Verzamelde opstellen. Bundel 1
(1894)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrecht onbekend
[pagina 99]
| |
[pagina 101]
| |
L'oeuvre.Van zonnevlammen en van druipend bloed is het laatste werk van Zola gemaakt. Draven de zwarte menschenkudden, met wilde haren en vuile huiden, uit Germinal, die schreeuwen om geluk en om leven, nog voort op den achtergrond van ons geheugen, zien wij nóg dat arme menschenvleesch van geslacht op geslacht wegteren om de van wrok en van wraak knersende gebeenten, hooren wij nóg die wanhoopstamelingen in zware, heesche stemmen opdreunen van onder den koolzwarten grond naar den benevelden hemel, - in l'Oeuvre wordt onze verbeelding geheven tot een hooger marteling, in l'Oeuvre lacht, lacht de goud-blauwe hemel zijn ongenaakbaarheid neêr op den verbaasden mensch god, die, met licht-dronken hersens, tot zijn hoogte stijgen wil, om hem in zich op te nemen, en hem te storten uit, hem te smijten neêr in de oogen der menschen. In l'Oeuvre staat de kunstenaar, de man, wien, als een gouden staaf, de onverbrokkelbare wil in de ziel is gelegd om schoonheid te scheppen, om leven te geven, de schilder, die het licht en de warmte van deze donkere, koude eeuw zou hebben gevonden en die het, als een kus van heerlijkheid, tegen de aangezichten der twijfelaars zoû hebben geworpen. Maar hij kan niet, zijn wil stuit plat tegen het ijs van zijn onmacht, het koude, doode onvermogen, door het bedor- | |
[pagina 102]
| |
ven bloed van zijn voorgeslacht in zijn wezen gegoten. In hem is de hysterie der Rougon-Macquarts tot hare hoogste verfijning ontwikkeld en geheel overgeslagen tot de hersenmassa. De onbevredigbare hysterie in de artisticiteit, dát is Claude Lantier. En hij zegt tot zich zelf, dat hij wil, dat hij zál, en hij worstelt, worstelt, telkens opgedreven om het licht te grijpen, om de kleur te vatten, die hij voor zich ziet, telkens nederdwarrelend, met leêge handen, in de duizelingen zijner onvoldaanheid. Onder den strijd van zijn heftige begeerte met zijn steeds vliedenden kunstdroom, wordt nog de strijd gevoerd tusschen zijn vleesch en zijn artisticiteit. Onder een verblindenden regen en bij het blauwe bliksemlicht is zij tot hem gekomen over de blinkende verlaten straten in een heeten Julinacht, zij, Christine, die in hem den man lief zoû krijgen en den ook door haar onbegrepen kunstenaar. En dien heelen Parijschen zomer hebben zij elkaâr bemind. Langs de blaauwzilveren Seine hebben zij gewandeld met hun liefde; zij zijn gegaan over den blank-grijzen grond; de lichtkleurige huizengevels, de glinsterende torens en koepeldaken, hebben een zacht-tintelenden blauwen hemel over hun wordende liefde gespannen, als een stoet versteende reuze-dienstknechten van die twee, die begonnen te beminnen. En twee, drie jaar, een groot stuk van Claudes jeugd, zijn zij, toen hun liefde was volgroeid, haar buiten gaan vieren, in het bosch, op het gras; en het dorp was stil en het bosch was groot, en zij waren alles voor elkaâr. Claude dacht, dat hij zijn geluk had gevonden. Maar toen is langzaam een grijze spijt over het verlaten Parijs bij hem opgekomen, en hij is willen te-rugkeeren tot het vernielende geestesleven in de groote stad, met zijn bedwelmende dampen van glorie en onsterfelijkheid. | |
[pagina 103]
| |
De kunst heeft hem te-ruggenomen uit Christines armen. Hij had een Gezicht, een groot Gezicht op Parijs, de kern en de bloei van het Parijsche reuzeleven, waarvan hij droomde, en dat hij, in de heilige vondsten zijner blonde kleurvisioenen, op een doek wilde leggen, dat hem eeuwig zoû doen leven. En Christine mocht strijden, Christine mocht hem drukken aan haar bevende borst, Christine mocht hem haar oogen en haar lippen en haar geheele lichaam aanbieden, bij dag en bij nacht, als een ruiker van liefde, die hem nooit ontrouw zoû worden zooals de andere, de andere was daar, de kunst, die onweêrstaanbaar hem te-rugtrok in haar marmeren armen en die er hem in dooddrukte, in de waanzinwanhoop van zijn onvoldaan verlangen.
