Verzamelde opstellen. Bundel 1
(1894)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 275]
| |
[pagina 277]
| |
Juffrouw Lina.
| |
[pagina 278]
| |
te glad zijn voor zijn ongewende voeten, en waar hij in ‘Najaarsstormen’ druk in rond-drentelt, telkens uitglijdend en op de knieën en billen tuimelend, te vergeefs naar de tafels en stoelen tastend om er zich aan vast te houden. Waar de heer Emants zoo uitglijdt en tuimelt, dat is ten eerste waar hij uitgebreide verheerlijkende - of hoe zal ik het noemen? - natuurbeschrijvingen geeft, dat is ten tweede waar hij verhaalt hoe en wat de menschen doen als de hartstochten heftig in hen spreken en ze buiten hun kalme dagelijksche gewoonteleventjes zijn gekomen. Het verhalen van kalme dagelijksche gewoonte-leventjes, van aardige mannetjes en vrouwtjes, met liefdetjes, koketterietjes, jaloerschheidjes, vriendschapjes, hekeltjes, dorps-societeit- en binnenkamer- gevalletjes, thee-avondjes, rij- en roeipartijtjes, hierin is dunkt mij voornamelijk het talent van den heer Emants. In dat ‘Najaarsstormen’ b.v., hoe goddelijk aardig is daar verteld wat er gebeurd met en tusschen die drie: mevrouwtje Wandelheem, en de schilders Fokke en Tonie, - het thee-partijtje, het geval met mevrouws nieuwen hoed, het uit rijden gaan en het bezoeken van de groote buitenplaats, met Bertha en Tonie in het bootje en in het paviljoentje en met, achter en om die drie kleurrijke figuren heen, de vale bleeke, dikke en duffe dorps-heeren. De geschiedenis van Tonies liefde voor Bertha, de geschiedenis dier liefde namelijk in Tonie-zelf, is eene delice van observatie en ziele-beweging-weêrgave. Maar zoo dra Tonies liefde tot uitbarsting komt, zoo dra het tusschen Bertha en hem tot erge hartstochtelijkheid en hevigheid komt, gaat 't mis, dan raakt de heer Emants totaal het spoor kwijt, dat hij zoo nauwgezet volgde, dan beginnen in eens de menschen een onmogelijke taal met mekaâr te spreken, en de auteur zelf treedt tusschen-beide om de zonderlingste ‘verzuchtingen’ te ‘slaken.’ Als b.v. | |
[pagina 279]
| |
Bertha en Tonie voor 't eerst eens recht intiem met elkaâr zullen praten, en Tonie tegen-spreekt als Bertha zegt dat zij voor een wispelturige vrouw gehouden wordt, dan gaat Bertha voort: ‘Ach, ontken het niet! Meent u misschien dat ik niet weet wat zij achter mijn rug vertellen, al die buigende vleiers, die zoo streng zijn in de beoordeeling eener vrouw, en zoo toegevend wanneer het een man geldt?... elk dier braven heeft door zijn vlekkelooze deugd het recht verworven den eersten steen op mij te werpen... slechts éen vraag heb ik te doen... aan u... heeft u aan hun woorden geloof geslagen of niet?’Ga naar voetnoot1) Van Berthaas echtgenoot sprekend, roept de auteur uit: ‘O! welk eene liefde had hij veracht, die slechts een zomerschen zonnestraal behoefde om tot de heerlijkste vruchten te rijpen, en die nu verflensd, door den najaars-storm in het slijk wordt geworpen.’Ga naar voetnoot2) Iets verder leidt de auteur zóo een nieuw deel van zijn verhaal in; ‘Weêr had de natuur zich voor haar laatsten bruidegom getooid. In den langen winterslaap had zij haar lijden vergeten, en eeuwig jong was zij ontwaakt om weer te begeeren, in bittere smarten voort te brengen en zonder wensch te staren naar het eind’ enz.Ga naar voetnoot3) heel-en-al de taal van een rederijker van honderd jaar her; maar het beste voorbeeld van deze onverdedigbare taal vindt men, vroeger in het verhaal, als Tonie zijn eerste wandeling daar buiten gaat doen, van blz. 95 tot 102, zeven bladzijden van zuivere machteloosheid tot het in woorden neêrschrijven van juichende kleuren-aandoening: ‘Thans straalde de natuur in volle pracht van verven’, ‘lang had de natuur hem afgewezen, den machtigen heerscher, die het eerst aanzoek had gedaan om haar hart’ enz. | |
[pagina 280]
| |
Nu dunkt mij, dat ‘Juffrouw Lina’ half beter en half minder goed is dan ‘Najaarsstormen,’ om deze reden: het is half minder goed om dat het minder hoog is aangelegd, minder innige en fijne observatie bevat; het is half beter om de zelfde reden: door wat lager te blijven met zijn pogen, is het werk egaler, blijft de auteur zich zelf meer overal gelijk, heeft hij een sober en degelijk kunststukje geleverd. Ja, wát het merkwaardigst is, waarom ‘Juffrouw Lina’, in vergelijking met de andere novellen van Emants vooral zoo goed is, dat is, dat de schrijver bepaald verbeterd is door de studie der nieuwere franschen, door de studie der franschen van ná Balzac. Den rederijkerachtigen ‘natuur-onzin’ dien men in al zijn vorige novellen min of meer aantreft, is hier bijna in 't geheel niet te vinden, zijn allegoriën en ongevoelde verrukkingen heeft de schrijver weggelaten. Hij is meer zuiver naturalistisch geworden in het nauwkeurig bespieden en weêrgeven der zenuwziekte in ‘Juffrouw Lina’ d'r gestel. De ‘dichterlijke’ vervoeringen, die ook b.v. de laatste bladzijden van ‘Fanny’ ontsieren, zijn hier vervangen door de veel zuiverder angst-gezichten van Lina. Ook de gesprekken der menschen zijn, hoewel nog niet volkomen in orde, zeer veel beter, nauwkeuriger, waarder, dan in ‘Najaarsstormen.’ De heer Emants zet dikwijls leuzen boven het begin zijner verhalen. Eerst waren die veelal genomen uit Scheffel, Musset en Balzac en zoo, nú, bij ‘Juffrouw Lina’, is 't er een van Huysmans. Zie daar al zoo geen verklaring van, dan toch een aanwijzing omtrent de oorzaken der verandering van den heer Emants. |
|