor Hugoos jongste drama moet uitspreken? Maar dat gaat toch werkelijk niet aan. Alle leven is niet vertoonbaar in den schouwburg. Er moet gekózen worden en in de eerste plaats bedacht, dat op het Tooneel de praktijk des Levens verwacht wordt, niet de theorie, niet de Leer, maar het Leven. De felle opbloeyingen van het Leven, in de mysterieuze samenkomsten en worstelingen der hartstochten van ons, arme menschen. Daarom kan de hoofdzakelijk theoretiesch vertoonde hartstocht van een menschheidhervormer tot God en tot de menschheid in 't algemeen, bij boer en burger, jong en oud geen belang wekken. De gene die, aan 't eind zijner alleenspraak, uitroept: ‘O genre humain, je t'aime’, doet het parterre geeuwen, en de stalles ook. Men vraagt menschen, die roepen: ‘Robert, toi que j'aime’, of ‘Marion, je t'aime’, en men wil weten hoe het met die twee af zal loopen. Op het tooneel eischen wij hartstochten van menschen voor menschen. Daar hebben wij daden noodig, geen woorden. Wij willen meê doen in den geest, meê voelen, meê han- | |
[pagina 15]
| |
delen, meê doorleven. Den hoofdpersoon in dit tooneelspel zien wij niet, voor laat in den avond, eens iets anders verrichten dan wijsgeerige phrases ten beste geven. Dat is naar. De inhoud zijner stellingen ter zijde gelaten, verveelt hij reeds door het feit der stellingen alleen. In de alleenspraak dan, die ik heb ontleed, wordt hij verondersteld zijn stelsel uit een te zetten. Hij weidt uit over de ellende der wereld, goed; daar moet redding komen, of de menschheid loopt eene algemeene verdoemenis te gemoet, goed; hij heeft duidelijk bemerkt, dat hij de door God gekozen persoon is om die redding te brengen, altijd nog goed; die redding bestaat nu uit overal in de waereld op te richten brandstapels, waarop ondeugd en ketterij vernietigd zullen worden, uitstekend; maar... waarom?... hoe? Hier is de moeilijkheid. Wat geeft Torquemadaas stelsel recht van bestaan? Wat is de redelijke grond van zijn recept? Hoe is hij op de gedachte gekomen? Nadat hij verzekerd heeft: ‘Un éclair de souffrance abolit les tortures sans nombre. La terre incendiée éteindra l'enfer sombre’, enz., dan zal hij zeggen waarom: Le péché brûle avec le vil haillon charnel,
Et l'âme sort, splendide et pure, de la flamme,
Car l'eau lave le corps, mais le feu lave l'âme.
Le corps est fange, et l'âme est lumière; et le feu
Qui suit le char céleste et se tord sur l'essieu,
Seul blanchit l'âme, étant de même espèce qu'elle.
Het vuur dus reinigt de ziel. Het lijf is slijk, de ziel licht, en het vuur alleen maakt de ziel vlekkeloos, daar zij van dezelfde materie zijn. Die 't begrijpt, mag 't zeggen. Wij hebben hier te doen met materieel vuur, om het zoo uit te drukken; niet met liefdevuur of met geestdriftvuur, maar met rookende en knetterende takkebossen. Het is bepaald onmogelijk dat een man der Spaansche Inquizitie deze stelling tot bazis van zijn | |
[pagina 16]
| |
systema zou hebben gevonden. Vergeving, zaligmaking, zonder ten eerste en ten voornaamste berouw, heeft geen Inquiziteur ooit gepredikt. Het berouw komt voort uit de liefde, de liefde is al vuur. Op deze wijze is dus vuur denkbaar dat de ziel zuivert. Het vuur der liefde zuivert de ziel, maar niet, maar nooit eene lichamelijke verbranding, maar niet een geheel zintuigelijk waarneembaar vuur. Dit niet alleen, doch ook het in Torquemada geïnkarneerde grondbeginsel der geheele Inquizitie is, naar mijn bescheiden meening, totaal averechts voorgesteld. De Inquizitie ontmoeten wij hier als ontstaan uit liefde tot de menschen, en de Inquizitie in de geschiedenis kennen wij slechts als uit