Middag
Hare blankheid, waar, in het rood en in het lichtend oogendonker, iets glansde als daauw in rozen en violen, zag perzikzacht boven het heel donker-vioolkleurig fluweelen kleed.
Toen heeft het scheemrig beeld eener gedachte even door mij heen gebeefd. Daar henen zijn wij toen gegaan. Wij wandelen in den hemel, en in het schoone licht, waar niet zoo ver van ons zacht-gouden gestalten zweven.
Een zilver licht open-baarde zich fel over de vlakte tegen naakte en roerloze gestalten, die zilver-kleurig aan den eenen en licht-zwart waren aan den anderen kant.
Naar de plaats te zien, waar het licht afkwam, was oogverblindend.
Fluweelen donker hing boven ons, daar achter was het lichtgeflonker, dat goud-blank gloeide op iets dat een donker blaauw bed geleek, gemaakt van bloemen.
Gulden gestalten zweefden, in liggende menschenhouding, langzaam voorbij. Ver achter hen zweefden kleinere donkerblauwe gestalten even zoo aan.