Verzamelde opstellen. Bundel 1
(1894)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 247]
| |
[pagina 249]
| |
Zola, gedekoreerd en akademielid.Ik heb in den Figaro twee merkwaardige berichten gelezen, en wel, dat Zola gedekoreerd is en zich nu kandidaat stelt voor het lidmaatschap der Académie Française. Ik wil trachten dit verrassend geval te apprecieeren en te verklaren. * * * Als ik rond-uit mag spreken, dan moet ik zeggen, dat ik een dekoratie op de borst van een groot schrijver, een hoon, minstens een spot, en in elk geval iets onmogelijks vind. Ik vind 'et zoo iets als een monocle in het oog van een leeuw, als een Venus-van Milo, die men oorbelletjes zoû aandoen, als een met een kappers-advertentie beschilderde piramide. De tijd is lang voorbij, dat de literatuur zich vereerd achtte, indien zij de kamerknecht of de avondopvroolijker van een koning of keizer mocht zijn, of indien de een of andere prins haar, in den persoon van een dichter, in zijn gevolg opnam, als een luxeartikel, een soort van geestelijke maîtres. Een dekoratie, dat is ‘un crachat de roi’, en nu mogen generaals en geleerden nog steeds met graâgte hun borsten ophouden om er die blinkende fluimen op te ontvangen, de literatuur daarentegen zoû zich, al stonden alle keizers, koningen en republiek-prezidenten al smeekend | |
[pagina 250]
| |
achter haar, nog niet moeten verwaardigen hún op de borst te spuwen. Of nu Frankrijk al een republiek is en daardoor de gift eener dekoratie meer het karakter eener hulde der natie dan dat van een persoonlijke vorstengunst heeft, dit neemt niet weg, dat, naar mijne meening, de literatuur zich onmogelijk kan laten welgevallen, dat men haar smukt met gelijksoortige sieraden als waarmeê dagelijks de onnoozelste hertogen en de meest ordinaire ambassadeurs zich plegen te toiletteeren. In de Hooge-Literatuur kán men zich moeilijk belachlijker komprometteeren, dan door zich te laten dekoreeren. Zola nu heeft zich laten dekoreeren. Die dekoratie tast natuurlijk zijn werk niet aan, zij bezoedelt alleen den persoon. Maar ik, die nog een soort van naïve liefde ook voor den persoon van Zola in mij had, heb toch nu zijn portret uit mijn werkkamer weggedaan, om dat ik, als ik er naar mocht kijken, de gedachte niet zoû kunnen verdragen, dat er nu zoo een leelijke vlek op die vroeger zoo streng leêge borst is gekomen. Toch niet om dat ik zoû vinden, dat men maar door dik en dun revolutionair moet zijn en maar altijd tegen de samenleving en hare gebruiken gekant, maar alleen om dat ik deze dekoratiezaak ontzachlijk ridikuul vind. * * * Zola heeft zich-zelf vroeger natuurlijk beloofd, dat hij zijn persoon en in zijn persoon zijn, aanvankelijk revolutionaire, literatuur zoû doen accepteeren. Hij heeft zich, zoo als het dagblad ‘Le Temps’ de zaak verklaart, voor-gesteld, te triomfeeren over dat Parijs, over die Parijsche letterkundigen, over die Parijsche dagbladschrijvers, die hem zoo veel vijandschap hebben betoond als misschien nooit eenig ander groot schrijver heeft ondervonden. In Frankrijk wordt een schrijver geacht | |
[pagina 251]
| |
officieel geaccepteerd te zijn wanneer men hem dekoreert en hem lid maakt van de Académie Française. Maar nu is er, dunkt mij, tusschen die twee manieren van accepteeren een onderscheid. De dekoratie toch is volstrekt onverdedigbaar, maar het lidmaatschap der Académie niet. Immers door ridder te worden van het Legioen van Eer stelt men zich als zoodanig gelijk met den eersten den besten gereüsseerden manufakturier, terwijl Zola door een der honderden ridders te worden, de geheele ridderschap geen verjongingskuur zal doen ondergaan; maar door lid der Académie te worden doet hij dat de Académie wel. Want als Zola lid wordt van de Académie, is dat zoo goed als-of hij tot de Académie zegt: niet alleen, Académie, heb ik u meer dan eens de waarheid gezegd door u uit te maken voor een gezelschap van domme middelmatigen, die der literatuur-ontwikkeling steeds in den weg staat in plaats van haar te leiden, maar mijn heele leven lang heb ik ook uw literaire beginselen verloochend, uw gevoelens van goeden smaak voort-durend gekwetst, uw aesthetiek vertrapt, alles wat u goed en heilig was gesmaad en ontkend, en nu, zonder ooit in uw geest gehandeld te hebben, dwing ik u, om dat ik dat zoo gewild heb, mij als in weêr-wil van u zelf in uw midden te ontvangen, en doe ik zoo mijn begrippen, mijn kunst, mijn literatuur, triomfeeren over de uwe. Voortaan zal de Académie naturalistiesch zijn. Om zich dat streven van Zola om lid der Académie te worden goed te verklaren, moet men zich in den specialen franschen toestand goed indenken. Want deed men dat niet, dan zoû men al-licht denken: wat kan 't in 's hemels naam een groot schrijver schelen lid te worden eener Vereeniging van middelmatigen. Maar in Frankrijk heeft de literator niet dat germaansche idee van buiten en boven de maatschappij en hare instellingen eenvoudig zich-zelf te zijn zonder meer. In Frankrijk | |
[pagina 252]
| |
is de Literatuur veel meer samengegroeid met de maatschappij zelve, is de literatuur meer een kaste, een stand, zoo als bij ons b.v. de handel en de balie zijn. Van daar dat in Frankrijk aan de gewone schrijverseerzucht van mooye werken te maken en daar den naam van te krijgen, onmiddellijk die verbonden is van een aanzienlijke literaire positie te bereiken en Académielid te worden. Nu doen de meesten dat door middel van protektie en door b.v. tien jaar lang te schrijven op een manier, die de Académie aangenaam is, en zeker zijn er geen twee die het op zulk een schitterend tirrannieke wijze zouden beproeven als Zola het nu wil. |
|