liefde tot God. Indien, - en ik verzoek vriendelijk hier niet, tusschen deze regelen, eene verdediging der Inquizitie te vinden, - indien men de woorden: ‘Nul n'est l'homme de Dieu s'il n'est l'homme des hommes’ niet in overdreven zin opvat, zal men zien hoe de Inquizitie van Victor Hugo hierin met de Inquizitie der geschiedenis verschilt, dat de eerste uitgaat van de thezis: Wij hebben hier op aarde een zeker aantal bewoners, die menschen genoemd worden. Voor een gedeelte gaan die menschen een eeuwigdurend gelukkig, voor een gedeelte een eeuwigdurend rampzalig leven te gemoet. Men moet trachten het eerste gedeelte in omvang toe, het tweede in omvang af te doen nemen. Men moet trachten het grootst mogelijke getal zielen voor het eeuwigdurend geluk te winnen. Door welke middelen nu? Door die en die middelen. (Hier de brandstapel.) De tweede redeneert: Daar is een God, die van de hoeveelheid macht en goedheid waarover Hij te beschikken heeft o.a. gebruik heeft gemaakt om wat wij menschen noemen te scheppen. Alles leeft om, door en voor dien God; de bestemming van alles wat leeft is dien God te verheerlijken. Ketterij en ondeugd doen de menschen afwijken van deze hunne bestemming, | |
[pagina 17]
| |
stremmen den geregelden gang der Godsverheerlijking. Dus moeten beiden geweerd worden, en al gaan hierdoor wellicht een aantal menschen voor eeuwig verloren, dat kan, wanneer het een quaestie van de eere Gods geldt, niet in aanmerking worden genomen. In den tweeden akte echter krijgen wij dus de uiteenzetting, tegenover elkaâr, der stelsels van Torquemada en Franciscus à Paula. Torquemada is de ziener, Franciscus de apostel, zegt de eerste: ‘Moi qui suis le voyant, je parle à toi l'apôtre’; dit is onjuist. Franciscus is geen apostel. Tot het wezen van een apostel behoort in de eerste plaats het ‘rondgaan’ en ‘leeren.’ Franciscus nu is een stille kluizenaar, die dagelijks in het eenzaam woud het opgaan der zon, den tooi der natuur in afzondering bewondert, en, tegenover den waereldbeheerschenden toon, dien Torquemada aanslaat, op het vóor hem liggend doodshoofd wijst en spreekt: ‘Voici ma sphère à moi,’ en zich verder in nederige en kontemplatieve bewoordingen uitlaat. Franciscus vertegenwoordigt het in zichzelf gekeerde, het in eenzaamheid zijn zaligheid bewerkende, het, om zoo te spreken egoïstische godsdienstelement. Torquemada - dat is de apostel (hij althands houdt zich daarvoor) bij uitnemendheid. Het accident der barre voeten en bestoven kleederen, veroorzaakt door de lange wandeltochten, ontbreekt zelfs niet. Torquemada zegt, dat in hem eigenlijk de opperste priester der eeuw vleesch is geworden. Voor de form zal hij den Paus van Rome blijven eeren, maar naast den valschen Paus, staat hij als de ware priester. Naast den valschen Paus; hoe kan de katholieke hervormer daarop laten volgen, dat 't voor hem een plicht is zijn knie voor dien mensch te buigen? 't Zoû bij het charakter van Torquemada gepast hebben ook den dartelen Stedehouder der Kerk den oorlog aan te doen. Dan betoont hij zich geen Roomschgezinde der 15de eeuw, | |
[pagina 18]
| |