***
Wij vinden in l'Oeuvre drie zuivere sensaties. Vooreerst: ‘Rien ne la retenait plus, elle avait pourtant l'air de chercher encore, comme si elle avait eu la sensation de laisser là quelque chose qu'elle n'aurait pu nommer.’ (Bldz. 28). Deze zin is zeer charakteristiek voor Zola. Hij zegt niet welke sensatie Christine had, maar hij neemt haar alleen van buiten op en zegt dan: ‘elle avait l'air de chercher encore, comme si...., enz. Ten tweede: ‘Claude était déjà sur la route, avec le petit Jacques, lorsque Christine s'imagina qu'elle oubliait quelque chose. Elle revint seule dans la maison, elle la trouva complètement vide et se mit à pleurer: c'était une sensation d'arrachement, quelque chose d'elle-même qu'elle laisait, sans pouvoir dire quoi.’ (Blz. 219). Eindelijk: ‘Il revécut brusquement leur jeunesse, le collège de Plassans....’, enz. (Blz. 397). | |
[pagina 104]
| |
Overigens beschrijft Zola niet het sensationeel, het gewaarwordingenleven van Claude of van de andere personen. Mooye dingen in dit boek zijn: de eerste nacht en ochtend, dat Claude en Christine samen zijn, met de twee soorten zedigheid, (blz. 5-30); verder, waar Claude en Bongrand samen naar huis gaan ‘snachts, (blz. 109); waar Claude zijn vrienden heen laat gaan, zonder ze open te doen, (blz. 132); waar Christine hem, door voor hem te willen pozeeren, haar maagdelijkheid ten offer brengt, (blz. 144-145); waar Claude, den avond nadat hij zijn schilderij door het publiek heeft zien uitlachen, Christine vindt zitten in de schemering van zijn atelier, (bl. 179-180); het gesprek tusschen Claude en Irma Bécot, (blz. 234); het idiotisme van den kleinen Jacques, (blz. 288); de strijd tusschen Claudes vrouw en Claudes kunst, (blz. 302 en 303); de laatste poze van Christine (blz. 321 en 325); het gesprek tusschen Claude en Irma, (blz. 336); de dood van den kleinen Jacques, (blz. 356-357); Claude, die zijn geschilderde zoontjes bekijkt, (blz. 412, 413, 414); Claudes wanhoop’ (blz. 454-476); vooral het laatste liefde-oogenblik van Claude en Christine, (blz. 473); eindelijk op het kerkhof, (blz. 489). Gebreken zijn: Vooreerst, het niet genoeg samenweven van de personen en hun omgeving, op eenige plaatsen. De stemming wordt dan niet opgehouden bij den lezer, maar door te lange beschrijving gebroken. Zoo blz. 127-131. Hier wordt de stad, de straat schoon gegeven, gegeven als zijnde schoon, omdat zij het kader is om Claude en Christines liefde heen, omdat de stemming dier twee en van den beschrijver, die in hen overgaat, haar schoonheid tegen de steenen weerkaatst. Maar dit duurt te lang; op 't laatst zien wij alleen de stad en vergeten de personen met hun stemming. Zoo wordt de lezer in het 5e hoofd- | |
[pagina 105]
| |
stuk ook te lang in den Salon opgehouden, vóor de ontmoeting van Claude en Christine. Hetzelfde verschijnsel herhaalt zich nog eenige malen in het boek. Een fout in het groote geheel der kompozitie is in 't algemeen de manier, waarop de levens der andere kunstenaars in de geschiedenis van Claude zijn gevlochten. Dit is meestal een groote moeyelijkheid in het moderne Boek, dat men de bijpersonen, die in den beginne onmisbaar zijn, later niet kan laten schieten en ze toch niet op