Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagGa naar margenoot+O, ik herinner 't mij zoo goed. Daar waren wegen, naar de verten uitgelegen, met plassen waar de blauwe hemel met zijn witte wolken in weêrspiegelde. Het licht was overal en scheen ons te gemoet. Wij gingen eerst over een weg, waar een kleine | |
[pagina 244]
| |
dikke jongen zoo aardig stond. Op het veld lag de mest met zand er over op hoopjes regelmatig naast elkaâr. Dat zagen wij zoo graâg. Er was een man, die met zijn schop zand op de hoopjes wierp, bij gelijke beetjes en er rond om heen gaand, langzaam en telkens kijkend of het zoo goed was als hij met zoo'n klein worpje het zand er over had gestrooid. Dan kwamen wij in een laan met mooi grijs zand op de vloer, winterboomen en -heesters aan allebei de kanten. Boven de bladerloze takken was de blauwe lucht met groote en kleine witte wolken. Wij hielden elkaâr vast en stapten maar. Na de bladerloze boomen, kwamen de hooge dennen met hun paarsche stammen en groene naaldenpruiken, die bewogen met dartlend zilver licht er in. Wij dachten ieder onze gedachten, soms over 't zelfde en spraken met elkaâr. Soms keek ik eens en zag haar groene oogje, of even het oortje of het haar. Als de wind kwam bogen wij onze hoofden wat en gingen dan er tegen in. Kleêren woeyen naar achteren, voeten zagen wij onder de mantels uitstappen. Ik dacht dan over iets heel warms om de beminde voeten en alles verder te beschermen. Het scheen mij zoo teêr en zoo weinig bedekt in den grooten wind. |