door aan te geven dat de herder der katholiciteit door het toeval op den throon gestegen zoû zijn, ‘au hasard couronné’. Wanneer Torquemada zich niet zeer nederig heeft uitgelaten en in allerlei verheven termen zijn gedachten tracht verstaanbaar te maken, spreekt Franciscus, zeer treffend: ‘Ik begrijp u niet. Laat ons bidden.’ Hierop geeft Torquemada te kennen dat hij de geheele waereld wil veroveren, ten bate van Jezus. Hij gewaagt reeds van zijn waereld, ‘la sphère terrestre, c'est mon globe, entends-tu’. Nu neemt Franciscus het woord en prijst de overdenking en het doodshoofd. Torquemada beziet het en begrijpt op eens dat dit het teeken is, waardoor hij overwinnen zal. Hij behoudt zijn waereldbol, meent hij, en voegt er dien van Franciscus bij; maar.... maar de doodsbeenderen zijn het symbool van Franciscus' stelsel en dit kan niet samengaan met dat van Torquemada, wijl het eerste overdenking en gebed predikt, gebed voor de verdorven menschheid, en het andere gebiedt handelend op te treden ter redding dier menschheid. Het éene vraagt, smeekt om hulp, het andere denkt de hulp te kunnen bieden. Het eerste ziet in nederigheid op tot God en roept om bijstand; het tweede zegt: ik ben de bijstand, ik ben het uitverkoren werktuig in de hand Gods. Het kontemplatieve en het praktische systeem, zij zijn niet éen, zij kunnen niet een zijn. Zij bezitten een verscheiden charakter. Hoezeer ook hier de vereeniging als mogelijk wordt voorgesteld, toch blijkt de onmogelijkheid ten overvloede uit 'tgeen verder volgt. Nadat namelijk Franciscus zich een pozitief tegenstander van de beginselen van Torquemada heeft verklaard en dezen zelfs pertinent in zijn gezicht heeft toegevoegd; ‘je prierai Dieu pour vous, afin qu'il vous foudroie’, gaat hij voort met te kennen te geven, dat het niet past zijne medemenschen zoo maar met heele karrevrachten levend te verbranden. Men moet alles en allen | |
[pagina 19]
| |
zijn vrijheid en het overige aan God ter beslissing laten: ‘nooit toeslaan, nooit vonnissen; geschiedt er kwaad, dat boeten; vragen, gelooven, aanbidden - dat is de wet’, zegt Franciscus, ‘en die haar in acht neemt is gered’. Torquemada houdt dit lang niet voor genoeg. Men moet God helpen, ter zijde staan, meent hij. Hij laat zich veel woorden ontvallen, die hoegenaamd niet indruischen tegen hetgeen Franciscus verkondigde. Franciscus begint zijne ontboezeming zoo: L'homme est sur terre
Pour tout aimer. Il est le frère. Il est l'ami.
Il doit savoir pourquoi, s'il tue une fourmi.
Torquemada roept hem tegen: Et la familie humaine, est-ce que ce n'est rien?
Mais on a soin d'un boeuf, mais on guérit un chien,
Et l'homme est en danger! Tu n'as donc pas d'entrailles!
't Is wonder dat die twee denkers, die twee grijzaarts elkaâr zoo slecht begrijpen. Zij zijn 't volkomen eens dat het menschdom in nood verkeert en men ter hulpe moet snellen. Het komt echter maar op de middelen aan. De eene is voor het bidden, de andere voor het straffen. Dat is alles. En Torquemada wordt vervelend, nu hij volhoudt met geen pogingen aan te wenden om door bewijzen zijn stelsel te staven! Hij vertoont zich in geestdrift, in verontwaardiging, in moed, en hij wil maar niet zeggen waarom, om welke reden de straffen die hij voorstaat, dat verdienen! - Nu verschijnt de jager-paus, met zijn licht- en onzinnige levensbeschouwing en de rol van den held van het drama is zoo goed als afgespeeld. In de laatste tooneelen van den 3en akte, treedt hij eerst weder op om zich in lyrische uitweidingen lucht te geven: van woede over het gedrag van den Koning en Koningin, die den losprijs der joden willen aanvaarden, van vreugde en extaze bij het vertoonen | |
[pagina 20]
| |
der verbranding in vollen gang. Hier betoont hij zich furiëus demokraat. Alweêr anti-historiesch. De Inquizitor is bekend als sterk geprononceerd monarchistiesch gestemd geweest te zijn. De Hemel haat de Koningen, roept Torquemada, en de tirade, waarin wij deze zinsnede ontmoeten, besluit hij met de gedachte (hij spreekt tot de Koningen): Ah! vous vous croyez forts parce que vous avez
Vos camps pleins de soldats et vos ports pleins de voiles!
