Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Woensdag, 11 Mei 1898, ochtendGa naar margenoot+Mijn goede dienstmaagd is ziek heengegaan en ik heb haar laten gaan zelfs zonder afscheid. Ik dacht wel, naar het schijnt, | |
[pagina 288]
| |
dat zij mij onverschillig was. Toen is een andere gekomen, die wel goed van aard was, maar die zeer hard en vreemd in mijn nabijheid trad. Achter mijn wanden hoorde het aan of daar een groot beest bewoog en als zij bij mij kwam, kwam zij met harden klop op mijne deuren aan. Toen is, terwijl ik stil te kijken zat en heimelijk overlegde wat ik haar zeggen zoû, op eenen lentedag, de dienstmaagd van vroeger, door mijne deur weêr tot mij in gekomen. Zij was zeer groot en rein en schroom was in haar gelaat terwijl zij mij begroette. Toen is de avond gekomen, de tijd dat het stil en zonder beweging is. Maar ík had de stilte niet waargenomen. Toen is er zachtjes, zachtjes, aan mijne deur getikt. En zij is door mijne kamer gegaan en bukte zich en stak een lichtjen aan. Toen heeft haar zwijgen en haar zachte tred mij wonderlijk met stilte aangedaan. |