Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdaant.Maandag, 31 Januarie 1898, ochtendGa naar margenoot+Er is ook geen onderscheid tusschen het zien onzer oogen en het zien in verbeelding. Daar het immers onze verbeelding is die door onze oogen ziet. Anders zoû ook een van de mooiste toestanden niet zijn die, waarin de ‘werkelijkheid’ ons voorkomt een droom te zijn. | |
[pagina 224]
| |
Het komt er op aan zóo te leven. dat het geheele leven ons toeschijnt de mooiste droom te zijn, dien wij ooit gehad hebben. Zoodra de verbeelding ons waarlijk werkelijkheid wordt en de werkelijkheid verbeelding, - het is duidelijk, dat er dan geen grens is aan ons geluk en onze macht. Naar willekeur verwerkelijken wij de buitensporigste voornemens van den rijksten Keizer en wonen in een paleis met duizend gouden poorten of leggen wij meer geluk in een haal aan ons oude pijpje dan Napoleon had toen hij zich de kroon op het hoofd zette. * Ga naar margenoot+Denk eens aan: die menschen, die in den zevenden hemel kwamen en die liepen over de zee: dat waren wezens, die grosso modo anatomiesch fysiologiesch bekeken er ongeveer net zoo uitzagen als wij. Wat een hoop! Wat een verschiet! Op zich zelf lijkt loopen over de zee nu zoo vreeselijk pleizierig niet. Het is alleen zoo begeerlijk om dat het een kenteeken is, - even als van den grond worden opgeheven - van een aller-hoogste geestehjke verrukking. Het verhoudt zich tot het eigenlijk begeerde zoo als een veroverde vlag tot de overwinning. Het is een teeken, een ‘zintuigelijk waarneembaar’ teeken van hetgeen met de ziel geschiedt. * Ga naar margenoot+Of, misschien ook niet, - faldera! - misschien is het in de hoogste orde het zelfde wat voor een jongen is los een heel eind weegs over een ijzerdraad te loopen. Het eerste, - de eerste opvatting (hm!) is de symbolistische, ziet u, - de tweede behoort tot de divien-realistische, wat zeg ik? ik zeg divien, divien-realistische. Ja, lijkt het U niet het aller-heerlijkste als gij tien knikkers hebt dat op uw bevel daar duizend andere bij uit de lucht komen vallen - en nog wel heel zachtjes en in eens? Daarom was het ook zoo heerlijk van tien visschen er tien duizend te maken, zoo als Onze-Lieve-Heertje deê. | |
[pagina 225]
| |
Ga naar margenoot+Ziet U, want het Koninkrijk Gods is niet binnen in ons. Om de duvel niet. Het Koninkrijk Gods is in mijn inkt en mijn pen, in mijn tafelkleed, mijn tuintje en mijn wolkjes in de lucht. * Ga naar margenoot+Nu zit ik al weêr bijna te grienen. Dat zoudt gij ook niet zeggen, wel? * Ga naar margenoot+Wat is dit nu voor scherts? Ja, ik weet niet. Het lijkt mij niet zoo heel fijn en vrij oppervlakkig. Maar ik vermaak me er meê. Het is iets als een vloek of een poepje van pleizier. Ach, dit behoort weêr, maar dan heel in de laagte, tot de sfeer, ik zeg: tot de sfeer, van dat gevoel van álles te mógen, die bij mij vast zit aan de sfeer van mooi-kunnen-zijn. Uit de verbinding van vroomheids-vermogen en onbegrensde permissie voor alles te hebben in mij, maak ik de aanmatigende gevolgtrekking van meer voor het dramatische dan voor het heilige ... of liturgische - hoe is het? - geschapen te zijn. * Ga naar margenoot+Lieve Jongelui, Ik heb, jongelui, in de jaren dat ik bedrukt en de kluts kwijt was, er diep-zinnig over nagedacht of een mensch, die dichterwijsgeer-staatsman-volksredenaar is niet een beter mensch is dan een mensch die alleen ... die alleen dichter-wijsgeer is, zal ik maar zeggen. Daar denk ik nu niet meer over na, jongelui. Ik denk nu over niets meer na, jongelui. Hie! Iemant, die alleen zijn eigen leven zit te boeken en zoo, zoû zelfzuchtig zijn; maar iemant, die ‘onder het volk gaat’, en dan de aspiraties van het volk uitzingt, zoû niet zelfzuchtig en beter zijn. Nu, ik weet niet of dat wel te beslissen is, jongelui. Kijk eens, ik heb tijden, dat ik alle menschen lief heb en zoo, maar mijn aard maakt, dat ik dat alleen keurig en zoo dat een ander er wat aan heeft, kan opschrijven, als ik in mijn eentje ben. Dat lezen dan menschen, die het bij manier van spreken | |
[pagina 226]
| |
mooi vinden. Daardoor komen zij in een goede, dat is: edelmoedige ‘stemming’ (als van ouds, vrienden). Die stemming brengt ze er toe een grooten postwissel naar Liefdadigheid naar Vermogen of naar de Socialen te zenden. Daar kunnen b.v. de Socialen propaganda meê maken. Werk ik zoo niet meê tot heil des volks? Kijk eens, jongelui. Ieder vogeltje zingt zoo als het gebekt is en ieder radje in de menschheid-machinerie draait naar zijn omvang en situatie. Niet ieder rad kan draayen van heel van boven tot heel naar beneden. En nu ben ik, naast zoo'n groot rad, zal ik maar zeggen, een hoog gelegen klein radje, dat met zijn tanden een daaronder gelegen radje grijpt en in beweging brengt, het welk dat weêr een ander doet en zoo door tot het onderste rad ook aan 't draayen is. Zóo denk ik er nu over. Het kan niet, ziet U, dat ik mij mooi zoû voelen en toch zelfzuchtig, dat is leelijk, zijn. Ook heeft geen artiest de theorie van ‘onder het volk leven’ enz. nog in praktijk gebracht, en is de stem geweest van de aspiraties des volks. * Ga naar margenoot+Ik wilde zoo gaarne weten hoe het gegeven dat in het eene genre de zelfde hoogte bereikt kan worden als in het andere genre (b.v. Millet en Botticelli) zich verhoudt tot de gebiedend gevoelde eisch om in het nieuwe genre te werken zoo dra er een nieuw genre is. |
|