Dieu médite, l'oeil fixe, au milieu des étoiles.
Tremblez...
In den 4den akte volbrengt Torquemada de vergelding van den hem bewezen dienst, door, daar hem niets anders overblijft, de kinderen Sanche en Rose naar den brandstapel te brengen. Hier zijn wij dan tot het point de dénoûment genaderd, hier bevindt zich het centrum van het werk. De aandacht heeft zijn hoogste spanning bereikt. Nu moet Torquemada zijn zielestrijd strijden, de moeilijkste overwinning op zich-zelf behalen. Wat er aan liefde en dankbaarheid in hem is voor den jongen man en het jonge meisje, wien hij alles, wien hij het leven en daardoor het vermogen om zijn verheven roeping te volbrengen, verschuldigd is, - moet verstikt worden onder den machtigen druk van zijn plichtsbesef, of althands van wat hij er voor houdt. Zijn beginsel dwingt hem, hen te dooden die zijn leven redd'en... Nu vraag ik u, welk een momenten kunnen in dien man worden afgebeeld, welke hooge schoonheid bereikt! Hebt gij het mooi gevonden, toen de tooneelspeler Kean zijn feilen strijd had te voeren in de kleedkamer achter de schermen; hebt gij begrepen, hoede menigte in de zaal, die hem met kreten van ongeduld gebood te verschijnen - dáar - en het denkbeeld aan de oneer dier vrouw die hij lief had en wier samenzijn met hem hij ontdekt waande - hier, - hem met | |
[pagina 21]
| |
krampachtigen tred door zijn kamer deed stappen, huiverend een besluit te nemen? Nu, welk een afstand is er tusschen wat Dumas ons gaf en dit van Hugo. Geen vergelijking mogelijk tusschen de aandoeningen die Kean en Torquemada doorleefden. Hier hebben wij den strijd, den strijd om leven of dood, tusschen het aardsche en het bovenaardsche, den strijd van een reuzengemoed, waarvan de krachten als volkeren tegen elkaâr optrekken. Ik herhaal, hier hebben wij de eindontploffing van het vuurwerk. Krijgen wij nu de kunst van Victor Hugo in zijn ongekenden rijkdom te aanschouwen? Wij beloven dan te vergeten het ongenietbaar redekavelen dat ons al door zoo heeft gehinderd; we zullen alles vergeven om heel en al met dezen schitterenden opgang van den dichter meê te gaan. En wat meent men wel dat Victor Hugo van dit tooneel heeft gemaakt? Ik zeg u wat ik voor de waarheid houd.... Hij heeft zijn onderwerp niet aangedurfd..., hij heeft Torquemada zijn strijd achter de schermen te strijden gegeven! - Het groote effekt heeft hij voorbijgezien; voor 't meerendeel is dit de hoofdoorzaak van den val van zijn stuk. De geschiedenis daar-, en het onhistoriesch charakter der persoonlijkheid in het midden gelaten, blijft Torquemada een weinig dramatische, ongenietbare en hoogst onwaarschijnlijke figuur.