een waarschijnlijke wijze telkens weêr terug kan laten komen. Dat Claude, Sandoz en de anderen een vast clubjen vormden, is, als motief, uitstekend om ze ook later samen te laten komen, maar zoo als Zola dat motief heeft uitgewerkt, is het wel eens hinderlijk. Sandoz en later zijn vrouw Henriette, zijn nu en dan belachelijk. Voor dat Sandoz getrouwd is, zien wij hem uit de kamer van zijn moeder komen, ‘avec un sourire tendre et discret’, en dan weêr, en dan nog eens met dezelfde ‘sourire tendre et discret’, eindelijk nog eens ‘avec un sourire tendre et discret’, en na zijn huwelijk komt Henriette uit de kamer der moeder, met dezelfde ‘sourire tendre et discret’. Dit geeft hun iets van automaten. De vrienden-partijtjes, eerst bij Sandoz op zijn ‘chambre de garçon’, later in zijn mooye huis, zijn eenigszins banaal van bonhomie. De teleurstelling van Sandoz op het laatste partijtjen, als hij ziet, dat zijn vrienden niet meer zoo lief voor mekaâr zijn als vroeger, is ook niet goed gegeven. Wat drommel, als die Sandoz zoo'n romanschrijver en dus een menschenkenner bij uitnemendheid is, moest hij toch al lang hebben voorzien, dat aller eerzucht botsingen zoû te weeg brengen. Blz. 433: - Mahoudeau, vous ne prenez pas des cèpes, interrompit obligeamment Henriette. | |
[pagina 106]
| |
Blz. 446: Dès lors, Henriette et Sandoz, consternés, assistèrent à la déroute de leur menu. La salade de truffes, la glace, le dessert, tout fut avalé sans joie, dans la colère montante de la querelle; et le chambertin, et le vin de la Moselle, passèrent comme de l'eau pure. Vainement, elle souriait, tandis que lui, bonhomme, s'efforçait de les calmer en faisant la part des infirmités humaines. Deze zinnen moeten beminnelijk zijn, maar zij doen glimlachen om hun naïveteit. Het is Zola, die voor Sandoz gepozeerd heeft, zelf, die zich hier als gastheer schijnt te beklagen.
Er zijn nog kleine stijlfoutjes, als: Blz. 140: ‘et il avait raison’; blz. 241: ‘mais, comme si une association d'idées s'était produite en lui’; blz. 437: ‘l'écrivain, en effet, venait de publier un nouveau roman’, enz. En effet? Dus hij jokte niet, toen hij 't zei? Ja, maar de schrijver behoeft zijn personen geen gelijk te geven als zij iets beweren. Een eigenschap van l'Oeuvre is ook nog, dat de auteur voortdurend blijk geeft verstand van schilderkunst te hebben. Hij zegt herhaaldelijk zijn eigen meening over Claudes schilderijen of schetsen. Dit nu is het werk van een schilderijkenner, wat de romanschrijver als zoodanig niet verondersteld mag worden te zijn, daar hij dan buiten zijn onpersoonlijkheid van observator treedt.
Niets is belangrijker dan het symbolisme in Zola te bestudeeren. Herhaaldelijk geeft hij ons in l'Oeuvre symbolische gezichten op de stad, la Cité, een monster, dat, onder anderen, het groote artistenleven van Claude zal verslinden. | |
[pagina 107]
| |
Indien men wil konstateeren hoever Zola staat boven de Goncourt, dan heeft men de in weêrwil van zijn vloed van onsamenhangende sensaties en trillende tinten en opmerkingen reeds verouderende Manette Salomon maar te leggen naast l'Oeuvre, dat veel langer leven zal om het nog niet omschreven diep ‘menschelijke’, waarvan het bloedt en vuurt. |
|