Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdWoensdag, 9 Februarie 1898, ochtendAls er zoo niets is, is het heel plezierig op te staan, en langzaam wat te gáan, gevoelend in het hoofd de gedachte als een macht, die niet werkt, maar die kan werken al is het maar alleen inhoudend de lichaamsleden om niet onbezonnen en snel te gaan, maar langzaam, zoo dat de gedachte met welbehagen aan zich zelve denken kan. * Ik zag Haar daar staan, eenvoudig als een meisje. Een rok had zijn aan, die naar onderen zich verbreedde in rechte lijnen, donker-groen voor een witten muur. En een lijfje ook met rechte bovenlijnen van schouders, en zich versmallend van boven aan haar armen tot het middeltje. En zij hield haar handen in haar zij. Wij lachten tot elkaar. Het was zoo-maar. Eenvoudig en waar. * Ons leven is een feest vol mooye dans-figuren. Dán gaan wij naast elkaâr, dán staan wij weder tegenover elkaâr. En soms gaan wij elkaâr heel zacht voorbij. Soms staat daar in de verte d'een d'ander na te turen. Er komen ook vele groeten bij. En lachjes gezonden tot elkaâr. En kijkjes van oogen vluchtig en klaar. | |
[pagina 233]
| |
Ik ging over den weg. Mijn gedachte keek er op uit. Kris kras om mij heen allerlei vogelgeluid. Toen opende zich nog voor mij uit de verte met haar aardige geheimzinnigheid. * Ga naar margenoot+Best Geluk, als gij ziet hoe vreeselijk gevoelig ik voor uw minste aanrakingetjes ben, is het toch eigenlijk heel leelijk van U zoo lang van mij te zijn weggebleven. Hoogachtend, uw dienstwillige vriend. * Ik zie mijn kunst als de aanteekening der schakeeringen van het Geluk. Veel pleizieriger dan iets fel te zien en ook pleizieriger misschien dan precies te weten waar wij, - ik bedoel onze ziel dan - zijn, is het dwalen der gedachten, waar zij door een enkel blosje of bevinkje maar doet zien dat zij in de buurt der schoonheid loopt te wachten. |