Ik verheug mij tot Ferdinand, den Koning, over te kunnen gaan. Hier hebben wij ten minste met een mensch min of meer van waarlijke lichamelijkheid te doen. Al zoû niemant ter wereld zich ook gedragen en uitlaten zooals hij, zoo vinden wij hem toch menschelijker, meer voor menschen begrijpelijk dan Torquemada. Wij ontmoeten hem het eerst als hij zijn lansknechten | |
[pagina 22]
| |
bevel geeft den prior op te hangen, iets waartoe hij onbegrijpelijk snel besluit. Het is al dadelijk ongenoegzaam gemotiveerd, waarom de Koning als eenvoudig sterveling vermomd binnen de kloostermuren komt. Welk speciaal doel mag den Koning wel bezielen in eigen persoon juist hier de kloosterzeden te komen bespieden? Waarom vertelt hij ons dit niet even? Na den prior gehoor te hebben verleend, wil hij eerst met den Markies de Fuentel zijn gebed doen, voor hij tot de ondervraging overgaat. In plaats daarvan, gaat hij zoo maar op eens allerlei losbollige praatjens houden met den Markies. Waar komt dat in 's hemels naam bij te pas? Wanneer twee fransche Heeren, in een comédie van Scribe, als 't scherm opgaat, in een salon 's namiddags bij elkaâr zitten, twee boulevard-wandelaarachtige fransche Heeren, dan is 't natuurlijk, dan is 't waar, als zij zoo gauw mogelijk over wedrennen, publieke vrouwen en nachtelijke maaltijden gaan praten; maar dat zoo'n 15e eeuwsche Koning daar, à propos de rien, in het heel bizonder geval waarin hij verkeert van als klooster-inquizitor op te treden, onmiddellijk krasse koffiehuispraatjes gaat houden, dat is tegennatuurlijk. Op dit oogenblik vergeet Ferdinand zelfs de plaats waar hij is en de redenen, waarom hij gekomen is, en hoewel de Markies voortgaat met hem omtrent het klooster in te lichten, weet de Koning van niets dan van ‘de vrouwen’ te spreken. Hij is grof openhartig: Marquis, j'aime affreusement les femmes.
Ceci me plaît de toi que tes moeurs sont infâmes.
Hij is de leer toegedaan dat de mensch alleen waarde heeft door het geloof, en dat dit alleen de misdrijven uitwischt, verder dat hij, de Koning, boven allen en alles verheven is en niet zondigen kan. En toch acht hij het koningschap de akeligste druk die er denkbaar | |
[pagina 23]
| |
is. Deze Koning bestaat heelemaal uit een mengsel van hoogmoed, wellust en walg van 't bestaan. Hij ondervraagt nu den prior naar den omgang der kloosterlingen met vrouwen en dreigt dat hij het den Paus zal doen weten. De prior ontkent de aanwezigheid van vrouwen, als juist de Koning Rose ziet. Nu begint hij te berekenen en hij ziet hoe het huwelijk tusschen Sanche en Rose in zijn voordeel uitvalt. Hij gaat Rose bespieden en een wilde hartstocht komt er in hem op, ten minste dat verzekert hij zelf later, en, in dit geval, is er geen reden om hem niet te gelooven. Maar waarom nu weêr wordt ons die hartstocht niet getoond? Waarom geen strijd in den Koning? Waarom geen tooneel, geen enkel, tusschen hem en Rose, tusschen hem en Sanche? Welk een rijkdom van gegevens ligt hier voor 't grijpen, en blijft ongebruikt! Men merkt er niets van, hoe de liefde in hem begint. In den proloog, bij 't afgaan, verklaart Ferdinand dat hij Sanche en Rose samen wil laten trouwen en, ontmoet men hem dan voor 't eerst weêr in den ien akte, dan is hij al zoo door de liefde bevangen, dat hij Sanche wil vermoorden, en de lezer heeft er niets van bemerkt! De Koning, die eerst als een lage wellusteling uitkomt, is plotseling voor een hartstocht vatbaar geworden, zoo groot, dat hij niet aarzelt Sanche, wiens huwelijk met Rose zeer voordeelig voor hem zoû zijn, gevangen te doen nemen om zelf Rose te bemachtigen. Het heele 2e bedrijf heeft met het eigenlijke drama niets te maken. In het 3e wordt eindelijk den Markies opgedragen Rose uit het klooster te rooven, terwijl een oogenblik later de Koning zijne vrouw belooft, na haar dood niet te zullen hertrouwen, welke belofte ook al weêr nergends bij te pas komt. Die Torquemada moet een ongelooflijk imponeerend mensch zijn! Daar gaat waarlijk, in den 3en akte, die trotsche Koning, die slechtaard, die wellusteling, die gouddorstige, die spreekt: | |
[pagina 24]
| |
‘Rien ne m'attent!’ en die, ja die ‘Athée’ geheeten wordt, die man gaat, bij het eerste verschijnen van Torquemada, zich ten diepste vernederen, en smeekt hem, ofschoon hij hem bizonder veracht, in alle onderdanigheid om vergiffenis! Hoe het verder met den Koning afloopt mag men raden. Men krijgt hem niet weêr te zien en 't komt werkelijk den 4en akte ten goede dat dit walgelijk personage verdwenen is. Van de Koningin behoeft niets gezegd te worden: ze is stijf, dwaas en onbeduidend en verschijnt alleen even in het 3e bedrijf. De Markies de Fuentel stelt ook al een zeer zonderlinge figuur voor. Een oude, devote panier percé, een vleyer van zijn Koning, die toch weêr zoo'n lieflijk grootvaderlijk gemoed heeft, dat de goede man, bij 't vernemen van 't bestaan zijner kleinkinderen, plotseling verandert als een blad op een boom en een edele ziel krijgt. Dit zegt hij ten minste; maar, naauwlijks bevindt hij zich weêr in tegenwoordigheid van den Koning, of hij gevoelt zich de oude vleyer van altijd, en zijn lippen kunnen zelfs woorden van ontrading te-rughouden, wanneer de Koning zijn oordeel over het ter dood brengen van zijn innig geliefden kleinzoon hooren wil!.... Die man moest zich in dat oogenblik niet meester zijn! Vanwaar dat meesterschap? Gucho boezemt belang in; hij spreekt ijselijk paradoxaal, van het begin tot het einde; nu eens spot hij, dan weer betoont hij zich innig melancholiek. Hij heeft au fond een edel hart, wanneer hij, denkende zoo het vermogen tot redden in de hand van den geschikten persoon te geven, aan Torquemada den sleutel van 't geheime park overhandigt. Dan zegt hij dit onverklaarbare: ‘Dénoncer, c'est mal; mais être rôti, c'est pire.’ Om welke reden dan liep hij bradenskans? Torquemada noch iemant anders kende immers zijn handelingen! | |
[pagina 25]
| |
Don Sanche en Dona Rose zijn de liefelijke rozenknopjens te midden van dezen ruwen heestergroei. Maar ze zijn weêr niet van 't ras der menschen. Welke jongelui, die in ernst verloofd zijn, zijn zoo kinderachtig als deze soms en loopen al spelend de vlinders na? Zij droomen, droomen, droomen, maar spelen geen dartele spelen, in de eerste liefde.
En nu hebben de hoofdpersonen voor ons gedefileerd. Ik had mij eigenlijk voorgesteld nog langer en meer in bizonderheden de verschillende figuren van het drama te behandelen, maar Torquemada is eigenlijk zoo weinig zaaks, dat ik mij schamen zou er de lezers langer meê bezig te houden. | |
V.In 1832 schreef Sainte-Beuve, van Victor Hugo: ‘La course lyrique, qui est bien loin d'être close, offre pourtant assez d'étendue pour qu'on en saisisse d'un seul regard le cycle harmonieux; mais il n'est encore qu'au seuil de l'arène dramatique; il y entre dans toute la maturité de son observation, il s'y pousse de toutes les puissances de son génie. L'avenir jugera.’Ga naar voetnoot1) Of hij zich, indien hij het verschijnen van Torquemada beleefd hadde, geen klein, geen afkeurend vonnis veroorloofd zoû hebben en 't niet maar aan de toekomst overgelaten? Ik voor mij ben het geheel eens met de woorden van Louis Ganderax, die in de Revue des deux mondes van 1 Juli 1882, van Torquemada zegt: ‘Entre les fanatiques d'une part, et les grossiers ou les plaisants de l'autre, il est une place pour la critique libre et décente.’ Ik vlei mij dezen gouden middenweg bewandeld, althands den ouden Dichter niet onvrien- | |
[pagina 26]
| |
delijk bejegend te hebben. Had Victor Hugo aan Torquemada onder lyrischen en epischen vorm in de Quatre vents de l'esprit of in Toute la lyre een plaats gegeven, dat ware ongetwijfeld beter geweest. Nog eens, een tooneelstuk bestaat niet, kan niet bestaan uit de voorstelling en het samen komen van theoretische formulen onder den vorm van menschen, en nog minder van menschen uit de geschiedenis. De ideeën moeten zich aan de personen, niet de personen zich aan de ideeën verbinden. Nog een woord over het ontbreken in dit drama van een figuur, voor wie de Dichter zelf veel genegenheid zoû hebben. Men weet niet wat er van te denken. ‘J'ignore s’il a voulu flétrir Ferdinand, plaindre Torquemada, ou le marquis de Fuentel, ou Dona Rose. Cette indécision dans l'esprit du spectateur est, à mes yeux, un grave inconvénient; on pardonne à l'histoire de manquer de volonté; on ne peut pardonner au poète, car il faut que le poète prenne parti pour un de ses personnages.’ Dit zei Gustave Planche van Marie Tudor, en die uitspraak dunkt mij, mutatis mutandis, twintigmaal meer op Torquemada van toepassing. Victor Hugo spreekt in de voorredenen vóor zijn vroegere dramaas onophoudelijk van ‘le réel’ en ‘la nature’ om in de kunst daar alleen mee te doen te willen hebben. En helaas! waar is ‘le réel’, waar ‘la nature’ in zijn jongste tooneelwerk? Zijn 't niet allen gekostumeerde gedichten die wij voor ons hebben? Waar, waar is in deze studie van het menschelijk leven de mensch? Ik houd op, want ik herhaal mij, en toch zou ik het nog wenschen te herhalen en nog het den dichter fluisterend verzoeken: geef ons geen automaten, die, wanneer gij op zekere veer drukt, zekere volzinnen voor ons reciteeren, maar breng ons in aanraking met het menschelijk, het waarachtig menschelijk gemoed! Het drama Torquemada is onvertoonbaar: om het | |
[pagina 27]
| |
geheel in 't algemeen en om de verschillende rollen in 't bizonder. Wie zou een Torquemada weêrgeven en de toeschouwers bij de aandoenlijkste tooneelen het lachen, bij de wijsgeerigste het geeuwen beletten? Waar bevindt zich de regisseur die Ons gevoegelijk de joden op den brandstapel zou kunnen vertoonen? Het strekt tot eer der Franschen dat L'année terrible veel uitgaven beleven mocht, het zal niet minder tot hun eer zijn zoo Torquemada er eenige beleeft, want de breede galm der vaerzen heeft eene bekoring, waarvan de traditie niet verloren mag gaan. Alleen deze uiterlijkheid, die aan groote Poëzie herinnert, moet het werk reeds bewaard doen blijven. Victor Hugo is nagenoeg de eenige vertegenwoordiger der zware, orgelende dichtkunst. Ga eens alleen in uw kamer, in een ruime kamer, en reciteer langzaam, met luide stem, voor u zelf, de alleenspraken van den Inquiziteur of zijn gesprek met Franciscus, en gij zult gevoelen wat daar voor een klank in hoorbaar is, niet de hoogere klank-expressie, maar het meer inferieure, doch onmisbare georgel, bedoel ik;.... maar niettegenstaande dit alles kan Torquemada nooit een drama zijn, het is geen tooneelstuk. Ik weid niet langer over het betere er van uit, wijl ik het tooneelstuk alleen als zoodanig heb willen beschouwen.
Maar toch, ook bij deze gelegenheid, een woord van eerbied en liefde voor Victor Hugo, de vertegenwoordiger van het romantisme, dat veel goeds heeft gebracht; voor Victor Hugo, die in het koude Frankrijk van tegenwoordig het hart, de liefde is blijven handhaven en de grootmoedigheid is blijven vertegenwoordigen. De zon zijns levens daalt en allengs breekt zijn tijd aan om heen te gaan; maar zij, die zich met blijdschap kinderen voelen van de eeuw die hem voortbracht, | |
[pagina 28]
| |
zullen hem, schoon gedwongen thans verder te streven en zijn fouten te erkennen, met een bewogen gemoed ter rustplaats geleiden en hem dankbaar zijn voor wat hij geweest is. Laat ons gelooven aan de kracht der romantiek, laat ons gelooven aan de kracht van het naturalisme en hopen we op de toekomst eener kunst, die uit een vereeniging van beide krachten geboren zal worden. |